COLLEGE INLEIDING IN DE PSYCHOANALYSE VOOR LETTERENSTUDENTEN
Ter inleiding
In de jaren 1993 tot en met 1997 gaf dr Willem Ietswaart in de maanden september/oktober een drietal colleges ter inleiding in de psychoanalyse voor studenten in de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen, die het Bijvak Literatuur en psychoanalyse volgden, een bijvak waarvan de overige (werk)colleges gegeven werden door prof. dr Henk Hillenaar en prof. dr Walter Schönau. Van de colleges over psychoanalyse, gegeven in deze vijf jaren, zijn geluidsopnamen bewaard gebleven, op basis waarvan deze tekst is samengesteld.
W.S., Groningen, oktober 2019
In de jaren 1993 tot en met 1997 gaf dr Willem Ietswaart in de maanden september/oktober een drietal colleges ter inleiding in de psychoanalyse voor studenten in de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen, die het Bijvak Literatuur en psychoanalyse volgden, een bijvak waarvan de overige (werk)colleges gegeven werden door prof. dr Henk Hillenaar en prof. dr Walter Schönau. Van de colleges over psychoanalyse, gegeven in deze vijf jaren, zijn geluidsopnamen bewaard gebleven, op basis waarvan deze tekst is samengesteld.
W.S., Groningen, oktober 2019
Mijn bedoeling is om vanuit de psychoanalytische praktijk de concepten van de psychoanalyse te verhelderen. Wat is psychoanalyse? Globaal heeft het woord twee betekenissen: het is een vorm van psychotherapie, en wel de oudste vorm, het is een vak, een handwerk waarvoor mensen worden opgeleid — en het is een theorie, een samenstel van concepten die toegepast kunnen worden op een veelheid van gebieden. Eén van de belangrijke gebieden van toepassing is de literatuur, de literatuurpsychologie. De angewandte Psychoanalyse, de toegepaste psychoanalyse, is heel oud en werd al door Freud bedreven sinds 1898. Zoals u misschien weet is de psychoanalytische literatuurpsychologie een zeer boeiende discipline die over de hele Westelijke wereld beoefend wordt. Er zijn veel analogieën tussen het proces van de psychoanalyse, de communicatie tussen analyticus en analysand, en dat van het lezen van een literair werk. Maar er is ook een disanalogie. De tekst van de schrijver is een kunstwerk, bewust gevormd, door het secundair proces heen gegaan. Wat de analysand op de bank levert is geen kunstproduct, dat is ruw materiaal. De analysand moet vooral niet selecteren, de schrijver doet dat wel.
Een enkele opmerking vooraf over de buitengewoon ingewikkelde vraag naar de verhouding tussen psychoanalyse en wetenschap. De psychoanalyse is niet een natuurwetenschap, net als psychologie, geschiedenis en de juridische wetenschappen, net als eigenlijk alle 'oude' wetenschappen die niet in de stricte zin van het woord wetenschap zijn. Het is een kwestie van definitie. Roy Schafer zei: "it's not a science, it's a discipline". Het is geen kunst, geen filosofie, geen religie, maar het zit tegen de wetenschap aan.
De psychoanalyse is inmiddels 100 jaar oud, maar men kan ook zeggen: de psychoanalyse is eeuwen oud. Freud had een journalist op bezoek en wees naar zijn boekenkast met de Griekse tragici, Plato en Shakespeare, de grote dichters en schrijvers, en zei: "Dat zijn mijn leermeesters." De concepten zijn in de psychoanalyse geformaliseerd, de noties zijn eeuwen oud, ze behoren tot het gedachtegoed van de Westerse cultuur sinds de Griekse Oudheid. Dichters en schrijvers hadden die noties al lang. De aforismen van La Rochefoucauld bijvoorbeeld zijn een goudmijn voor al die begrippen. Bij Shakespeare, Kierkegaard of bij Nietzsche vind je bijvoorbeeld het begrip afweeren onbewusteal minutieus beschreven.
We gaan nu naar de grondconcepten, ik noem ze de zeven zuilen van de psychoanalyse.
Kunt u er spontaan een paar noemen? [Genoemd worden: jeugd, droom, het verdrongene, het onbewuste, onderstroom, Oedipus, Freud, seks, neurose, patronen, de bastaard, vrije associatie.] U herinnert zich misschien uit de filosofie het begrip categorieënleer. Filosofen als Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Kant, Hegel, Kierkegaard hebben de categorieën als basale begrippen beschouwd. Nu de categorieënleer van de psychoanalyse: het onbewuste is tegelijk het infantiele (het kind in de volwassene). Dat voltrekt zich altijd onder symbolisering. Deze voltrekt zich altijd onder het gesternte van de afweer (verdringing). Als afweer in de analyse komt noemen we het weerstand. En tenslotte is er de overdracht. Voor Freud, de schepper van het hele bouwwerk van de psychoanalyse, nam de seksualiteit, de libidotheorie, nog een voorname plaats in. Deze is in de moderne tijd op de achtergrond geraakt. Er is veel naast gekomen wat nu als belangrijker wordt beschouwd.
De vrije associatie
De eerste categorie is de vrije associatie. Dit begrip — Freud sprak van 'Einfall' — staat een beetje apart temidden van de anderen. Dat zijn meer inhoudelijke begrippen, de vrije associatie is een methodischconcept. Het is de manier waarop de psychoanalyse werkt, de concepten zijn de dingen die ontdekt en geformuleerd zijn na het toepassen van die specifieke methode. Wij noemen het in de analyse ook wel de grondregel. De psychoanalytische situatie, een dyadische situatie, zoals Freud die gecreëerd heeft, wordt gekenmerkt door enkele regels. Antoine Mooij, die ook hier aan de RUG doceert, heeft een fraai boek over Psychoanalyse en regels(1982) geschreven.[1]De regels zijn die van ruimte en tijd, van de opstelling. De psychoanalyse gebeurt altijd op de bank, zo niet, dan heet het psychotherapie. De analysand, zoals men de patiënt of cliënt noemt, ligt op de bank, de analyticus zit daar schuin achter. De regel van de tijd is de frequentie: vijf maal per week drie kwartier. Dit is zo in Nederland, in omringende landen is dat al een hele tijd aan het verschuiven. In Duitsland is het vier keer per week, in Frankrijk is het drie keer. De duur van de psychoanalyse is in principeoneindig, zoals Mooij opmerkt, maar is in de praktijk natuurlijk wel eindig, tegenwoordig zo tussen de vijf en de acht of negen jaar.
Dit betekent dus een enorme investering in één persoon. Therapeuten van andere disciplines, bijvoorbeeld gedragstherapeuten, zijn wel in analyse gegaan om de ervaring die het geeft van het beoefenen van het vak te ondergaan. Dorothy Miller noemde dit "a window to mental life". Een psycholoog is heel blij als hij een proefpersoon enkele uren mag onderzoeken, meestal is dat niet meer dan een half of een heel uur. Bovendien is die persoon dan niet intrinsiek gemotiveerd en moet ervoor betaald worden. De analysand echter komt vrijwillig en heeft de intrinsieke motivatie van zijn psychisch lijden.
De doelgroep van de psychoanalyse bestaat uit neurotische mensen en in onze cultuur hebben we allemaal neuroses. In Amerika maakt men wel onderscheid tussen de normal neuroticen de neurotic neurotic. Zoals wij hier zitten zijn we allemaal normal neurotic. Het hangt van het innerlijk evenwicht, van de graad van psychisch lijden af of iemand in psychoanalyse gaat. Het gaat om angsten, om depressies, om stemmingswisselingen, dwanghandelingen, impulsen, om een diffuus gevoel van ongelukkig zijn, wat je vooral in de opgaande levenslijn bij adolescenten ziet, het gevoel dat men niet uit het leven haalt wat er in zit, of niet uit zichzelf haalt wat er in zit. Een gevoel van: mijn leven is oneigenlijk, er is meer, maar ik kan er niet bij komen, ik voel me ongelukkig over het feit dat ik bij dingen van mezelf niet kan komen. Het hoeven lang niet altijd dramatische symptomen te zijn die mensen in psychoanalyse brengen.
Nu komen we dan op de grondregel, de vrije associatie. Wat is dat? Freud zei tegen zijn patiënten: zeg alles, "was Ihnen durch den Kopf geht", alles wat op dit moment door je gedachten gaat. Dat lijkt simpeler dan het is. Het is uiterst ingewikkeld, totdat je er zo lang doorheen gegaan bent dat het weer simpel is geworden. Het is de eenvoud die aan de complexiteit vooraf gaat en de eenvoud die op de complexiteit volgt. De analysand gaat op de bank liggen. De analyticus heeft van tevoren met hem of haar afgesproken: probeer zo goed en zo kwaad als het gaat je te ontspannen, probeer je gedachten nergens op te richten. Er is geen taak, het hoeft niet te gaan over het vorige uur, je hoeft niet verder te gaan over wat er geweest is. Er is geen opdracht, probeer je gerichte denken uit te schakelen, probeer je gedachten op nul of op oneindig te zetten en probeer dan gewaar te worden wat er vanzelf in je opkomt als je nergens gericht aan denkt. Wat treedt er dan in je gedachten? De analyticus luistert ernaar met wat Freud "gleichschwebende Aufmerksamkeit" noemde, met free floating attention, verglijdende oplettendheid, welwillende neutraliteit. Het "gleichschwebende" is het pendant van de vrije associatie. De analyticus schrijft dus niet. Zodra je zit te schrijven verdeel je je aandacht, dan ontgaan je dingen en je gaat selecteren. 's Avonds maakt de analyticus zijn aantekeningen over de analyses van de dag. Als je je traint, lukt dat en het belangrijke keert altijd terug.
De analyticus betracht abstinentie, dat wil zeggen dat hij de patiënt niet met eigen dingen lastig valt en dat hij zoveel mogelijk niet oordeelt, niet kritiseert, niet complimenteert, althans niet in de communicatie met de analysand. Hij discussieert niet met de patiënt, hij antwoordt niet op vragen in de realiteit. Bent u getrouwd? Hoeveel kinderen heeft u? Op dit soort vragen komt in principe geen antwoord.
Er is een onderscheid tussen de vrijeassociatiein de ruime zin van het woord en de vrije inval. Vrij associëren doe je op een cocktail party, op recepties, op verjaardagen. A zegt iets, B zegt: dat doet me daaraan denken, C zegt: dat doet mij aan iets anders denken en ieder geeft zijn gedachten zoals die opborrelen. Meestal leidt het tot niks en dat is ook de bedoeling van zo'n bijeenkomst. De taal wordt er nietvoortgesproken, maar rondgesproken. Als je op zo'n cocktail party zou zeggen: stop en probeer op dit moment even stil te zijn en te zeggen wat er nog meer omhoog komt waaraan je helemaal niet gedacht hebt, dan komt er heel iets anders. De vrije inval doorbreekt eigenlijk de vrije associatie. De vrije inval is eruptief, komt uit een andere sfeer, de primaire sfeer. De bedoeling van de vrije associatie is ook om het logische gerichte denken van alledag uit te schakelen. Gericht denken doen we al de hele dag. Mensen komen nooit bij elkaar zonder dat er een taak is, ze hebben altijd een doel en daar richt men zich op. De bedoeling in de psychoanalyse is door het gerichte denken los te laten het impulsieve de kans te geven zich te uiten. We komen dan op twee elementen van de vrije associatie: het uitschakelen van het kritische denken en het omhoog komen van de impulsen. Als het bewuste denken het stuur uit handen geeft, dan neemt het onbewuste denken het over en dan verschijnen er dingen uit de primaire sfeer. Daar komen we later nog op terug. Het is dus het sua sponte, dat wat duwt komt omhoog.
De vrije associatie is dus eigenlijk het tevoorschijn lokken van verdrongen gevoelens, herinneringen, impulsen. Het vrije associëren is als het slingeren van een aap van de ene tak op de andere, de gedachten slingeren zich alsmaar rond via associatieketens. Een voorbeeld: een analysand komt en zegt: 'ik heb vandaag een naar conflict met een collega gehad en ik heb me daar vreselijk over opgewonden'. En dan praat hij daar druk over, daar kan hij het hele uur mee vullen. Nu is het de taak van de analyticus op een bepaald moment te zeggen: 'zet je gedachten nu even stop, laat los wat je meemaakte, probeer niet gericht alles uit te zoeken, maar laat je gevoel eens opkomen en kijk intuïtief wat er in je omhoog komt'. Dan zal de analysand bijvoorbeeld zeggen: 'he, dit is een patroon van toen ik klein was. Ik zie nu opeens de herhaling' — en dan is het meestal moeder en vader, daar is niet aan te ontkomen. Dat zijn nu eenmaal de grote figuren uit het kinderleven. Dan heeft iemand opeens, eruptief, een herinnering, bijvoorbeeld: ik heb toen en toen die scène mee gemaakt. Dat is dan de sleutel bij de vraag, waarom die collega mij zo blijft opwinden. Als iemand dat zo heeft beleefd, dan relativeert dat de belangrijkheid van die collega. Dan kan hij onderscheiden: 'wat heb ik van mijzelf in dat conflict gestopt en wat is het aandeel van die ander'? Het blijft een moeilijk te definiëren iets. Kunstenaars kunnen meestal van nature vrijer associëren. Dichters, schrijvers, beeldende kunstenaars hebben een veel groter dan normaal contact met hun eigen kinderwereld gehouden. Zij hebben nog het vermogen om associatief te denken in de vorm van de vrije inval. Zij hoeven zich niet zo strak te houden aan de regels van het logisch denken.
Bij de vrije inval geldt dus: 'zeg alles wat er door je gedachten gaat, niets is onbelangrijk.' Soms zeggen mensen: 'waaraan ik nu dacht, dat is zo ver weg, dat kan er niks mee te maken hebben'. Dan moet je je oren spitsen, want dan is het juist vaak iets wat er heel veel mee te maken heeft. U kunt het bij u zelf gewaarworden. Als u naar muziek luistert of een roman leest of een gesprek voert, dan kan er heel vluchtig iets zijn, meestal maar een seconde of een deel daarvan, en dan is het weg. En toch heb je de notie: dit was belangrijk. Dat kwam uit een andere sfeer. Als je jezelf traint in de vrije associatie, dan leer je om die heel vluchtige dingen weer terug te halen. De analysand zegt iets en heel vluchtig heeft hij ook nog een gedachte en hij is al weer verder gegaan, maar de analyticus heeft het gevoel: hier was iets belangrijks. De analyticus stopt en zegt: 'laten we nog even terug gaan naar dat vluchtige moment daarnet'. Meestal wordt het gebagatelliseerd, maar naarmate iemand getraind raakt, leert hij ook om daar zelf acht op te slaan. Dan blijkt het zoiets als een tipje van de sluier. Als je er aan gaat trekken, komt er steeds meer tevoorschijn. Je voelt wel aan: dit is anders dan het gewone denken.
Er is ook de afspraak: niets is te schaamtevol om te zeggen. Het taboe zit in ons zelf, maar het taboe zit niet in de situatie. U staat met iemand te praten en er kan een gedachte over die persoon door u heen gaan die u niet graag hardop zou uitspreken. Die gedachte komt uit die dieper liggende sfeer, die is eruptief. Het is vaak datgene wat in onze cultuur weggedrukt is. We zijn allemaal opgevoed en geschoold in het onderdrukken van onze kindertijd. Daar verdienen we ons brood mee, daar worden we voor betaald. Het weggedrukte is vaak het schaamtevolle of het onnozele of het kinderachtige, maar niks is onbenullig, niks is kinderachtig.
Freud citeert Schiller, die aan een jonge dichter schreef: 'jullie selecteren veel te snel en zijn veel te kritisch over je eigen invallen. Haal de wachters weg bij de poorten en laat alles naar binnen stromen zonder te oordelen over de waarde. Het kritische komt later'.[2]Analysanden hebben meteen een oordeel over wat ze zeggen en ze vinden het meteen al dit of dat en zijn dan dus al weer weg bij de oorspronkelijke impuls. Het vrij associëren is ontzettend moeilijk. Men zegt wel: wie echt vrij kan associëren is klaar met de analyse.
De vrije associatie is regressief, vandaar ook de liggende situatie op de bank, dan is de regressiemakkelijker. Het gaat om het loslaten van de alledaagse werkelijkheid, de analysand komt in een schemerzone tussen waken en slapen in. In dat schemergebied komen deze gedachten. Je ziet dan dat een analysand van de bank opstaat en eerst even weer in de werkelijkheid moet komen, de overgang moet maken naar de werkelijkheid. LeCoultre zei: 'de grens van de gekte ligt bij de drempel van mijn kamer'. Iemand mag tijdens het uur starnakel gek zijn, als hij maar weer redelijk normaal is als hij over de drempel stapt. Dat is wat gechargeerd, maar het gaat om die onderwereld die we allemaal in ons dragen. Bij de intensieve discipline van de vrije associatie krijgt die een kans.
Vrije associatie heeft dus de betekenis van de momentane inval en ze is het proces van de psychoanalyse, dat door de uren heen gaat en door de hele analyse, dus een heel lange stroom, en vrije associatie is een attitude. Mensen die mediteren zeggen: mediteren doe je niet af en toe, maar alsmaar door. Het is een "innere Haltung", een attitude die je je eigen kan maken en die niet meer afhankelijk is van een bepaalde situatie. Schrijvers en dichters hebben zich die houding meer dan anderen eigen gemaakt, de innerlijke houding van het acht slaan op al hun gewaarwordingen en die haarfijn registreren, ook de niet logische — en die dan verwerken. De vrije associatie is een troef die we allemaal hebben. Je kunt jaren besteden aan het bestuderen van boeken, geleerde, wetenschappelijke boeken, literatuur — en als u zeer oud bent, dan hebt u een fractie gelezen van wat u had willen en kunnen lezen. Je kunt je eindeloos bezig houden met de gedachten van andere mensen, maar we hebben een troef in ons zelf. Dat is de vrije associatie. Veel mensen maken zo weinig gebruik van die troef om toegang te hebben tot hun eigen innerlijk, een toegang die we niet tot anderen hebben, want u kan niet raden wat hun gedachten zijn. Bij die anderen moet u het uit de tweede hand hebben. In die zin is de vrije associatie, als je die ontwikkelt, een machtig middel.
De vrije associatie vindt plaats in woorden, dus in geformuleerde gedachten. Maar hoe kunnen woorden verbinding maken met gevoelens? Hoe kunnen ze contact maken met de werkelijkheid van dieper liggende gevoelens? Het is niet verwonderlijk dat woorden contact kunnen maken met oppervlakkige gedachten. Ik hoef maar een woord te zeggen en uw gedachten gaan naar wat u geleerd hebt daarover. Maar hoe kunnen woorden verbinding maken met de affectieve onderwereld in ons? Via de vrije associatie.
Het onbewuste
De vrije associatie leidt naar het onbewuste. Freud is niet de ontdekker van het onbewuste geweest. Het was een concept dat in zijn dagen zeer modieus was, er waren al dikke boeken geschreven over het onbewuste, over de double conscience, de multipele persoonlijkheid. Het was een gebied dat aan het eind van de 19e eeuw een enorme aandacht kreeg. Hij is wèl degene geweest die een situatie heeft gecreëerd waarin je met het onbewuste contact kunt maken. We moeten een onderscheid maken tussen tweeërlei onbewuste: er is in de eerste plaats het 'normale' onbewuste in ons. Het grootste deel van ons functioneren gaat onbewust. U eet bijvoorbeeld een gerecht en u proeft of het zoet of zout, of het lekker of niet lekker is. U kunt er met uw hersenen niet achter komen hoe u de smaaksensatie zoet of zout heeft. U kunt zich ook niet bewust worden hoe uw hersenen betekenis maken van tekens op papier. Heel veel van ons gewone functioneren, denk aan uw ademhaling, aan uw spijsvertering, blijft onbewust. En dan beperken we ons nog tot het cognitief functioneren. Maar veel van ons affectief functioneren verloopt ook onbewust. Alleen het eindproduct treedt in het bewustzijn.
Het onbewuste is het kinderlijke in ons, het is die hele vroege wereld waarin we geleefd hebben en waarvan we niet meer weten. Wat een enorme wereld van gewaarwordingen, gedachten, indrukken, leeft er in een klein kind van een paar jaar! Als we volwassen zijn, weten we daar niets meer van en we kunnen dat niet meer terughalen. Dat is, op een enkele uitzondering na, onbewust geworden, maar het is er wel. Onze kindertijd is dus grotendeels onbewust. Schrijvers en dichters putten uit hun onbewuste. Hun invallen komen uit het onbewuste en onbewust wordt het werk ook georganiseerd en gecomponeerd. Een kunstenaar kan piekeren over de vraag, hoe hij een bepaalde scène zal maken en hij komt niet verder. Hij gaat slapen en de volgende dag weet hij het. Het onbewuste heeft dat voor hem georganiseerd.
Er is een tweede betekenis van het onbewuste, het diep verdrongene in ons, het afgesplitste onbewuste. Dat is van een andere aard dan het 'normale' onbewuste. Waarom moet een analyse bijvoorbeeld acht jaar duren? Dat heeft te maken met dat afgesplitste onbewuste. Dat is zo ver weg, elke keer krijg je er maar een stukje van te pakken. Een simplificerend voorbeeld: iemand komt in analyse en zegt: 'mijn moeder was een schat. Mijn vader was een nare man'. Na vier of vijf jaar analyse blijkt de balans omgedraaid. De analysand zegt nu: 'de echte problemen van mijn leven heb ik opgelopen door mijn moeder en met mijn vader had ik eigenlijk een heel goede relatie'. Dat duidt iets aan van het verdrongen onbewuste. De conflicten die de persoon met zijn moeder gehad heeft waren weggedrukt, afgesplitst en leefden in een eigen tijd, een eigen wereld. Via dat tevoorschijn lokken in de vrije associatie komt die afgesplitste wereld heel langzaam tevoorschijn.
Het primair proces
Het onbewuste, ik heb het al aangeduid, is eigenlijk de wereld van het primair proces. Dat is de derde zuil die ik met u bespreken wil, de primaire wereld. Een kleine parabel om aan te duiden wat die primaire wereld inhoudt:
De Heer van het onderzoekende, de Heer van het voortvarende en de Heer van het nieuwsgierige kwamen vaak op bezoek bij de Heer van het onbewuste. De Heer van het voortvarende zei tegen de Heer van het onderzoekende: 'alles danken wij aan de gaven van de Heer van het onbewuste. Laten wij trachten zijn weldaden te belonen'. De Heer van het onderzoekende sprak: 'wij allen hebben zeven zintuigen om de wereld te onderzoeken. De Heer van het onbewuste heeft er geen een'. Toen stelde de Heer van het nieuwsgierige voor: 'laten wij hem ook zeven openingen geven'. Dus boorden zij elke dag een gat in de Heer van het onbewuste. De zevende dag nu was de Heer van het onbewuste dood.
Parabels hebben het vermogen om paradoxen aan te duiden. De paradox is hier eigenlijk: als het onbewuste zo belangrijk is in ons functioneren, hoe komt het dan dat we er geen vat op kunnen krijgen? Dat duidt aan: het is een primaire wereld in ons, de wereld van onze kindertijd waar we heel moeilijk vat op kunnen krijgen. Ik wil het primair proces een beetje verhelderen aan de hand van een anecdote: Een meisje, Marjolijntje, drie en een half jaar oud, zegt: 'Moeder, moeder, kom even naar beneden, er staat een grote olifant in de tuin'. Moeder gaat met het meisje mee, en het meisje wijst op de grote knoestige boom die daar staat. En moeder zegt: 'Marjolijntje, jij hebt gejokt. Dit is geen olifant, dit is een boom'. Moeder dacht: dit kind moet straks naar de kleuterschool, hoe komt dit goed? Moeder wordt dus boos en verward en zegt: 'Jij hebt gejokt, ga naar boven en ga op je knietjes God om vergeving vragen'. Marjolijntje doet dat, gaat naar boven, op haar knietjes voor het bed en komt even later beneden. Moeder vraagt: 'en, heb je vergeving gevraagd aan God'? 'Ja hoor', zegt ze, 'maar God zei: het is niet zo erg, eerst dacht ik zelf ook even dat het een olifant was'.
Hier zien we het verschil tussen het primair en het secundair proces. Als Marjolijntje gezegd had: 'Moeder, dat knoestige oppervlak van die stam en dat ruwe van de schors doen mij denken aan een olifant', dan zou moeder geen bezwaar gehad hebben. Maar ze zei: 'daar staat een olifant' — en dat is het primair proces. In het primair proces zijn er niet de logische onderscheidingen van het secundair proces. Wat gebeurde er nu eigenlijk met dat meisje? Als je het existentieel zou willen zeggen, werd zij overweldigd door het Mysterie van het Zijn, door de verwondering over het leven. Ze had die boom natuurlijk vaker gezien, maar op dat moment brak het mysterie van het Zijn tot haar door: wat een wonder! Ze had geen andere mogelijkheid om dat uit te drukken dan te grijpen naar een symbool, dat van de olifant. Je hebt geen mogelijkheid om dat Mysterie van het Zijn in logische categorieën te verwoorden. Dan gebruik je een symbool en het symbool staat voor iets anders.
Je ziet aan alle kenmerken van het primair proces de verdichting. Freud sprak van verdichtingen verschuiving; in DieTraumdeutungkunt u dat uitvoerig nalezen. De relatie tussen verdichting en verschuiving is ingewikkeld. Verdichting staat minder in dienst van de afweer dan de verschuiving. Verdichting betekent: een heleboel gedachten worden samengeperst in één woord of één symbool. Een dichter is iemand die de taal ver-dicht. Een gedicht van een paar regels, daar kunnen mensen altijd weer naar terugkeren, omdat in die woorden de werkelijkheid ver-dicht is. Eén woord in dat gedicht staat voor een wereld van fantasieën, gedachten, gevoelens. Dat woord is een symbool van de werkelijkheid. Denkt u bijvoorbeeld aan het kruis van Christus in de Christelijke traditie. Dat is voor heel veel mensen een betekenisvol symbool, want in dat kruis is gesymboliseerd hun schuld, hun zonde, de dood, de straf voor de schuld, de vergeving van de schuld, die ik mijzelf niet kan geven, dus er moet iemand anders komen om dat voor mij te doen, de bevrijding, de verzoening, de hoop op het eeuwige leven, op het tegendeel van dood. In dat ene kruis is dus een enorme hoeveelheid van gevoelens en gedachten verdicht. Dat is een symbool. Of denk aan de nationale vlag. In Amerika ligt dat anders dan bij ons. Daar is de vlag heilig. Als je daar spot met de vlag zijn mensen in staat je te doden. Dus de vlag is het symbool van het land. Mensen huilen bij het hijsen van de vlag.
Marjolijntje gaf in één symbool uitdrukking aan het primair proces. Een ander aspect is: zij verschoof haar indruk van de boom naar de olifant. De boom was overweldigend, dat kon zij niet bevatten, de olifant kon ze net nog bevatten. Verschuiving is een ander kenmerk van het primair proces. Een ander voorbeeld: een man wordt door zijn chef uitgefoeterd, hij komt thuis en hij schopt de hond of hij pest zijn vrouw of hij gaat zijn kinderen slaan of sarren. Dat is verschuiving. Hij kan het ter plekke niet verdragen, zijn woede niet uiten, hij heeft daartoe geen mogelijkheid, maar hij kan z'n agressie wel verschuiven naar een volgend object dat zijn affect moet verdragen. Projectieis een vorm van verschuiving. Je verschuift iets van binnen naar buiten toe: "Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten". Gierige mensen zijn geneigd anderen gierig te vinden. Introjectie, het tegendeel, is eigenlijk ook een verschuiving.
Het primair proces heb ik geïllustreerd aan een voorbeeld uit de kindertijd. Een voorbeeld uit de volwassenheid, dat Anton Ehrenzweig[3]geeft: een schilder staat voor zijn doek, kijkt er naar en is ontevreden over zijn schilderij, maar hij weet niet waar dat in zit. Dan doet hij een paar stappen terug en gaat vrij associëren. Hij zet zijn gedachten op oneindig, hij richt zich niet meer op enig detail van het doek, hij staart met een lege blik,the empty staredie de totaliteit van dat doek in het onbewuste laat komen. Het bewustzijn kan niet een totaliteit opnemen, het onbewuste kan dat wel. Hij blijft staren zonder ergens aan te denken. En dan schiet opeens iets eruptief uit het onbewuste, hij ziet ineens een plekje op het schilderij dat niet deugt, hij gaat er naar toe en herstelt dat. Dat is het gebruik van het primair proces in de volwassenheid.
De blik wordt diffuus en verstrooid, we geven het gerichte bewustzijn op, het is een ongefocuste, lege blik en schijnbaar vanuit het niets springt iets in het bewustzijn. Alles draait dus om het gebruik van het onbewuste en het eigen primair proces. Ehrenzweig geeft ook het voorbeeld van een bridgespeler, een heel ervaren en begaafde bridgespeler. Als je geen talent hebt, helpt ervaring niet en als je geen ervaring hebt, helpt talent niet. Hij stelt zich onbewust op de talloze permutaties van het probleem in. Hij overziet een grote hoeveelheid variabelen en in een onderdeel van een seconde maakt hij een keuze. De verstrooide onbewuste aandacht lijkt vaag, maar is precies, het is een overallblik.[4]
Een ander woord in dit verband is syncretisme. Dit is een ander kenmerk van het primair proces, het samenvloeien, het ononderscheiden in elkaar vloeien van allerlei dingen die we met ons logisch denken uit elkaar houden. Een boom is geen olifant, maar in het primair proces is dat wel zo en dat mag ook, want dat wordt opgenomen in de syncretistische blik, de total view. Ehrenzweig spreekt van "a comprehensive and precise grasp of a total view in which the elements are variable and exchangeable". Dus de elementen zijn uitwisselbaar, maar opgenomen in het geheel en worden niet gescheiden.
U hebt al wel een idee dat het tegendeel van het primair proces het secundair procesis. Om dat te verduidelijken kies ik een voorbeeld uit het leven van de beroemde Helen Keller (1880-1968). Ze vertelt in The Story of My Life(1903) hoe ze, toen ze 19 maanden oud was, door een ziekte doof en blind werd. Ze werd door een gouvernante opgevoed en leerde van haar allemaal tekens, zoals een dier tekens leert. Door met een vinger in haar hand te bewegen leerde ze: dit is melk, dat is een beker, dat is water enz. Maar ze haspelde die tekens steeds door elkaar. De gouvernante werd wanhopig, want ze dacht: hoe kan ik dit kind ooit taal leren? En hoe kan dit kind ooit naar school? Als ze de ene keer het teken gebruikt voor 'beker' en een volgende keer voor 'melk' en een volgende keer voor 'water'? Tot ze op een keer samen in de tuin waren en de gouvernante water pompte op de hand van Helen en daarna in haar hand schreef: 'water'. Een paar seconden stond Helen als aan de grond genageld en toen, als was het een bliksemflits, herhaalde ze het: 'water'. Toen ging ze naar de planten en vroeg ze: 'hoe heet dit? hoe heet dat'?
Ze had dus ontdekt dat de dingen een naam hebben, de denotatie. De connotatieis het verband tussen het symbool en het begrip, de denotatie is het verband tussen het symbool en het object. De denotatie wil zeggen: elk ding heeft zijn eigen naam en verwar die namen niet met elkaar. Dat is het principe van de taal. Toen ging er een hele wereld voor haar open. Dat is een indrukwekkend voorbeeld van hoe een kind uit het primair proces, waarin alles voor alles kan staan, en de dingen niet onderscheiden hoeven te worden, een doorbraak maakt naar het secundair proces, waarin één symbool staat voor één ding.
Het laten botsen van primair en secundair proces is een beproefd procédé van grappenmakers. Neem bijvoorbeeld kinderraadsels: Wat bewaarden de Germanen in hun wouden? De Germanen bewaarden het stilzwijgen in hun wouden. Daar botst primair en secundair proces op elkaar. Bewaren? Het stilzwijgen: een symbool treedt op alsof het een werkelijkheid is. Wat heeft de soldaat op zijn brood? De soldaat heeft recht op zijn brood. Of neem Shakespeare in Hamlet: Prins Hamlet is gek geworden. Dan vraagt men: op welke gronden is hij gek geworden? Hier, op deze grond is hij gek geworden. Of in een zogenaamde Belgenmop: drie mannen zijn bezig een mast omhoog te hijsen, twee mannen houden de mast vast en de derde klimt op een ladder omhoog met een meetlat en meet hoe hoog de mast is. Dan komt er een voorbijganger langs die zegt: 'kan je die mast niet beter op de grond leggen? Dan kun je de lengte makkelijker meten'. 'Ja, dat hebben we al wel gedaan', luidt het antwoord, 'maar we willen nu weten hoe hoog hij is'. In het secundair proces is een mast die op de grond ligt even lang als wanneer je hem opricht, maar in het primair proces is er verschil tussen hoogte en lengte.
Iemand wordt in een experiment van cognitieve psychologen in een gezelschap geïntroduceerd als student, later in een ander gezelschap als assistent, en voor een derde keer in weer een ander gezelschap als hoogleraar. De leden van de groepen moesten schatten hoe lang deze persoon was. Als hoogleraar, zo bleek, werd hij langer geschat dan als assistent of student. Dus hoogte en lengte zijn in het primair proces wel degelijk verschillend.
Tenslotte nog één voorbeeld van het primair proces en hoe dit de spot drijft met de moraal van het secundair proces, want dat is het proces van het denken, van de orde, maar ook van de moraal van onze maatschappij, van de werkelijkheid die we met elkaar creëren, van wat Jacques Lacan de symbolische ordenoemt: een Joodse soldaat in het tsaristische leger in de 19e eeuw, die buitengewoon dapper gevochten had in een veldslag, kwam in aanmerking voor een ridderorde. Nu mocht hij kiezen tussen de ridderorde of honderd roebel. Toen vroeg hij hoeveel zo'n ridderorde eigenlijk waard was. Hooguit een roebel, was het antwoord, maar je begrijpt toch dat het om de eer van zo'n onderscheiding gaat. Ja, hij begreep dat wel en zei: 'Geef me maar 99 roebel en die ridderorde'. In het primair proces wordt heel die orde van onze moraal en onze afspraken weggelachen.
De symboolvorming
Het volgende grondbegrip is de symboolvorming. Ik heb het al, dat is onvermijdelijk, over symbolen gehad. Het is een perichorese, al die begrippen grijpen in elkaar. Het onbewuste is het primair proces en het is toch iets anders. Of iets bewust of onbewust is, is een andere onderscheiding dan of iets eindig is of oneindig, primair of secundair. Het is een andere onderscheiding, maar deze slaat wel op hetzelfde. Zo 'is' het primair proces eigenlijk symboolvorming. Uw dromen zijn primair proces, waarin voortdurend symbolen gevormd worden. Maar het secundair proces heeft ook zijn symbolen. In de wiskunde hebben de begrippen heel duidelijke symbolen, maar als u denkt aan de vlag of het kruis, dan zijn deze symbolen een uiting van het primair proces.
Freud heeft al heel vroeg over symbolen geschreven en geeft een mooi voorbeeld van primair proces-symboolvorming: een man heeft een droom. Hij is samen met zijn vrouw en ze komen aan een klein huisje tussen twee grote paleizen. Zijn vrouw doet het poortje van het huisje open, hij glipt door het poortje naar binnen en komt in een grote hof met een laan die schuin omhoog leidt. Voor Freud was het duidelijk: dit was een symbool van de coïtus. Vooraf heeft die man waarschijnlijk niet vermoed waarvan hij gedroomd had.
De werkelijkheid wordt gesymboliseerd. Een ander voorbeeld dat Freud geeft: een jongetje is bang voor zijn vader en dan krijgt hij angst dat een paard hem zal bijten. Een paard, een machtig wezen, was de symbolisering van de angst voor zijn vader. Bij Freud was dat castratieangst in verband met het Oedipuscomplex.[5]Er zijn talloze voorbeelden hoe de symbolisering werkt. Wij kunnen eigenlijk niet anders dan in symbolen denken. De symbolen zijn ook verdichtingen. In het voorbeeld van Marjolijntje was dat al duidelijk. Het eigenaardige van een symbool is: er vindt een meervoudige bepaling van de uiting van de onderliggende gedachte plaats en een meervoudige spreiding over de uiting.
Laat ik proberen dit te verhelderen. Je hebt een onbewuste gedachte. Je kunt van tevoren niet zeggen in welke vorm deze gedachte zich zal gaan uiten. Als de vorming heeft plaats gevonden, dan weet je: het is de uiting van die gedachte. Maar van tevoren kun je niet weten welk symbool de gedachte gaat kiezen. Een kleine anecdote als voorbeeld: Moos wacht op de uitslag van zijn eindexamen, het is kantje boord, heel riskant, en hij gaat de uitslag halen. Het hele gezin zit in de kamer te wachten op zijn terugkomst. Hij steekt zijn hoofd om de deur en zegt: 'Hoofdzaak is dat we allemaal gezond zijn'. Dus toen wisten ze dat hij gezakt was. Van tevoren wist je niet wat hij zou gaan zeggen. Maar achteraf kun je het zien. De onderliggende gedachte kan dus een veelheid van symbolen kiezen, maar het is niet van tevoren te zeggen welke. Maar omgekeerd kan één symbool de uiting zijn van vele gedachten.
Een ander voorbeeld, ontleend aan Paul E. Meehl[6]: een vrouw is zeer ongelukkig over de veronachtzaming door haar man, die maar zijn gang gaat en haar steeds verder verwaarloost. Ze is uitgegaan, komt thuis en ze ziet haar man heerlijk slapen. Dan heeft ze opeens even flitsend een hallucinatie, ze ziet een raaf op het kussen naast het hoofd van haar man. Ze komt in psychotherapie, de therapeut voelt direct: daar is iets mee, en hij zegt: vertel eens wat je daarbij te binnen schiet. Zij gaat zich al terugtrekken: 'ik zei toch niet raaf, het was een zwarte vogel'. Maar als het een raaf geweest zou zijn, wat betekent dat dan? Toen kwam ze op het gedicht van Edgar Allan Poe, dat ze op de middelbare school gelezen had, The Raven. Dat is het gedicht van de man die zijn geliefde verloren heeft. De vrouw moest toen met veel moeite erkennen, dat moest toch dat gedicht geweest zijn. De onbewuste gedachtegang van haat en verdriet, hoop en wanhoop, wraak, al die gevoelens werden hier gesymboliseerd. Als ik dood ben, dan zul je pas weten wat je mist. Het primair proces heeft een symbool gevormd, een hele wereld van gedachten vindt uiting in één symbool. Zo werkt ons onbewuste. Dat is veel knapper in veel opzichten dan ons bewustzijn, het werkt veel sneller. Dat is een voorbeeld hoe één gedachte zich in een veelheid van symbolen kan uiten en hoe één symbool de uiting kan zijn van veel gedachten.
Het kind in de volwassene
De vrije associatie voert naar het 'normale' onbewuste, dat is het primair proces, en dat werkt met symbolisering. Dat zijn de eerste vier zuilen. De vrije associatie voert echter ook naar een tweede onbewuste, het afgesplitste, dat diep weggedrongen zit in de mens. Dit tweede onbewuste blijkt het kind in de volwassenete zijn, de vijfde zuil.
Een voorbeeld, ontleend aan David H. Malan in zijn boek Individuele psychotherapie[7]: Roberta is een meisje, in het ziekenhuis opgenomen voor haar amandelen. Zij heeft een amandeloperatie ondergaan en moet de nacht overblijven, zonder moeder, in haar eentje. Moeder komt de volgende dag terug en denkt: het kind zal mij stralend tegemoet treden, wat heerlijk dat we dan weer verenigd zijn. Moeder had geen psychologieboekjes gelezen of ze had geen intuïtie, want veel moeders hebben geen boekjes nodig om te weten dat een kind dat verlaten is niet stralend op moeder toe zal komen. Het kind is immers door een hel gegaan, is helemaal verdwaasd en woedend op moeder, maar moeder denkt dat het meteen weer goed is. Roberta echter negeert moeder; die is gekrenkt over de afwijzing, loopt weg en gaat aan het andere eind van de zaal met de verpleging praten. Ze laat het kind alleen. Er was toevallig een bevriend fysicus in een aangrenzende ziekenzaal, die al een beetje vriendschap met het meisje gesloten had. Hij aaide haar over haar hoofd en zei: 'ja, het is afschuwelijk om zonder je moeder in het ziekenhuis te zijn'. Het meisje slaakt een kreet, moeder komt aanrennen, vol beschuldigingen tegen die man. Dat is slecht voor haar keeltje, ze mag niet schreeuwen. Maar wat had de man gedaan? Hij had de afweer doorbroken. Het meisje was bevroren uit wanhoop, ellende, haat, een heel complex van gevoelens — en moeder begreep dat niet. De man zegt dan: 'ik heb dertig jaar gestotterd vanwege gebeurtenissen zoals deze'. Hij voelt aan dat dit een vervreemdende gebeurtenis is.
Als een moeder keer op keer zo met de gevoelens van een kind omgaat, dan vormt zich geleidelijk in het kind een afgesplitste wereld, de wereld van de neurose. In die wereld worden het verdriet, de haat, de angst, de woede en het verlangen opgesloten en afgescheiden van de rest van de persoon. Marjolijntje met het symbool van de olifant is het voorbeeld van het 'normale' kind in de volwassene. De creatieve kunstenaar put uit dat 'normale' kind en dat andere is het 'pathologische' kind, het neurotische kind, het verdrongene in de volwassene. Als dat lang zo doorgaat, dan vormt zich geleidelijk binnen de persoon een aparte wereld. Dus waarom moet een psychoanalyse zo lang duren? Omdat dat tevoorschijn halen van die verdrongen wereld heel veel tijd, moeite en pijn kost. Het kan zijn dat mensen weken lang bezig zijn met bepaalde gebeurtenissen uit hun kindertijd, bijvoorbeeld met gebeurtenissen die gecentreerd zijn rond de moeder. Is dat uitgewerkt, dan komt vader aan de orde en dan kost het weer weken of maanden waarin de analysand bezig is met gebeurtenissen die zich met vader hebben afgespeeld.
In een analyse wordt dus het levensproces heel langzaam gereconstrueerd, het is een herschrijven van het leven, een hercodering van het leven, vooral dankzij de bewustwording. Waarom doen mensen zulke gekke dingen? Omdat ze het zich niet bewust zijn. Ze weten niet waarom ze het doen. Denk aan al die waanzinnige dingen die mensen tegen elkaar uithalen. Dat komt voor een belangrijk deel voort uit onbewuste haat, wraakbehoefte, gekrenktheid, vernedering. Ik ben verkracht, nu zal ik jou verkrachten. Dat is allemaal onbewust. Waar het om gaat is dat het bewust wordt. Psychoanalyse is een proces van geleidelijke bewustwording. Een analyticus kan meemaken dat een traumatische gebeurtenis tot een neurose leidt. De kindertijd is boordevol microtrauma's, maar soms gaat het om een macrotrauma. Een kind wordt bijvoorbeeld steeds gepest, de ouders tonen geen begrip omdat het kind niet terugslaat. Zo zijn er duizenden microtrauma's.
Bepaalde traumatische gebeurtenissen uit de kindertijd komen soms heel geleidelijk terug in het bewustzijn, soms ook schoksgewijs, na een heel lange voorbereiding. In een bepaald uur komt dan die kinderervaring terug, merkwaardig genoeg niet als een herinnering, maar als een actualiteit, iets wat nuplaats vindt. Dat kan men dan ook beschrijven: 'ik ben nu aanwezig in die kamer waar dat gebeurd is'. Of 'ik loop nu over het schoolplein en ik beleef nu die traumatiserende sfeer die ik daar meegemaakt heb'. Dat gaat vaak gepaard met hevige emotie, een uitbarsting van verdriet, van woede of van angst. Die kan zo ernstig zijn dat men denkt het niet te kunnen overleven. Het treedt tevoorschijn met dezelfde kracht die het dertig of veertig jaar geleden had. Dat is één van de meest indrukwekkende en raadselachtig dingen in het verloop van een analyse. Freud heeft het in 1933 in de Neue Folge der Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalysebeschreven als een van de diepste geheimenissen en zegt daarover: wij zijn er nog niet ver in doorgedrongen, in dat geheim van die innerlijke tijd. Die trauma's, macrotrauma's of een reeks van microtrauma's, vinden meestal plaats voor het tiende levensjaar. Hoe vroeger het trauma, hoe erger. Die traumatische ervaringen treden op met de kracht van een gebeurtenis, de ervaring is actueel aanwezig.
Een (misschien wat absurde) vergelijking hiervoor: op de Noordpool heeft men het voedsel van ontdekkingsreizigers, die omgekomen zijn, opgegraven en het voedsel blijkt volkomen geconserveerd te zijn. Of denk aan de honing in het graaf van Toetanchamon. Als je dat eten blootstelt aan de gewone temperatuur, dan blijft het niet lang goed. Zo gaat het ook met die herinneringen. Deze blijven vele jaren intact omdat ze niet meer in het bewustzijn zijn, ze hebben geen verbinding ermee. In die herbeleving in het analyse-uur gaat het veranderen. Dan blijft de ervaring niet tijdloos, dan heeft ze niet meer de kracht van die oorspronkelijke ervaring. Dan wordt het opgenomen in de persoonlijkheid als geheel. Dat is het afgesplitste kind in de volwassene.
Nog een voorbeeld hoe dat gaat. Een meisje volgt in Amerika lessen in welsprekendheid — daar kunnen we hier in Nederland overigens nog een voorbeeld aan nemen. Het meisje is heel begaafd in het spreken in het openbaar. Dan is er een experiment. Zij moet voor een microfoon in een lege zaal een redevoering houden en er is natuurlijk een onzichtbaar gehoor. Zij raakt voor die microfoon zo verschrikkelijk angstig dat ze haspelt, ze maakt er niks van. Daarna heeft ze een spreekremming, ze kan niet meer in het openbaar spreken. Het heeft zich vastgezet als een angst. Ze komt in een psychoanalyse en dan blijkt: die microfoon in die lege zaal was een symbool van de stem van moeder. Moeder hoorde haar spreken en daarachter was de god van moeder en die was zeer machtig, nog machtiger dan moeder, en die veroordeelde haar. Dat symbool werd de drager van die hele onderwereld. Dan is er een hele tijd nodig om die conflicten ten aanzien van de moeder tevoorschijn te halen, naar aanleiding van één incident.
Tenslotte moeten we een onderscheid maken tussen het potentieel bewusteen wat niet potentieel bewust is. Niet al het onbewuste kan bewust gemaakt worden. Hoe we waarnemen dat iets zoet smaakt of hoe we het klaar spelen om letters te lezen, dat kunnen we ons niet bewust maken. Er is heel veel van onze vermogens, dat niet vatbaar is voor bewustmaking. Dan is er heel veel van onze ervaringswereld. Dan krijg je een andere onderscheiding. Het afgesplitste is potentieel bewust, uit het bewustzijn weggedrongen en kan ook in het bewustzijn worden teruggehaald. Dat is iets anders dan iets wat nooit in het bewustzijn geweest is. Er is het lange proces van de analyse voor nodig om wat verdrongen is uit het bewustzijn weer terug te halen. Ook van onze verdrongen kinderwereld wordt een heleboel niet bewust gemaakt.
Er leeft heel veel in ons waarvan we ons tot onze dood nooit bewust zullen worden. Dat is te moeilijk om bij te komen of iemand wil daar ook niet bij komen, omdat dat te pijnlijk is, niet verdragen wordt. Denk aan concentratiekampervaringen. Daar is een grens waar iemand niet meer verder kan, omdat het niet meer te verdragen is. Dat geldt ook voor ervaringen uit de kindertijd, maar het hoopgevende is dat blijkt dat veel van het verdrongene toch potentieel bewust is. Er is dus een glijdende schaal van bewust naar onbewust, het zijn allemaal gradaties. Iets wat een beetje onbewust is kan met enige moeite teruggehaald worden. Je maakt bijvoorbeeld een rare vergissing, je verspreekt je — en dan ga ja nadenken om te begrijpen waarom je je verspreekt. Zo zijn er dus gradaties tussen bewust en onbewust. In mensen zijn heel verschillende gradaties in dat vermogen tot bewustmaking.
We hebben gezien: afgezien van de vraag of psychoanalyse een wetenschap is, het is in elk geval een discipline, die met feiten werkt, met de empirie en die verklarende concepten heeft ten aanzien van die feiten. Ik heb u vijf van die grondconcepten genoemd. Nu resten nog de afweer en de overdracht. Dat zijn omvattende begrippen, waarvan ik enkele aspecten bespreek vanuit de psychoanalytische praktijk.
De afweer
Afweeris het op onbewuste wijze uit het bewustzijn houden van belevingen, impulsen, fantasieën, omdat de persoon angst voelt voor bewuste toelating ervan. Alles van de afweer voltrekt zich onbewust. We hebben over beheersen en wegdrukken gesproken. Dat is in principe bewust, we selecteren bepaalde gedachten weg. Het proces van verdringingverloopt onbewust. De instantie is onbewust, het proces van afweren is onbewust. Freud sprak van de "Wiederkehr des Verdrängten", de terugkeer van het verdrongene. Het afweren lukt nooit helemaal. Er treden toch gevolgen van de afweer in het bewustzijn, in het observeerbare.
Wat is niet afweren? Het is een evenwicht tussen defending and expressing, tussen het uiten en het onderdrukken van een gevoel. Afweer heeft een compromiskarakter. Je voelt wat je voelt en je doet wat je voelt. Het kenmerk van de neurotische afweer is dat een persoon dat niet kan. Of je besluit iets te uiten of je besluit het niet te uiten, dan onderdruk je het. Bij de neurotische afweer kan noch het een, noch het ander. De uiting maakt veel te angstig, En het onderdrukken werkt ook niet, het afgeweerde laat zich niet werkelijk wegwerken. Het merkwaardige is dus: het niet kunnen kiezen. Ik geef u een voorbeeld (van David Malan[8]) van Marga, een economiestudente, op weg naar haar vriend in Spanje, met wie ze een intieme relatie had gekregen. Toen voegde zich een vriendin bij haar, die met haar vriend een relatie begon. Marga werd daarop niet alleen jaloers, maar ook depressief. Ze kreeg zelfhaat, zelfverwijt, voelde zich afschuwelijk slecht, zonder te weten waarom en op een gegeven ogenblik barstte ze in huilen uit. Daar zie je het zich niet kunnen uitdrukken, maar op een gegeven ogenblik kiest ze toch voor de uitdrukking. Dat is een doorbraak. Zij kon dus niet kiezen uit schuldgevoelens, angst, schaamte, zich slecht voelen — en dan krijg je die hele keten van neurotische mechanismen.
Vanwaar die zelfhaat? Omdat ze zich schuldig zou gaan voelen, als ze haar woede toeliet. Daar was ze bang voor, om slecht en schuldig te zijn, als ze de ander zou aanvallen. Veel mensen hebben die strenge moraal, omdat ze angst voelen om hun agressie te uiten. Marga wilde de mentale pijn van de jaloezie vermijden, dat was voor haar een krenkend gevoel. Het was dan nog beter zichzelf te haten. Dat is een voorbeeld van dat expressing and defending. Freud heeft inTrauer und Melancholie(1917) hierover geschreven. Het gaat dus altijd om een compromis tussen het uitdrukken en het onderdrukken. En je vindt altijd die twee elementen, de impuls kun je altijd terugvinden, maar ook vermomd, niet direct zichtbaar. Men spreekt ook wel van de derivatenvan de onbewuste impulsen. Fritz Perls heeft mooi beschreven dat het merkwaardige van het verdrongene is: het is diep verborgen en het ligt aan de oppervlakte.
Iemand zei bijvoorbeeld over een ander: hij kijkt alsof de bliksem in zijn gezicht is ingeslagen. Die man had een diep verdrongen leed. Dat lijden was verborgen en het lag aan de oppervlakte van zijn gezicht. Perls was een meester van de oppervlakte, daarom was hij zo tegen de analyse. Mensen zijn oppervlakkig uit diepzinnigheid. Vanuit de diepte zijn ze oppervlakkig.
Bij afweer is er altijd de interessante vraag: wat is bewust en wat is onbewust? Er treedt altijd wel iets in het bewustzijn. Men is zich in beperkte mate van dingen bewust, maar het gaat nu juist om wat nietbewust is. Er is altijd die balans. De analyticus maakt de analysand duidelijk dat hij afweert, zonder vaktaal te gebruiken.
Je kunt drie fasenonderscheiden bij het bestuderen van afweer. Het lijkt op fases in de wetenschap, maar ook in het dagelijks leven. Wetenschap is verfijnde common sense. In de eerste faseneem je waar wat er waar te nemen is, zo nauwkeurig mogelijk. Vervolgens ga je veronderstellingen maken over wat je waargenomen hebt en in de derde plaats ga je toetsen of je veronderstellingen kloppen. Maar wat valt er waar te nemen als iets helemaal onbewust is? Als iets afwijkt van wat normaliter verwacht kan worden. Iemand vermagert bijvoorbeeld extreem, zonder aanwijsbare medische oorzaak, of iemand wordt juist heel dik. Dan wat er ontbreekt, de hiaten. Een puber spreekt bijvoorbeeld steeds over wereldverbetering, maar nooit over agressie of seksualiteit. Die schitteren in zijn gesprekken door afwezigheid, terwijl ze in zijn leven wel een grote rol spelen. Dan is er het overdrevene. Iemand is bijvoorbeeld te rechtvaardig, te zedelijk, te vredelievend, zoals bij de hystericus of de hysterica. Iets klopt dan niet, iets is verdacht. Denk bijvoorbeeld aan de overbezorgde moeder die het kleine kind voor alle denkbare gevaren wil beschermen. Als iets zo overdreven is, luidt de vraag: wat zit daar achter? Dan is er het stereotype, het starre, het rigide. Maar het leven is spontaan. Bij de dwangneuroticus gebeuren de dingen altijd op dezelfde wijze, stereotiep, in vaste patronen.
Freud heeft geprobeerd rituelen en religie bij de dwangneurose onder te brengen, maar heeft daarbij toch een vreemde schaats gereden. Wat betreft de georganiseerde godsdienst had hij misschien wel gelijk, maar als totaalverklaring kan je er niet zo veel mee. Rituelen verlopen volgens vaste patronen, maar zijn daarom nog geen collectieve dwangneurosen. Dan is er het tegenstrijdige. De masochist zegt dat hij gelukkig wil zijn, maar doet er alles aan om ongelukkig te worden, is altijd in conflicten verstrikt, altijd de underdog en in het verdomhoekje. Of iemand zegt de meest verschrikkelijke dingen met een glimlach. Of vertelt afschuwelijke dingen uit zijn leven met een neutraal gezicht. Of iemand schudt je hand en zegt: 'blij dat ik je ontmoet', maar duwt de ander van zich af. Dan is er het inadequate, ondoelmatige, onvruchtbare.
In de tweede fasekomen de veronderstellingen over wat je waargenomen hebt. Bij dat wat ontbreekt denk je: daar moet iets weggemaakt zijn. De vraag is dan: wat is er mee gebeurd? We kunnen hierbij vier basismechanismen onderscheiden. Het is merkwaardig dat deze mechanismen allemaal ruimtelijke voorstellingen zijn: het wegwerken, het omkeren, het verschuiven en het isoleren. We hebben namelijk geen orgaan voor de tijd. Dieren leven in de ruimte, mensen leven in de tijd, goden leven in de eeuwigheid. Wij vallen dus terug op metaforen uit de ruimte. Onze zintuigen zijn op de ruimte gericht. Voor de tijd hebben we ons horloge, een prothese. Bergson heeft hier uitvoerig over geschreven.
Eén van de basismechanismen — Freud sprak van een "Entstellungsersatz', het Duits is een prachtige taal voor dit soort termen — is dus dingen wegwerken, schijnbaar tot verdwijning brengen. Sommige mensen hebben geen herinneringen aan de jaren voor hun twaalfde levensjaar. Dat is opvallend. Anna Freud zei in haar boek Das Ich und die Abwehrmechanismen(1936)[9]dat de verschuiving het gevaarlijkste afweermechanisme is.
Ten tweede is er de omkeringvan de dingen die je ziet. Ook bij de interpretatie van teksten kan dat vruchtbaar zijn. Er is sprake van geboorte, misschien gaat het eigenlijk over de dood? Liefde wordt afgeweerd met haat, en omgekeerd. Je gebruikt het tegendeel om dat wat er is te verdoezelen. De hysterica, die alle gevoelens vreselijk overdrijft, keert eigenlijk een tekort aan voelen om. Hysterische patiënten kunnen eigenlijk niet voelen wat hen beweegt. Zij doen uit nood theatraal. De zedelijkheidsapostel onderdrukt zijn eigen onzedelijke impulsen.
Dan is er, ten derde, het mechanisme van de verschuiving. Een man wordt vernederd op zijn werk, komt thuis en schopt de hond. Dat is een vorm van subsitutie, zoals ook bij de metonymie. Jacques Lacan spreekt vaak over de metaforen en de metoniemen, in de literatuurpsychologie is dat een belangrijk onderwerp. De impuls is verschoven, het object is gesubstitueerd. 'Een glas drinken' is daar een voorbeeld van. Agressie is enorm verschuifbaar, meer nog dan seksualiteit. Denkt u maar aan het verkeer, hoe mensen ogenblikkelijk bereid zijn op de vuist te gaan bij een overtreding. Agressie die is opgetast kan de eerste de beste vreemde raken. Verschuiving is een heel basaal mechanisme. Een voorbeeld is Freuds droom van de botanische monografie in Die Traumdeutung. De emotionele discussie op de avond ervoor keert niet direct in de droom terug, maar wel een vrij willekeurige indruk van de dag ervoor, van een boek dat Freud in een etalage had zien liggen. Dat is verschoven. De intense gedachten van het gesprek zijn in de droom niet meer te vinden, maar nog wel die indruk. Die laatste zijn de verschuivingen. Zijn dat allemaal afweermechanismen? Er bestaat ook 'normale' afweer. Parachutespringers vertellen dat er vlak voor het springen geen angst is, even later op de grond gearriveerd treedt de angst weer op. Dat is een voorbeeld van adequate of functionele verdringing, want op het moment van de sprong kun je de angst niet gebruiken.
Het vierde mechanisme is de isolering, het verbreken van de verbinding. Een voorbeeld: de ouders van een jongetje maken ruzie, hij heeft een miserabel leven, toont geen agressie tegen de ouders, maar zit steeds veldslagen te tekenen, tanks en vliegtuigen. Het affect wordt van de handeling geïsoleerd. Isolering is een machtig mechanisme. Splijting of splitsing heeft een grote verwantschap hiermee. Een grappig voorbeeld: een chemicus loopt achter iemand aan waar hij een enorme hekel aan heeft en dan gaat hij de jas van die man helemaal chemisch analyseren. Van die jas blijft dan helemaal niets over, maar hij 'doet' toch niks? Hij doet geen kwaad. Dat is het affect isoleren. Dwangneurotici zijn daar heel machtig in.
Naast de basismechanismen kunnen we ook patronenonderscheiden. Hoe heeft iets plaats gevonden? Het gaat om het opsporen van de grondpatronen. Een enkel voorbeeld: een directeur reageert geïrriteerd als zijn secretaresse hem opbelt en vraagt hoe ze een bepaald vreemd woord moet spellen. Hij is razend dat die secretaresse hem stoort. Wat veroorzaakte nu die woede? Dat was het narcistische van deze vrouw. Zij was zo met zichzelf bezig dat ze niet besefte hoe ze hem stoorde. Een narcist is iemand die niet met mij bezig is, overdreven gezegd. Dat leidt terug naar zijn moeder, want die was altijd met zichzelf bezig. Hij was als kind ondergeschikt, het verlengstuk van moeder, wat zo vaak bij patiënten voorkomt. Zij werden niet echt als persoon behandeld. Zo reconstrueren we een heel patroon, en dat patroon komt in het bewustzijn.
Een voorbeeld dat de abstracties kan invullen, ontleend aan G.F. Mahl (1969).[10]Een jonge vrouw achter in de twintig heeft bij een onderbreking van de analyse door een vacantie van de analyticus een depersonalisatie-aanval in de wachtkamer. Zij neemt de wachtkamer en de verhouding van de deur vertekend waar, is helemaal gedesoriënteerd. Dan komen er, in het analyse-uur, herinneringen, dat zij aan de universiteit vroeger ook eens zo'n beleving had. Maar wat niet in haar bewustzijn is: dat zij in diezelfde tijd afschuwelijke scheidingsangsten had. De analyticus gaat weg, zij beleeft niet de angst van de scheiding, maar iets wat er op lijkt. Dus iets treedt in het bewustzijn, maar iets ook niet, dat is dus een isolering. Dan herinnert ze zich die vroegere depersonalisatie-aanval, maar wat ze niet herinnert is dat ze ook ontzettende angsten had, angst om op reis te gaan en gescheiden te raken. De analyticus gaat op vacantie, zij gaat op vacantie. Ze heeft angst om in de hotelkamer slapeloos te zijn. Dat is in het bewustzijn. Niet in haar bewustzijn zijn de kinderangsten, slapeloze nachten waarin ze de scheiding van moeder niet verdroeg. Er is dus altijd iets in het bewustzijn en er is altijd iets niet in het bewustzijn. Het gaat er nu om uit te vinden wat wel en wat niet in het bewustzijn is. Zij splitste dus, zij kon zo de angst voor de scheiding isoleren in de vorm van een depersonalisatie-aanval. De herinnering gaat in lagen en in graden. Zij herinnert zich dus wel de depersonalisatie van vroeger, maar niet de massale angstaanvallen. Haar scheidingsangst in de analyse is een symbool van de enorme scheidingsangst in de kindertijd.
Men kan bijvoorbeeld overmatig reageren op kleine huidige teleurstellingen, maar de herinnering aan de grote teleurstellingen uit de kindertijd treden niet in het bewustzijn. De overmatige reactie op een kleine teleurstelling wordt bepaald door de massale reactie op een hele grote teleurstelling van vroeger. Als mensen zich gek gedragen, hebben ze altijd redenen daarvoor. Ze hebben dus altijd gelijk in wat ze doen. De overmatige reactie is een derivaatvan de vroege ervaring.
Een ander voorbeeld: iemand vertoont een stemming van ongeïnteresseerdheid in het gezin, zich terugtrekken, gedeprimeerdheid. In de weekeinden is hij als vader niet gezellig, maar somber, korzelig. Dat is in het bewustzijn. Maar na meerdere jaren analyse komt dan de werkelijke betekenis, namelijk de verlatenheid als kind, de verwaarlozing, belevingen van zinloosheid. Dan komt die hele kinderwereld naar boven en als die wereld is doorgewerkt, dan ontdekt de patiënt, waarom hij op de weekeinden zo gestemd is. Wat in het bewustzijn is, dat is meestal een getemperde uiting van wat in het onbewuste is. Het onbewuste, dat zijn laaiende vuurhaarden. In het bewustzijn treedt een gloed aan de oppervlakte. Daarom weren we af, omdat dat ons leed tempert. Zo komen we op de paradox van neurose en therapie. Het lijkt erop dat afweer beter is, want dan ben je beter af. Het blijkt als mensen de herinneringen leren te verdragen en de angsten te doorleven, dat ze dan op den duur toch beter af zijn. Het is beter om verschrikkelijke dingen te voelen dan om ze niet te voelen. Dat is een paradox.
Nu de derde fase. Wat doen we nu met die veronderstellingen? Wat doen we met de afweer als we die opsporen? Wij reconstrueren patronen van ervaring, blauwdrukken die we met ons meedragen. Zulke blauwdrukken dragen we in allerlei situaties in. Ouders bijvoorbeeld zien hun eigen kinderen anders dan andere kinderen en ook als je ze daarop wijst kunnen ze dat niet veranderen. Allereerst: wat weggemaakt is proberen we in te vullen. We gaan raden. Wat ontbreekt er? Denk aan het werk van Sir Arthur Evans bij de opgravingen van de tempels op Kreta. Hij had slechts wat brokstukken en is gewoon gaan invullen totdat er weer een tempel zichtbaar werd. Archeologie lijkt in dit opzicht veel op dieptepsychologie. Het tweede: het omgekeerde keer je om. Een voorbeeld: een analysand zegt tegen de analyticus: 'zit u op te schrijven wat ik niet weten mag'? En de analyticus zegt spontaan: 'Zit u iets te denken wat ik niet weten mag'? En dat bleek ook inderdaad het geval te zijn.
Theodor Reik geeft in zijn boek Listening with the Third Ear (1948) een schitterend voorbeeld voor wat ik bedoel. Hij had een analysand die geen enkele inval had, het zat helemaal vast, hij kon alleen maar zwijgen. Toen kwam Reik de oude Sigmund Freud op straat tegen, die hem adviseerde zijn analysand eens te vragen wat het verst van zijn gedachten verwijderd was, iets waar hij nooit aan zou denken. Theodor Reik volgde deze raad op. Het was even stil, en toen kwam de man precies met de inval die in de roos zat. Het verste van zijn gedachten waren de moerassen van Wutipe in China. Enkele maanden geleden was de vader van de patiënt gestorven. De vader was vroeger als zendeling in China geweest en had in de moerassen van Wutipe de ziekte opgedaan die uiteindelijk tot zijn dood had geleid. Lang geleden had de analysand dat een keer verteld. (Dat is één van de dingen die een analyticus doet: dat hij allerlei feiten in zijn achterhoofd heeft en opeens iets naar voren haalt wat lang geleden gezegd is.) Toen kwam bij de analysand van Reik de schok, de doorbraak van het zwijgen, toen kwamen de tranen.[11]
Het derde: het verschovene zet je weer op z'n plaats. Dat schoppen van die hond, waar hoorde dat eigenlijk thuis? Bij de chef. Analysanden zeggen wel: 'de dingen vallen op hun plaats'. Ze worden recht gezet. Het heeft iets van een legpuzzle. 'Nu begrijp ik hoe het zit, waar het werkelijk thuis hoort'. En het geïsoleerde wordt verbonden. De dingen worden weer met elkaar in verband gebracht. Als affect en gedachte uiteengerukt zijn, dan breng je ze weer bij elkaar. Dat is een belangrijk gebeuren in de analyse. Dingen die in het leven van een analysand verspreid en geïsoleerd geraakt zijn vanwege de noodzaak daartoe worden weer met elkaar in verbinding gebracht. Een voorbeeld (ook van Malan): een vrouw heeft steeds ongelukkige relaties met mannen, maar vader is altijd onaantastbaar, wordt geïdealiseerd, totdat ze merkt dat het conflict met vader steeds herhaald werd. Bij wie hoorde dat conflict zoeken oorspronkelijk? Ze verbindt het verbrokene en hoeft dan niet meer zo nodig allerlei scènes met mannen te beleven. Die noties van dingen weer met elkaar te verbinden zijn heel oud, komen ook in de Bijbel voor. Een neurose is een gebied waar een oorlog gewoed heeft, het is ontwricht, geen geheel meer. Na een oorlog worden allereerst de verbindingen weer hersteld.
De overdracht
We komen nu bij de overdracht. Het begrip 'Übertragung' is door Freud ontdekt en voor het eerst door hem geformuleerd. Toch was het voor hem wel bekend, zulke begrippen hebben een geschiedenis. In één of andere vorm zijn ze al heel lang wel bekend. Maar door een nieuwe formulering wordt het iets anders en kan men er mee werken, wat daarvoor niet mogelijk was.
Een voorbeeld: in 1784 benoemde de Franse koning Lodewijk XVI een commissie van bekende geleerden, onder wie Lavoisier, die in een officieel, maar daarnaast ook in een geheim rapport waarschuwde voor de erotische band die kan ontstaan tussen een mannelijke hypnotiseur en een vrouwelijke gehypnotiseerde in de destijds bekende methode van Franz Mesmer. Deze maakte als magnetiseur furore in Parijs met zijn magnetische krachten die hij toeschreef aan het dierlijk magnetisme. In 1784 had men dus al een idee van de overdracht![12]Ik vermoed dat priesters en biechtvaders dit ook allang wisten. De rapporttussen de hypnotiseur en de patiënt is van wezenlijk belang voor het beter worden. Zo ook in de psychoanalyse: als er geen goede overdracht ontstaat wordt de patiënt ook niet beter. In de hypnose zit het uitleveren van je wil aan een ander.
Het gaat met al die begrippen zo: de één bouwt voort op de begrippen van de ander. Toen Breuer zijn patiënte Anna O. in de steek liet, was dat omdat zij zwangerschapsfantasieën ontwikkeld had. Ze riep: 'het kind van dokter Breuer komt eraan'. Hier lag de overdracht kant en klaar voor ogen, maar het heeft toch heel lang geduurd eer het begrip werkelijk doordrong. Janet Malcolm zei in haar boek Psychoanalyse — een onmogelijk vak(1985)[13]: het Oedipuscomplex en infantiele seksualiteit zijn nog beter te verdragen dan de overdracht. Het is iets waar wij weerstand tegen hebben en zij beschrijft het zo: het is schokkend te ervaren dat het heiligste, onze intieme relaties, eigenlijk herhalingen zijn van vroegere relaties, waarbij het gaat om die vroegere personen. Het is, met haar woorden, als het tasten in het struikgewas naar een afwezige ander. In de liefde gaat het ons om de persoon van vlees en bloed die reëel bij ons is, maar het gaat ook om de herhalingen van vroeger. Dat is de primaire kracht. Ze wijst er ook op dat in verliefdheid een diep onpersoonlijk element zit. Want het gaat om dat oerbeeld in ons dat we projecteren op een persoon. Verliefdheid is ook vluchtig, gaat ook weer voorbij. De communicatie van geliefden is, zo zegt Malcolm, een rommelig refrein van misvattingen omtrent elkaar, of een labiele wapenstilstand tussen machtige solitaire fantasiesystemen, een warboel, een rotzooitje. Zo zijn menselijke relaties, omdat het altijd overdracht is.
De meeste van u zullen wel een notie van het begrip hebben, maar ik vat het nog even samen in een definitie. Overdracht is de ervaring van gevoelens, impulsen, wensen, verlangens tegenover een persoon in het heden, die niet bij de huidige persoon passen, maar een herhaling zijn van gevoelens uit de kindertijd tegenover belangrijke personen van toen, met name vader en moeder en de siblings. Je draagt uit een oude situatie gevoelens over op een nieuwe situatie. Je beleeft iets in het heden wat bij een andere persoon uit het verleden hoort. Het is dus een herhaling en oorspronkelijk (in de geschiedenis van de psychoanalyse) was ook het idee: dat is onterecht.
Overdracht is dus het herleven van infantiele conflicten in een nieuwe vorm, thans gericht op de persoon van de analyticus. Freud zei: u moet zich herinneren. Maar de analysand ging bezig met de persoon van de analyticus. Vergelijk het met de situatie dat de loodgieter komt en de vrouw des huizes zegt: 'loodgieter, wat hebt u een prachtige handen, wat een brede schouders, wat een mooie ogen'. Dan zou de loodgieter zeggen: 'mevrouw, daar kom ik niet voor. Ik kom hier om mijn werk te doen'. Freud zei dus oorspronkelijk tegen de analysand: 'daar komt u niet voor, u pleegt obstructie, u bent nu met mij bezig, maar dat was niet de bedoeling'. Freud was aanvankelijk van mening dat de overdracht op korte termijn geëlimineerd moest worden, beschouwde ze als een storend element, want een "falsche Verknüpfung", een foutieve verbinding.
Geleidelijk ontdekte man dat deze overdracht onvermijdelijk is en is het het meest vruchtbare voertuig van de analyse geworden. Arnold Cooper zei: 'de enige discussie is nog, of de overdracht in de analyse alles of bijna alles is'. Wat oorspronkelijk onterecht leek, een stoorzender die zo gauw mogelijke geëlimineerd moest worden, bleek dus naderhand heel terecht te zijn. De gevoelens ten opzichte van de analyticus blijken verlangens uit de kindertijd te zijn. Als de analyticus zegt: 'u behandelt mij als uw vader, maar ik ben uw vader niet, u bent bij mij aan het verkeerde adres', dan is dat een domme opmerking. Wat irrelevant leek, daar blijkt het nu juist om te gaan. Een goede analyticus zal dat dus ook niet zeggen. Enerzijds heeft hij wel gelijk en op een gegeven moment moet de analysand wel gaan onderscheiden tussen de analyticus en de vader. Anderzijds heeft hij ongelijk, want in de beleving van de analysand is de analyticus wel de vader. Hij beleeft die gevoelens. Als je op emotioneel heel beladen dingen komt, kun je niet meer mooi onderscheiden wat van de één en wat van de ander is. Bij ruzies van echtparen kun je echt niet meer onderscheiden wat ze overdragen van hun eigen kindertijd en wat van de partner is in emotionele toestanden. Als een analysand van zijn overdrachtsneurosegenezen is, kan hij de analyticus realistischer zien dan daarvoor.
Ik noem de overdracht het ei van Columbus. Waar gaat het bij overdracht in de analyse om? Het gaat om een aan een neurose lijdende patiënt. Neurose is een splijtingin het Ik van de persoon. Een deel van het Ik is afgesplitst en deze splijting heeft in de kindertijd plaats gevonden. Dat deel van het kind dat niet in de volwassen persoon kon worden opgenomen blijft voorgoed, tot aan de analyse (of tot de dood) bestaan en een vervreemd leven leiden. Doordat dit deel niet aan de groei deelneemt, verandert het niet meer. U ziet hier het kind in de volwassene, hier treedt het heel duidelijk tevoorschijn. Het gaat in de analyse niet om de volwassen persoon, die kan zijn boontjes uitstekend doppen. Er komen mensen in analyse, die zeer succesvol zijn in hun werk, die zich maatschappelijk uitstekend kunnen handhaven, het zijn nog sociale mensen ook. In de liefde zit het vaak niet zo prettig, soms gaat dat ook nog redelijk, maar daar komen ze niet voor. Ze komen om het onverwerkte, om het kind in de volwassene.
Dat kind is afgesplitst geraakt, het is stil gezet, het neemt niet meer aan het gewone leven deel. Dat is het merkwaardige van wat echt rigoureus afgesplitst wordt: het doet niet meer mee in het dagelijks leven. Bij schrijvers is dat ook een heel interessante overweging. Zij putten uit dat wat niet afgesplitst is, maar ze hebben toch ook te maken met het afgesplitste. De vraag is dan: inhoeverre werkt dat toch door, zonder dat het toegankelijk is? Het creatieve onbewuste is toegankelijk, het afgesplitste is niet toegankelijk.
Het afgesplitste is gekoppeld aan scènes. In de vroege kindertijd zijn er oergebeurtenissen. Dat hoeven geen opvallende spectaculaire feiten te zijn, maar vaak zijn ze daar wel mee verbonden. In die scènes is het gevoelsleven van het kind stil gezet en doet niet meer mee. Wat het kind niet kon verwerken, wordt stil gezet en afgesplitst, verdwijnt uit het bewustzijn. Er vormt zich dan, bij herhalingen van eendere scènes, een patroon. Het sprookje van Doornroosje is een klassiek voorbeeld van dit gebeuren. Het gebeuren is stil gezet, totdat de prins kwam. Het doet niet meer mee in de gewone werkelijkheid, het is een verborgen wereld. Dat is wat er in de kinderwereld gebeurt. Dat is iets wat we niet goed kunnen begrijpen. En het derde kenmerk is: het is onvoltooid. Het merkwaardige is nu: het onvoltooide blijft duwen, net zo lang tot het voltooid is. Men noemt dat wel het Zeigarnik-effect. Bluma Zeigarnik was een psychologe die heeft aangetoond dat onafgemaakte handelingen in het bewustzijn bleven hangen, terwijl de afgemaakte handelingen werden vergeten.[14]Het ging bij haar niet om de neurose, maar het was daar wel heel direct op toepasbaar.
In het onvoltooide leeft een poging voort om het af te maken. Dat betekent de overdrachtsbereidheid, en de overdrachtsgeneigdheid. Dat wat men niet heeft kunnen afmaken wil men alsnog afmaken. Fritz Perls, een vriend van Zeigarnik, sprak van unfinished business. Hij heeft veel van de Gestalt-psychologen gepikt. Het dagelijkse leven biedt die mogelijkheid niet meer. Je moet je partner daar niet voor gebruiken, ook je chef en je collega's niet, want dat lukt toch niet. De analyticus laat zich ervoor gebruiken, in een heel specifieke situatie die dat dan ook toelaat.
Waarom is nu de overdracht het ei van Columbus? Dat wat in het dagelijks leven niet kan plaats vinden, vindt in de analytische situatie plaats. Dat afgesplitste, stil gezette, onvoltooide kind treedt in de analytische situatie op het toneel met de volle kracht van vroeger. Dat richt zich op de analyticus en op de situatie van de psychoanalyse.
De vraag is: hoe kunnen wij in contact treden met het vervreemde kind? De analyticus lokt, onder andere door de abstinentie, dat afgesplitste kind tevoorschijn. Dat treedt dan, met alle irrationaliteit, op het toneel. Het kan nu rechtstreeks zijn conflict beleven. Daarin speelt de factor tijd een belangrijke rol. Het kind treedt op het toneel en dat gaat vaak gepaard met emotie, soms met heel heftige emotie. Dat hangt van de analysand af. De heftigheid komt, aangepast aan de aard van de persoon. De hel van de kindertijd breekt los. Het indrukwekkende is dat iets wat dertig of veertig jaar geleden gebeurd is, tussen het eerste en het zevende jaar, met precies dezelfde kracht optreedt als wat het destijds had. Die vroege gebeurtenis treedt met dezelfde kracht van vroeger op. Mensen zijn daardoor geschokt. Mensen zijn dan weer het kind van zes of van zestien jaar. Men voelt: ik ben dat, ik praat er niet over, ik herinner het me niet, het gebeurt nu. Maar dan wordt het onderworpen aan de tijd, dan gaat het veranderen. En dat gebeurt door het contact met de analyticus.
In de overdracht groeien gevoelens, overtuigingen, waarnemingen, die, ook al hebben zij geen grond in de huidige werkelijkheid, toch aan een werkelijkheid beantwoorden, namelijk die van het jonge kind, aan de psychische werkelijkheidvan de analysand. De analyticus spreekt dan de analysand niet tegen, vermaant hem niet, veroordeelt hem niet. Hij laat die innerlijke werkelijkheid op het toneel treden, zodat de analysand voelt hoe het in elkaar zit. Je kunt je afvragen of we ooit de werkelijkheid kunnen ervaren zonder overdracht. We moeten dan een onderscheid maken tussen 'normale' en neurotische overdracht. Om een aforisme van Friedrich Rückert te citeren:
Dein Auge kann die Welt
trüb oder hell dir machen.
Wie du sie ansiehst, wird
sie weinen oder lachen.
Onze affectieve waarneming kleurt de wereld. Voor een paranoicus bestaat de wereld uit achtervolging. Voor een hystericus is de wereld dat wat veroverd, verleid en gewonnen moet worden. Zo dragen wij, onvermijdelijk, onze oerpatronen in elke nieuwe werkelijkheid in. Dat is de 'gewone', natuurlijke overdracht. Hoe geladener de gevoelens, hoe meer wij gaan overdragen. Hoe subjectiever het beleven, des te meer wij overdragen. Hoe objectiever, des te minder wij overdragen. Overdracht is de affectieve subjectivering van de waarnemingswereld. In de pure wetenschap hebben we de waarnemingswereld enorm geobjectiveerd, steeds exacter. Hiervan kunnen en hoeven we niet bevrijd te worden. Een romanschrijver moet het hebben van de subjectivering van zijn waarnemingswereld, niet van wetenschappelijke objectivering. Als we heel abstract neutraal bezig zijn, hoeven we veel minder over te dragen. Wat dragen we over? Wat we van binnen niet kunnen verdragen. Naarmate iemand meer innerlijk kan verdragen, hoeft hij minder over te dragen. Bij een filosoof als Paul Tillich vindt u dat prachtig beschreven.[15]Naarmate je meer non-beingin je bewustzijn kunt opnemen, naar die mate wordt je bewustzijn ruimer en kun je meer dingen binnen houden. De ellende van mensen bestaat er immers uit dat ze hun problemen niet kunnen binnenhouden en daar hun buurman mee lastig vallen.
De neurotische of pathologische overdracht is die van het afgesplitste kind, het afgesplitste onbewuste. Psychoanalyse is nu eenmaal een psychologie van het normale en het pathologische. Er zijn gradaties, vloeiende overgangen tussen beide, maar in de uitersten zijn ze extreme tegenstellingen.
In de overdrachtssituatie zit dus de paradox van veiligheiden onveiligheid. Omdat het zo veilig is kan men dingen toelaten, die men nergens anders zou durven te uiten. Het betekent ook: ik kan er de volgende dag op verder gaan. Dat geeft ook een heel sterk veiligheidsgevoel. Doordat iemand in de loop van maanden heeft meegemaakt dat hij niet uitgelachen wordt, niet veroordeeld wordt, dat de analyticus het niet beter weet dan hij, daardoor ontstaat er een gevoel van veiligheid. Maar dankzij de veiligheid gaat men de onveiligheid toelaten. Daar wringt het. Op het moment dat het onveilig wordt, kan de analysand niet meer het onderscheid maken tussen de personen van vroeger en nu. Dan wordt hij heel angstig of verontwaardigd of gekrenkt of verdrietig over iets wat de analyticus misschien niet zo goed gedaan heeft.
Vaste stof wordt vloeibaar. Anna Freud sprak wel eens zo mooi van "getting it hot". Dat betekent: je moet het pakken als het vloeibaar is. Denk aan het sprookje van Doornroosje. Dat is een uitbeelding ervan. De verstarde kinderwereld gaat weer bewegen, de vaste stof wordt vloeibaar — en dan kun je het veranderen. Het bewust worden is dan een doorleefd inzicht. Dat betekent vaak angsten doorstaan, woede doorstaan, doodservaringen doorstaan. Dan kan het verleden gaan rusten omdat het is opgenomen in het heden.
Een voorbeeld van wat er in een analyse gebeurt: een analysand ergert zich over de houding van een collega, die de houding aanneemt van 'ik kan alles beter, ik weet het altijd beter'. Dat enerveert haar geweldig. Voorzover dat iets is in die andere persoon, heb je dat dus waargenomen. Maar vanwaar het ermee bezig blijven? Vanwaar de gekrenktheid, vanwaar de wens om die ander te overwinnen? En daar uren lang over piekeren en depressief zijn? Dat klopt niet. In de beschrijving wordt iemand zich dan bewust dat dit precies past op moeder. Zo deed moeder met haar dochter. Moeder concurreerde, moeder wist alles beter, er was geen ruimte voor haar. Dan kan het onvoltooide afgemaakt worden. Naarmate de analysand kan beleven, hoe pijnlijk dat gevoel ten aanzien van moeder is geweest, hoeft ze zich niet meer zo op te winden over je collega.
In die zin heeft het beroemde duidenhier een betekenis. De analyticus hecht een woord aan de situatie. Dat heeft een bevrijdende werking. Dan treden heftige conflicten in het bewustzijn. Iemand zei bijvoorbeeld: 'het was helemaal vaag, maar door het woord dat u gebruikt, komt het opeens in focus. Het staat ineens als een scherp plaatje voor me en nu schrik ik ervan'. Door de duiding wordt het gevoel gewekt.
Ik duid dit aan om u een indruk te geven van waarom het eigenlijk gaat. Men gaat vaak uit van actuele ervaringen. Je hebt iets meegemaakt, wat is blijven haken. Al pratend ontdekt men hoe razend ingewikkeld een eenvoudige scène kan zijn. Bijvoorbeeld een ruzie met de zusjes en de zwager en de broer. Als je daarbij stil staat merk je hoe enorm complex de situatie is, waarin de kindertijd werd aangeraakt. Dan ontdekt men wat een lading er in de situatie heeft gezeten en waarom iemand zo overhoop is geraakt. Het gaat er dan om de patronen op te sporen. Dan blijken het bijvoorbeeld gebeurtenissen te zijn uit het derde levensjaar die lijken op de situatie nu. Een bepaald trauma heeft zich herhaald en in het afgesplitste onbewuste hebben die gebeurtenissen zich georganiseerd als in een klont en die zijn een oerpatroon gaan vormen waarin je de werkelijkheid interpreteert. Dat patroon draag je onbewust met je mee. De analyse ontwart die gebeurtenissen. Er zijn jaren voor nodig om de gebeurtenissen uit al die jaren te begrijpen. Dan herkent de analysand: daar heb je het weer, toen is het gebeurd en dat heeft met elkaar een patroon gevormd.
Er zijn ook vast wel basale gebeurtenissen van traumatische aard, die niet achterhaald kunnen worden. Geen mens komt ooit volledig geanalyseerd uit een analyse. Een tweede analyse is niet uitzonderlijk. Dan blijkt vaak dat er allerlei dingen ontdekt worden, die in de eerste analyse niet aan de orde zijn gekomen. Er zijn gebeurtenissen zo vroeg en zo basaal, die zijn maar zeer ten dele nog achterhaalbaar. Een mens kan daarmee leven. Traumatische concentratiekampervaringen bijvoorbeeld hebben in de volwassenheid plaats gevonden; daar zijn ervaringen bij die mensen niet meer achterhalen. Daar kunnen ze niet meer echt bij komen. Als dat in de volwassenheid kan gebeuren, hoe veelvoudig moet het dan niet in de kindertijd mogelijk zijn? Het kind is zo oneindig veel kwetsbaarder dan de volwassene. Het kind moet nog helemaal gevormd worden, het heeft niet de kennis van de volwassene.
Mensen komen heus niet kant en klaar uit een analyse. Maar wat ze wel kunnen is denken: 'o, daar heb je het weer'. En dan glijden ze in een depressie, maar ze hebben een apparatuur gekregen om te onderkennen dat dat zo is. Ze hebben het gevoel: 'ik kan hier niet tegen op'. Dan kunnen ze alles wat ze zich eigen gemaakt hebben inzetten om daar toch zo goed mogelijk mee om te gaan. De betekenispatronen waar wij mee leven worden in de analyse wel achterhaald, men heeft men geleerd er anders mee om te gaan.
De tegenoverdracht
Een enkele opmerking nog over de tegenoverdracht. Als je over de overdracht praat en niet over de tegenoverdracht, dan is het niet af. De tegenoverdracht, de tegenhanger van de overdracht, is betrekkelijk laat ontdekt. Het is ermee gegaan als met het begrip overdracht. De betekenis die het vroegste in het oog sprong is: de analyticus heeft eigen onverwerkte conflicten uit zijn kindertijd. En die brengt hij in de situatie met de analysand in. Freud heeft daar al wel een beetje van gezien. De analyticus is bijvoorbeeld vroeger gepest en heeft nu een patiënt die hem probeert te pesten. Hij moet zich dan bewust zijn van wat er gebeurt en niet spontaan reageren vanuit zijn tegenoverdracht, waarin hij zijn onbewuste conflicten overdraagt op de analysand. Dat gebeurt soms wel en is heel gevaarlijk. Daarom moet men ook uitvoerig geanalyseerd zijn, voordat men de analysand bloot stelt aan zijn analysering. Het allerergste moet hij vermijden. Deze vorm van tegenoverdracht is onbewust. Daar moet men de analysand niet mee lastig vallen. Daarmee verstoort hij de relatie met de analysand. In de loop van de geschiedenis van de analyse heeft het begrip tegenoverdracht een andere betekenis gekregen. Geleidelijk aan is het gaan betekenen: de half bewuste en helder bewuste gevoelens van de analyticus tegenover de analysand, de gevoelens die deze in hem oproept. Toen is gebleken dat tegenoverdracht een essentieel instrument is in het analyseren, het is een zeer productief mechanisme geworden.
Nu zijn er veel analytici van de oude klassieke opvattingen, die van die tweede betekenis niet zoveel moeten hebben. Inmiddels is dat toch een wat verloren positie; de meerderheid van de huidige analytici ziet tegenoverdracht als een heel nuttig instrument. Je merkt: wat is er gaande, welke gestemdheid is er in mijzelf? Heb je een vermoeden wat de analysand aan het doen is? Dat veronderstelt dat de analyticus goed geanalyseerd is en kan onderscheiden wat van hem en wat van die ander is. Een voorbeeld uit de Kleiniaanse school, die de overdracht als het belangrijkste van de hele analyse beschouwt: een analyticus krijgt een steek in zijn zij en vraagt zich af, wat dat is. Dan blijkt het iets van de analysand te zijn. Het onbewuste van de analysand zendt uit, het onbewuste van de analyticus vangt op, via het kanaal van het bewustzijn. Freud gebruikt de vergelijking met de telefoon, die toen al bestond. Kleiniaanse analytici analyseren voortdurend hun eigen gevoelens en vragen zich dan af, wat deze over de patiënt zeggen.
Het is ook van belang onderscheid te maken tussen gevoelens die in jou opkomen, die met de analysand niet zoveel te maken hebben, maar die uit mezelf voortkomen. Ik kan bijvoorbeeld een rotdag hebben, er kunnen dingen gebeurd zijn die me erg hinderen en dan kan het gebeuren dat ik toch ga reageren op de analysand. Als deze net prikt in iets heel vervelends, waarin ik geraakt ben, dan is er een kans dat je agressief gaat reageren op de analysand. Die gevoelens die de analysand oproept kun je gebruiken als instrument om te begrijpen: jij bent iets aan het doen met mij, en daar gebruik ik mijn innerlijke gevoelswereld voor. Als de analyticus zich bewust wordt van een ongemakkelijk gevoel, bijvoorbeeld dat een patiënt hem aan het idealiseren is, dan is dat een signaal in zijn bewustzijn van een onbewuste reactie. Het kan een licht moment van irritatie zijn, die een analyticus in zijn gleichschwebende Aufmerksamkeitbemerkt, of een gevoel van wantrouwen of een twijfel, of zich eigenaardig voelen. Deze topjes van de ijsberg, signalen in het bewustzijn van wat er onbewust gebeurt, kunnen de analyticus er op attenderen, wat de analysand met hem aan het doen is.
Een voorbeeld voor een storende tegenoverdrachtreactie, van Heinz Kohut[16]: een vrouw in analyse praat idealiserend over een priester die ze gekend heeft en veel voor haar heeft betekend. Terwijl ze over die priester aan het praten is, zegt de analyticus: 'Ik ben niet katholiek'. De man was gelukkig nog in supervisie, want wat er gebeurde was rampzalig. Op zoiets kan een hele analyse stranden, als het niet gecorrigeerd wordt. Wat was er aan de hand? De man rationaliseerde: de vrouw moet toch weten waar ze aan toe is, de realiteit is toch dat ik niet katholiek ben. Maar wat hij miste: het ging helemaal niet om de realiteit, het ging om de symboliek. Deze vrouw was heel voorzichtig aan het aftasten: kan ik jou, analyticus, net zo gaan vertrouwen als ik deze priester vertrouwde? Die nuance miste de analyticus. Ogenschijnlijk zei hij, als een matter of fact: 'ik ben niet katholiek', maar onbewust zei hij tegen die vrouw: 'weg jij, terug in je hok, kom mij niet aan boord met jouw idealisering, ga mij niet bewonderen, ga niet allerlei gevoelens op mij overdragen'. Die man is natuurlijk angstig geworden van die idealisering en heeft gerationaliseerd dat hij die zin moest gebruiken. Misschien waren er ook gevoelens in de erotische sfeer gewekt, of insufficiëntiegevoelens, angst om straks door de mand te vallen. Of een analysand streelt de grootheidsgevoelens van de analyticus, die dan bang wordt voor zijn grandiositeit, voor de gedachte dat hij werkelijk zo groots is.
De projectieve identificatie
Het begrip projectieve identificatiegaat daar ook over. Het is een begrip, geformuleerd door Melanie Klein, en tegenwoordig één van de meest populaire begrippen in de psychoanalyse, ook buiten de Kleiniaanse school. Projectiewas vanouds bekend: "zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten." In gewone projectie heb je iets weggedaan, dan wil je er niet van weten. Identificatiewas ook wel bekend. Melanie Klein kwam op de vondst, die twee begrippen aan elkaar te koppelen. Projectieve identificatie wil zeggen: ik stop iets van mijzelf in de ander, en vervolgens ga ik de ander daarmee manipuleren. Ik ben dat kwade kwijt en jij zit er nu mee. En ik blijf participeren in wat ik geprojecteerd heb. Dat is de identificatie. Identificatie heeft eigenlijk twee grondgedachten: ik maak mij gelijk aan jou, en ik maak jou gelijk aan mij. Ik neem de ander in mijzelf op en ik word naar het beeld van de ander. Je projecteert en je participeert in wat je projecteert. Analytici hebben er vaak ook moeite mee. Het is in zekere zin een mystificerend begrip. De patiënt manipuleert de analyticus, hij probeert macht over hem te krijgen of hem stuk te maken, controle over hem uit te oefenen. Dan is analyse van de tegenoverdracht nodig om dit bewust te maken.
Een voorbeeld van Thomas Ogden. Een 15-jarige patiënt zegt tegen z'n analyticus: "I put my sick brain into your brain and then you'll suffer." Daarmee manipuleert hij in zijn fantasie de ander, bijvoorbeeld door die ander te terroriseren, te kwellen. Projectieve identificatie wordt beschouwd als een heel vroeg mechanisme. Bij symbolisering is er altijd wel het besef dat het om een symbool gaat. Ik kan het onderscheiden van de werkelijkheid. Ik weet eigenlijk wel dat het 'maar' een symbool is. Bij die vroege mechanismen ontbreekt dat vermogen. Dat is nog niet ontwikkeld of het is zo verstoord geraakt dat het er niet meer is. Die patiënt kon dus niet onderscheiden tussen symbool en werkelijkheid, het was geen metafoor, maar betekende voor hem iets letterlijks: 'jij bent nu de drager van mijn zieke brein dat ik niet verdragen kan'. Melanie Klein heeft het concept ontdekt aan de hele kleine kindertjes die zij analyseerde. Die stopten hun destructie bijvoorbeeld in de buik of de borst van moeder, die versplinterde de buik van moeder. Voor het kind was dat geen metafoor, geen symbool, maar werkelijkheid.
Een ander voorbeeld dat Ogden geeft: een patiënte die nooit wat zegt, maar die altijd tegen mensen opbotst. Ze maakt mensen razend en wanhopig, het allerergste is dat ze alsmaar tegen de therapeute opbotst. Bij elke gelegenheid ramt ze tegen haar op. Dat betekent: er mag voor jou geen plaats zijn, en de dieptebetekenis is: er was voor mij geen plaats, dat is onverdragelijk, ik duw alles weg. Nu moet jij dat verdragen en bovendien krijg ik daardoor macht over jou. Bion heeft hier ook over geschreven. Als een patiënt dat kwade tijdelijk kan onderbrengen bij de analyticus en deze dat niet afwijst, maar er ook niet door wordt vernietigd, als de analyticus dat in zijn volwassen persoon kan opnemen (containing) zonder er handelend op te reageren, het van binnen verdraagt en weer kan teruggeven, dan kan de patiënt het gewijzigde geprojecteerde bij zich re-introjecteren. Men is deze dingen op het spoor gekomen bij psychotische patiënten, niet zo zeer bij neurotici. "Was man weiß, das sieht man (Goethe)". Deze concepten, in de therapie ontdekt en gebruikt, zijn ook van toepassing op de relatie tussen auteur en lezer, ook daar speelt projectieve identificatie een rol. Wat doet de auteur met mij, en wat doe ik met de auteur? Wat is die ander met mij aan het doen, zodat ik dingen beleef die bij die ander horen? In z'n extreme vorm is het een heel vroeg infantiel mechanisme. Voor het heel jonge kind zijn z'n ideeën nog dingen die je kan verplaatsen. Gekte of angst of woede is nog een ding in het hoofd van dat jonge wezentje. De voorstelling daarbij is dat het die kan verplaatsen. We zien hier een heel archaïsch en pathologisch gebruik van het primair proces. De analyticus heeft niet een gevoel dat lijkt op dat van de patiënt, nee, het is precies dat gevoel. Dat wordt in het hoofd van de analyticus geplaatst en die moet daar wat mee doen. Hij moet ook de symbolen begrijpen, want het gaat om concretiseringen en dan moet je begrijpen, waar het een symbool van is.
Empathiespeelt ook een rol bij dit proces. In empathie zitten twee oerbewegingen: ik verplaats mij in de ander en ik haal de ander bij mij naar binnen. Er is weinig zo primair als naar binnen halen wat buiten is en naar buiten brengen wat binnen is. Als je daar goed en kwaad bij voegt, kom je een heel eind. Het kwade naar buiten brengen en in de ander stoppen en dat komt weer terug; het goede in de ander stoppen en dat komt ook weer terug naar mij. Die stramienen zien we bij de projectieve identificatie. Empathie is dus het vermogen je zo in te leven in de ander dat je voelt wat die ander voelt en onderwijl een distantie te bewaren, zodat je niet onder gaat in het gevoel van die ander. Freud zei, dat geen therapeut verder kan komen dan zijn eigen onbewuste conflicten. Als er onbewuste conflicten zijn, dan durf je dat kwade niet in jezelf te verdragen, dan dreig je er door overspoeld te worden en ga je angstig reageren. Het gaat erom het toe te laten en er niet door overspoeld te worden. Zoals Albert Pesso zei: 'het belangrijkste voor een therapeut is "not to get killed."'
Er is die anecdote van de man die zegt: 'O, wat ben ik blij dat ik niet van spinazie houd, want anders moest ik het eten'. Dat is een grapje met verdiepingen. 'O, wat ben ik blij dat ik geen gevoelens heb, want als ik gevoelens had, dan zou ik ze niet kunnen verdragen. Dus moet ik zorgen dat ik geen gevoelens heb'. Dat zijn redeneringen die je in therapieën vaak tegenkomt, maar het zijn drogredeneringen. Want de werkelijkheid is anders. Een klein beetje angst toelaten, zo leert de ervaring, kan wel verdragen worden. Steeds een klein beetje meer angst - zo ga je langzaam spinazie eten.
Bij projectieve identificatie hoort altijd ook de introjectie, zoals Melanie Klein uitvoerig beschreven heeft. De agressie wordt naar buiten gegooid, in het lichaam van moeder en die versplintert moeder. Die splinters komen terug. Het goede wordt nu geprojecteerd om het te beschermen tegen het kwade binnen. Dat is heel archaisch. Het kind is bang overweldigd te worden door het kwade in hem, bang dat het goede mee verloren kan gaan met het kwade. Dan projecteert hij het goede in de moeder. Die moet dat bewaren in de veilige haven van haar persoon, zodat het kwade in het kind het goede niet kan overweldigen. Dat is een bescherming, zoals je in oorlogstijd een schat naar het buitenland brengt. Maar dan wil het kind het goede weer terug hebben. Dus dan manipuleert het de moeder om dat goede ook weer te introjecteren. Dat kan ook heel gezond zijn. Zo kan stukje bij beetje het goede geïntegreerd worden. Je kunt ook zeggen: het kwade wordt geprojecteerd, het wordt van binnen niet verdragen omdat het vernietigend werkt en dat wordt naar buiten toe gebracht.
Melanie Klein was een van de weinige analytici die Freuds concept van de doodsdriftletterlijk heeft genomen en aanvaard heeft. De meeste analytici kunnen er niets mee beginnen. Freud meende: het kind wordt geboren met levensdrift en doodsdrift. De laatste woedt binnen hemzelf en dreigt het kind te vernietigen. Het kind moet die doodsdrift dus projecteren, anders wordt het vernietigd. Maar hij is er nooit helemaal van af, hij is bang dat die splinters terugkomen. Dat zie je in de pathologie van patiënten. Dat zie je ook in dat voorbeeld van Ogden. Die projectie kan dus de functie hebben van zelfbescherming, maar kan ook de bedoeling hebben om macht uit te oefenen over de ander. In de projectieve identificatie behandel je iets alsof het een werkelijkheid is — en dan lijdt je daar onder.
Een ander voorbeeld van Neville Symington: als de dokters witte jassen aantrekken, denkt een (wat zwak begaafde) man, die met zijn moeder, ook een patiënt, in een inrichting opgenomen is, dat hij in een vorige inrichting is. Daaraan heeft hij slechte herinneringen en daar hadden de dokters ook witte jassen. Een witte jas is een symbool met allerlei betekenissen. Voor hem betekent een witte jas een machtige angst aanjagende dokter, die hij zich uit zijn vorige periode in een inrichting herinnert. Dan zegt de analyticus: 'als ik nu eens een witte jas zou aandoen, denk je dan dat je in die vorige inrichting bent?' Dan zou de patiënt het wel heel erg zwaar krijgen en denken dat hij in die vorige inrichting was. Hij kon dus niet symboliseren, maar er was wel een brug naar het symboolbesef. De patiënt leefde in een symbiose met zijn zieke moeder, ongesepareerd, en kon niet onderscheiden wat van moeder was en wat van hemzelf. Op de vraag waarom hij is opgenomen antwoordt hij: 'ik ben bang dat ik kapot geslagen word'. Daarmee duidt hij aan: 'als ik gedood word, sterft mijn moeder'. En dat zou veel erger zijn dan wanneer hij dood zou gaan. Hij geloofde dus echt dat als hij dood ging, moeder dat niet zo overleven.
Deze patiënten lijden aan het feit dat ze die grenzen niet kennen, maar in de mystiek en de literatuur zien we veel voorbeelden van een terugverlangen naar die ongesepareerdheid, naar de unio mystica. Die oertoestand, de primordiale eenheid van moeder en kind, is dus niet alleen iets waar we bang voor zijn, waar we zo ver mogelijk van willen wegblijven. Het is ook iets waar we naar terug verlangen. Maar veel mystici zijn rijpe persoonlijkheden, ze hebben het vermogen om daarmee te spelen, het te hanteren. Een psychoticus kan dat niet. Mystici gaan misschien langs de grenzen, doen alsof die tijdelijk zijn opgeheven, maar keren ook weer terug en zeggen dan dat het eigenlijk onzegbaar is. Teruggekeerd proberen ze hun belevingen in woorden weer te geven en dat geeft aan dat ze er niet meer in zijn. Mystiek is een articulatie, psychose is een terugval.
In de mystiek blijft de gesepareerdheid uiteindelijk behouden. Het kind moet eerst een innige eenheid met de moeder beleven om überhaupt mens te kunnen worden. Die verstrengeling is de matrix waaruit het ontstaat. Het kind moet uit die eenheid emergeren en gesepareerd raken. In de psychose is die separatie niet gelukt, waarschijnlijk omdat het niet veilig genoeg was en omdat de losmaking te beangstigend geweest is. Winnicott zegt dat je van de psychose een neurose moet maken en dan de neurose gaan behandelen en dan kan de persoon gezond worden. Voor diep gestoorde mensen is dat proces ontzettend beangstigend. Als zij niet meer één zijn met de therapeut, zijn ze bang vernietigd te worden. Ze moeten leren stapje voor stapje de eigen persoon te separeren uit de persoon van de ander. Dan ontwikkelen ze een ikje en met behulp van dat ikje leren ze symbolen te maken. Dan daagt het besef: ik ben ik en ik ben niet jij. Verwar mij niet met een ander. Een voorwaarde voor het mystieke beleven is wel dat je gesepareerd bent, dat het Ik het vermogen heeft met het symbool te werken en te onderscheiden tussen symbool en werkelijkheid.
Zo zitten mensen in elkaar. Psychotische mensen functioneren in die diepe lagen. Zijn leven was verbonden met dat van zijn moeder, dat kon hij niet separeren. De therapeut gaat langzaam een symbool maken en het symbool maakt zich los uit de ongesepareerdheid. Dan kan hij zeggen: een witte jas is een symbool van de dokters die de macht hebben. En die kunnen met mij doen wat ze willen. Maar nu weet ik dat het maar een symbool is, deze dokter heeft een witte jas aan, maar is niet de dokter van vroeger.
Waarom is projectieve identificatie therapeutisch van belang? Er is een projectiefase, er is een inductiefaseen er is een re-introjectiefase. In de inductiefase aanvaardt de therapeut de projectie en dat valt niet mee, want patiënten kunnen heel ver gaan in je te bestoken en je angstig te maken en magisch met je om te gaan. Dat heeft Wilfred Bion containinggenoemd. Dat betekent dat de therapeut het vermogen heeft om dat wat de ander in hem gestopt heeft te 'containen', dus er niet door vernietigd te worden, maar er ook niet agressief op te reageren. Als de moeder de agressie van het jonge kind in zich kan opnemen, omdat het een klein wezentje is die dat wel mag doen en er niet kapot van gaat, er tegen kan, dan kan ze 'containen'. Bij patiënten zie je vaak dat ze een moeder gehad hebben, die daar niet tegen kon. Als moeder daar niet tegen kan, wordt het kind bestraft. Het kind heeft dan de ervaring dat er niet een veilige 'containing' is die dat kwaad tijdelijk opneemt. De therapeut neemt de agressie in zich op, verwerkt deze, gaat ook de betekenissen na. Waarom doe je dit? De therapeut beleeft dat in zichzelf.
Dan komt er een re-introjectie. De therapeut geeft de gewijzigde beleving terug aan de patiënt en die neemt de gewijzigde beleving in zich op. Mijn destructie, die zo groot is dat die de wereld vernietigen zou, die kan de therapeut in zich opnemen en te verdragen en die aan mij gewijzigd terug te geven. Ik hoef dus niet zo bang te zijn voor die destructie in mij. De therapeut laat merken: jouw destructie maakt mij niet kapot. Wat je dacht dat er gebeuren gaat, gebeurt niet. In het werk van de analyse zijn dit vragen van leven en dood, geen verstandige redeneringen. Patiënten kunnen die niet onderscheiden,
In de mythologie spelen projectie en identificatie ook een bijzondere rol. De maan is een godin, dat is een personificatievan de maan. De maan is een levenloos voorwerp, we stoppen onze gevoelens er in, nu is het een levend wezen. Susanne Langer[17]schrijft: dat is geen personificatie van de maan, maar lunificatie van de vrouw, een aanduiding van het mysterie van de vrouw: zwanger worden, groot worden, weer klein worden en verdwijnen. De maan is dus eigenlijk een symbool van de vrouw.
In de literatuurpsychologieis tegenoverdracht ook een vruchtbaar concept. De auteur en de lezer zijn ook in een situatie van overdracht en tegenoverdracht. De auteur roept van alles op, hij manipuleert de lezer op een heel intensieve en verborgen wijze. De lezer voelt: ik word gemanipuleerd. Dat is de tegenoverdracht. Als lezer kun je je afvragen: wat is die schrijver in godsnaam met mij aan het uithalen? Dan kun je iets op het spoor komen van een eigenaardigheid van die schrijver. Men kan zeggen: het onbewuste van de schrijver communiceert met het onbewuste van de lezer. Een gevoelige lezer kan door zijn onbewuste te registreren op het spoor komen van wat de schrijver met hem doet.
[1] A.W.M. Mooij: Psychoanalyse en regels. Werkwijze en grondslagen van de psychoanalyse.Meppel, Amsterdam: Boom 1982.
[2] In een brief aan Theodor Körner van 1 dec. 1788 schrijft Schiller naar aanleiding van een klacht van zijn vriend over diens gebrekkige productiviteit: "Een idee kan, geïsoleerd beschouwd, zeer onbeduidend en zeer bizar zijn, maar misschien wordt ze door een na haar komende idee belangrijk, misschien kan ze in een bepaald verband met andere ideeën, die misschien even smakeloos lijken, een zeer doelmatige schakel vormen: - dit alles kan het verstand niet beoordelen indien het de idee niet net zo lang vasthoudt tot het haar in het verband met deze andere ideeën heeft bekeken. Bij een scheppende geest daarentegen, dunkt mij, heeft het verstand zijn wacht van de poorten teruggetrokken, de ideeën komen pêle-mêlebinnenvallen, en pas daarna overziet en monstert het de grote schare. — Gij heren critici, en hoe gij u verder ook noemen moogt, zijt beschaamd of bevreesd voor de tijdelijke, voorbijgaande waanzin die bij alle karakteristieke scheppers voorkomt en waarvan de langere of kortere duur de denkende kunstenaar van de dromer onderscheidt. Vandaar uw klachten over onvruchtbaarheid, omdat gij te vroeg verwerpt en te streng sorteert". Otto Rank had Freud op deze passage geattendeerd, die hij (nog uitvoeriger) in hoofdstuk II van Die Traumdeutungciteert. Sigmund Freud: Werken, Dl 2. Amsterdam: Boom 2006, p. 121.
[3] In zijn boek The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. London: Weidenfeld & Nicolson 1967, p. 55.
[4]The Hidden Order of Art, p. 52.
[5] Analyse van de fobie van een vijfjarige jongen(Kleine Hans). In Sigmund Freud: Werken, Dl 4. Amsterdam: Boom 2006, p. 431-543.
[6] Paul E. Mehl: Clinical versus Statistical Prediction. A Theoretical Analysis and a Review of the Evidence. University of Minnesota Press 1954, p. 48.
[7] David H. Malan & Lynn Parker: Individual Psychotherapy and the Science of Psychodynamics. 2nd ed. London: Hodder Arnold 2007, p. 6-7. Ned. vert. Individuele psychotherapie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum 1983.
[8] David H. Malan: A Study of Brief Psychotherapy. London: Tavistock 1974, p. 105.
[9] Anna Freud: Das Ich und die Abwehrmechanismen. Wien: Internationaler Psychoanalytischer Verlag 1936.
[10] G.F. Mahl: Psychological conflict and defense.New York/Chicago: Harcourt Brace Jovanovich 1969.
[11] De anecdote staat in het hoofdstuk "The Surprised Psychoanalyst": "I had a British patient who had come to a standstill in his associations. He asserted that nothing occurred to him, that he had no thoughts. When he spoke it was obvious that it was only to pass the time of the session. In this emergency I asked Freud what I should do. He told me smilingly: "Ask him to think of something that is remotest from his thoughts, something he would never think of." I followed his advice. At first the patient was silent. It was obvious that he was making an attempt to think of something very remote. He then said: "The swamps of Wutipe." That was certainly geographically remote. It nevertheless gave me the clue Freud had expected. Some months ago the father of the patient had died. It was in these swamps that, as a missionary in China, he hadcontracted the disease that led to his death. I was able to remind the patient of what he had told me about that long ago, and he broke into sobs. At the end of the session he said: "I don't know what the hell I cried about." Theodor Reik: Listening with the Third Ear. The Inner Experience of a Psychoanalyst. New York: Farrar, Straus & Co 1948. Pyramid Edition 1964, p. 259.
[12] Vgl. Peter Sloterdijk: Der Zauberbaum. Die Entstehung der Psychoanalyse im Jahr 1785. Epischer Versuch zur Philosophie der Psychologie. Frankf. a. M.: Suhrkamp 1985.
[13] Janet Malcolm: Psychoanalysis — The Impossible Profession(1980). Ned. vert. Psychoanalyse — een onmogelijk vak. Amsterdam: Wereldbibliotheek 1985.
[14] Bluma Zeigarnik: Das Behalten erledigter und unerledigter Handlungen. In: Psychologische Forschung 9 (1927), S. 1-85.
[15] In The Courage to Be(1952).
[16] Heinz Kohut: The Analysis of the Self. A systematic approach to the psychoanalytic treatment of narcissistic personality disorders. Chicago: University of Chicago Press 1971, Chapter: Analyst's reactions to idealizing transference, p. 261.
[17] In haar boek Philosophy in a New Key (1942).
Een enkele opmerking vooraf over de buitengewoon ingewikkelde vraag naar de verhouding tussen psychoanalyse en wetenschap. De psychoanalyse is niet een natuurwetenschap, net als psychologie, geschiedenis en de juridische wetenschappen, net als eigenlijk alle 'oude' wetenschappen die niet in de stricte zin van het woord wetenschap zijn. Het is een kwestie van definitie. Roy Schafer zei: "it's not a science, it's a discipline". Het is geen kunst, geen filosofie, geen religie, maar het zit tegen de wetenschap aan.
De psychoanalyse is inmiddels 100 jaar oud, maar men kan ook zeggen: de psychoanalyse is eeuwen oud. Freud had een journalist op bezoek en wees naar zijn boekenkast met de Griekse tragici, Plato en Shakespeare, de grote dichters en schrijvers, en zei: "Dat zijn mijn leermeesters." De concepten zijn in de psychoanalyse geformaliseerd, de noties zijn eeuwen oud, ze behoren tot het gedachtegoed van de Westerse cultuur sinds de Griekse Oudheid. Dichters en schrijvers hadden die noties al lang. De aforismen van La Rochefoucauld bijvoorbeeld zijn een goudmijn voor al die begrippen. Bij Shakespeare, Kierkegaard of bij Nietzsche vind je bijvoorbeeld het begrip afweeren onbewusteal minutieus beschreven.
We gaan nu naar de grondconcepten, ik noem ze de zeven zuilen van de psychoanalyse.
Kunt u er spontaan een paar noemen? [Genoemd worden: jeugd, droom, het verdrongene, het onbewuste, onderstroom, Oedipus, Freud, seks, neurose, patronen, de bastaard, vrije associatie.] U herinnert zich misschien uit de filosofie het begrip categorieënleer. Filosofen als Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Kant, Hegel, Kierkegaard hebben de categorieën als basale begrippen beschouwd. Nu de categorieënleer van de psychoanalyse: het onbewuste is tegelijk het infantiele (het kind in de volwassene). Dat voltrekt zich altijd onder symbolisering. Deze voltrekt zich altijd onder het gesternte van de afweer (verdringing). Als afweer in de analyse komt noemen we het weerstand. En tenslotte is er de overdracht. Voor Freud, de schepper van het hele bouwwerk van de psychoanalyse, nam de seksualiteit, de libidotheorie, nog een voorname plaats in. Deze is in de moderne tijd op de achtergrond geraakt. Er is veel naast gekomen wat nu als belangrijker wordt beschouwd.
De vrije associatie
De eerste categorie is de vrije associatie. Dit begrip — Freud sprak van 'Einfall' — staat een beetje apart temidden van de anderen. Dat zijn meer inhoudelijke begrippen, de vrije associatie is een methodischconcept. Het is de manier waarop de psychoanalyse werkt, de concepten zijn de dingen die ontdekt en geformuleerd zijn na het toepassen van die specifieke methode. Wij noemen het in de analyse ook wel de grondregel. De psychoanalytische situatie, een dyadische situatie, zoals Freud die gecreëerd heeft, wordt gekenmerkt door enkele regels. Antoine Mooij, die ook hier aan de RUG doceert, heeft een fraai boek over Psychoanalyse en regels(1982) geschreven.[1]De regels zijn die van ruimte en tijd, van de opstelling. De psychoanalyse gebeurt altijd op de bank, zo niet, dan heet het psychotherapie. De analysand, zoals men de patiënt of cliënt noemt, ligt op de bank, de analyticus zit daar schuin achter. De regel van de tijd is de frequentie: vijf maal per week drie kwartier. Dit is zo in Nederland, in omringende landen is dat al een hele tijd aan het verschuiven. In Duitsland is het vier keer per week, in Frankrijk is het drie keer. De duur van de psychoanalyse is in principeoneindig, zoals Mooij opmerkt, maar is in de praktijk natuurlijk wel eindig, tegenwoordig zo tussen de vijf en de acht of negen jaar.
Dit betekent dus een enorme investering in één persoon. Therapeuten van andere disciplines, bijvoorbeeld gedragstherapeuten, zijn wel in analyse gegaan om de ervaring die het geeft van het beoefenen van het vak te ondergaan. Dorothy Miller noemde dit "a window to mental life". Een psycholoog is heel blij als hij een proefpersoon enkele uren mag onderzoeken, meestal is dat niet meer dan een half of een heel uur. Bovendien is die persoon dan niet intrinsiek gemotiveerd en moet ervoor betaald worden. De analysand echter komt vrijwillig en heeft de intrinsieke motivatie van zijn psychisch lijden.
De doelgroep van de psychoanalyse bestaat uit neurotische mensen en in onze cultuur hebben we allemaal neuroses. In Amerika maakt men wel onderscheid tussen de normal neuroticen de neurotic neurotic. Zoals wij hier zitten zijn we allemaal normal neurotic. Het hangt van het innerlijk evenwicht, van de graad van psychisch lijden af of iemand in psychoanalyse gaat. Het gaat om angsten, om depressies, om stemmingswisselingen, dwanghandelingen, impulsen, om een diffuus gevoel van ongelukkig zijn, wat je vooral in de opgaande levenslijn bij adolescenten ziet, het gevoel dat men niet uit het leven haalt wat er in zit, of niet uit zichzelf haalt wat er in zit. Een gevoel van: mijn leven is oneigenlijk, er is meer, maar ik kan er niet bij komen, ik voel me ongelukkig over het feit dat ik bij dingen van mezelf niet kan komen. Het hoeven lang niet altijd dramatische symptomen te zijn die mensen in psychoanalyse brengen.
Nu komen we dan op de grondregel, de vrije associatie. Wat is dat? Freud zei tegen zijn patiënten: zeg alles, "was Ihnen durch den Kopf geht", alles wat op dit moment door je gedachten gaat. Dat lijkt simpeler dan het is. Het is uiterst ingewikkeld, totdat je er zo lang doorheen gegaan bent dat het weer simpel is geworden. Het is de eenvoud die aan de complexiteit vooraf gaat en de eenvoud die op de complexiteit volgt. De analysand gaat op de bank liggen. De analyticus heeft van tevoren met hem of haar afgesproken: probeer zo goed en zo kwaad als het gaat je te ontspannen, probeer je gedachten nergens op te richten. Er is geen taak, het hoeft niet te gaan over het vorige uur, je hoeft niet verder te gaan over wat er geweest is. Er is geen opdracht, probeer je gerichte denken uit te schakelen, probeer je gedachten op nul of op oneindig te zetten en probeer dan gewaar te worden wat er vanzelf in je opkomt als je nergens gericht aan denkt. Wat treedt er dan in je gedachten? De analyticus luistert ernaar met wat Freud "gleichschwebende Aufmerksamkeit" noemde, met free floating attention, verglijdende oplettendheid, welwillende neutraliteit. Het "gleichschwebende" is het pendant van de vrije associatie. De analyticus schrijft dus niet. Zodra je zit te schrijven verdeel je je aandacht, dan ontgaan je dingen en je gaat selecteren. 's Avonds maakt de analyticus zijn aantekeningen over de analyses van de dag. Als je je traint, lukt dat en het belangrijke keert altijd terug.
De analyticus betracht abstinentie, dat wil zeggen dat hij de patiënt niet met eigen dingen lastig valt en dat hij zoveel mogelijk niet oordeelt, niet kritiseert, niet complimenteert, althans niet in de communicatie met de analysand. Hij discussieert niet met de patiënt, hij antwoordt niet op vragen in de realiteit. Bent u getrouwd? Hoeveel kinderen heeft u? Op dit soort vragen komt in principe geen antwoord.
Er is een onderscheid tussen de vrijeassociatiein de ruime zin van het woord en de vrije inval. Vrij associëren doe je op een cocktail party, op recepties, op verjaardagen. A zegt iets, B zegt: dat doet me daaraan denken, C zegt: dat doet mij aan iets anders denken en ieder geeft zijn gedachten zoals die opborrelen. Meestal leidt het tot niks en dat is ook de bedoeling van zo'n bijeenkomst. De taal wordt er nietvoortgesproken, maar rondgesproken. Als je op zo'n cocktail party zou zeggen: stop en probeer op dit moment even stil te zijn en te zeggen wat er nog meer omhoog komt waaraan je helemaal niet gedacht hebt, dan komt er heel iets anders. De vrije inval doorbreekt eigenlijk de vrije associatie. De vrije inval is eruptief, komt uit een andere sfeer, de primaire sfeer. De bedoeling van de vrije associatie is ook om het logische gerichte denken van alledag uit te schakelen. Gericht denken doen we al de hele dag. Mensen komen nooit bij elkaar zonder dat er een taak is, ze hebben altijd een doel en daar richt men zich op. De bedoeling in de psychoanalyse is door het gerichte denken los te laten het impulsieve de kans te geven zich te uiten. We komen dan op twee elementen van de vrije associatie: het uitschakelen van het kritische denken en het omhoog komen van de impulsen. Als het bewuste denken het stuur uit handen geeft, dan neemt het onbewuste denken het over en dan verschijnen er dingen uit de primaire sfeer. Daar komen we later nog op terug. Het is dus het sua sponte, dat wat duwt komt omhoog.
De vrije associatie is dus eigenlijk het tevoorschijn lokken van verdrongen gevoelens, herinneringen, impulsen. Het vrije associëren is als het slingeren van een aap van de ene tak op de andere, de gedachten slingeren zich alsmaar rond via associatieketens. Een voorbeeld: een analysand komt en zegt: 'ik heb vandaag een naar conflict met een collega gehad en ik heb me daar vreselijk over opgewonden'. En dan praat hij daar druk over, daar kan hij het hele uur mee vullen. Nu is het de taak van de analyticus op een bepaald moment te zeggen: 'zet je gedachten nu even stop, laat los wat je meemaakte, probeer niet gericht alles uit te zoeken, maar laat je gevoel eens opkomen en kijk intuïtief wat er in je omhoog komt'. Dan zal de analysand bijvoorbeeld zeggen: 'he, dit is een patroon van toen ik klein was. Ik zie nu opeens de herhaling' — en dan is het meestal moeder en vader, daar is niet aan te ontkomen. Dat zijn nu eenmaal de grote figuren uit het kinderleven. Dan heeft iemand opeens, eruptief, een herinnering, bijvoorbeeld: ik heb toen en toen die scène mee gemaakt. Dat is dan de sleutel bij de vraag, waarom die collega mij zo blijft opwinden. Als iemand dat zo heeft beleefd, dan relativeert dat de belangrijkheid van die collega. Dan kan hij onderscheiden: 'wat heb ik van mijzelf in dat conflict gestopt en wat is het aandeel van die ander'? Het blijft een moeilijk te definiëren iets. Kunstenaars kunnen meestal van nature vrijer associëren. Dichters, schrijvers, beeldende kunstenaars hebben een veel groter dan normaal contact met hun eigen kinderwereld gehouden. Zij hebben nog het vermogen om associatief te denken in de vorm van de vrije inval. Zij hoeven zich niet zo strak te houden aan de regels van het logisch denken.
Bij de vrije inval geldt dus: 'zeg alles wat er door je gedachten gaat, niets is onbelangrijk.' Soms zeggen mensen: 'waaraan ik nu dacht, dat is zo ver weg, dat kan er niks mee te maken hebben'. Dan moet je je oren spitsen, want dan is het juist vaak iets wat er heel veel mee te maken heeft. U kunt het bij u zelf gewaarworden. Als u naar muziek luistert of een roman leest of een gesprek voert, dan kan er heel vluchtig iets zijn, meestal maar een seconde of een deel daarvan, en dan is het weg. En toch heb je de notie: dit was belangrijk. Dat kwam uit een andere sfeer. Als je jezelf traint in de vrije associatie, dan leer je om die heel vluchtige dingen weer terug te halen. De analysand zegt iets en heel vluchtig heeft hij ook nog een gedachte en hij is al weer verder gegaan, maar de analyticus heeft het gevoel: hier was iets belangrijks. De analyticus stopt en zegt: 'laten we nog even terug gaan naar dat vluchtige moment daarnet'. Meestal wordt het gebagatelliseerd, maar naarmate iemand getraind raakt, leert hij ook om daar zelf acht op te slaan. Dan blijkt het zoiets als een tipje van de sluier. Als je er aan gaat trekken, komt er steeds meer tevoorschijn. Je voelt wel aan: dit is anders dan het gewone denken.
Er is ook de afspraak: niets is te schaamtevol om te zeggen. Het taboe zit in ons zelf, maar het taboe zit niet in de situatie. U staat met iemand te praten en er kan een gedachte over die persoon door u heen gaan die u niet graag hardop zou uitspreken. Die gedachte komt uit die dieper liggende sfeer, die is eruptief. Het is vaak datgene wat in onze cultuur weggedrukt is. We zijn allemaal opgevoed en geschoold in het onderdrukken van onze kindertijd. Daar verdienen we ons brood mee, daar worden we voor betaald. Het weggedrukte is vaak het schaamtevolle of het onnozele of het kinderachtige, maar niks is onbenullig, niks is kinderachtig.
Freud citeert Schiller, die aan een jonge dichter schreef: 'jullie selecteren veel te snel en zijn veel te kritisch over je eigen invallen. Haal de wachters weg bij de poorten en laat alles naar binnen stromen zonder te oordelen over de waarde. Het kritische komt later'.[2]Analysanden hebben meteen een oordeel over wat ze zeggen en ze vinden het meteen al dit of dat en zijn dan dus al weer weg bij de oorspronkelijke impuls. Het vrij associëren is ontzettend moeilijk. Men zegt wel: wie echt vrij kan associëren is klaar met de analyse.
De vrije associatie is regressief, vandaar ook de liggende situatie op de bank, dan is de regressiemakkelijker. Het gaat om het loslaten van de alledaagse werkelijkheid, de analysand komt in een schemerzone tussen waken en slapen in. In dat schemergebied komen deze gedachten. Je ziet dan dat een analysand van de bank opstaat en eerst even weer in de werkelijkheid moet komen, de overgang moet maken naar de werkelijkheid. LeCoultre zei: 'de grens van de gekte ligt bij de drempel van mijn kamer'. Iemand mag tijdens het uur starnakel gek zijn, als hij maar weer redelijk normaal is als hij over de drempel stapt. Dat is wat gechargeerd, maar het gaat om die onderwereld die we allemaal in ons dragen. Bij de intensieve discipline van de vrije associatie krijgt die een kans.
Vrije associatie heeft dus de betekenis van de momentane inval en ze is het proces van de psychoanalyse, dat door de uren heen gaat en door de hele analyse, dus een heel lange stroom, en vrije associatie is een attitude. Mensen die mediteren zeggen: mediteren doe je niet af en toe, maar alsmaar door. Het is een "innere Haltung", een attitude die je je eigen kan maken en die niet meer afhankelijk is van een bepaalde situatie. Schrijvers en dichters hebben zich die houding meer dan anderen eigen gemaakt, de innerlijke houding van het acht slaan op al hun gewaarwordingen en die haarfijn registreren, ook de niet logische — en die dan verwerken. De vrije associatie is een troef die we allemaal hebben. Je kunt jaren besteden aan het bestuderen van boeken, geleerde, wetenschappelijke boeken, literatuur — en als u zeer oud bent, dan hebt u een fractie gelezen van wat u had willen en kunnen lezen. Je kunt je eindeloos bezig houden met de gedachten van andere mensen, maar we hebben een troef in ons zelf. Dat is de vrije associatie. Veel mensen maken zo weinig gebruik van die troef om toegang te hebben tot hun eigen innerlijk, een toegang die we niet tot anderen hebben, want u kan niet raden wat hun gedachten zijn. Bij die anderen moet u het uit de tweede hand hebben. In die zin is de vrije associatie, als je die ontwikkelt, een machtig middel.
De vrije associatie vindt plaats in woorden, dus in geformuleerde gedachten. Maar hoe kunnen woorden verbinding maken met gevoelens? Hoe kunnen ze contact maken met de werkelijkheid van dieper liggende gevoelens? Het is niet verwonderlijk dat woorden contact kunnen maken met oppervlakkige gedachten. Ik hoef maar een woord te zeggen en uw gedachten gaan naar wat u geleerd hebt daarover. Maar hoe kunnen woorden verbinding maken met de affectieve onderwereld in ons? Via de vrije associatie.
Het onbewuste
De vrije associatie leidt naar het onbewuste. Freud is niet de ontdekker van het onbewuste geweest. Het was een concept dat in zijn dagen zeer modieus was, er waren al dikke boeken geschreven over het onbewuste, over de double conscience, de multipele persoonlijkheid. Het was een gebied dat aan het eind van de 19e eeuw een enorme aandacht kreeg. Hij is wèl degene geweest die een situatie heeft gecreëerd waarin je met het onbewuste contact kunt maken. We moeten een onderscheid maken tussen tweeërlei onbewuste: er is in de eerste plaats het 'normale' onbewuste in ons. Het grootste deel van ons functioneren gaat onbewust. U eet bijvoorbeeld een gerecht en u proeft of het zoet of zout, of het lekker of niet lekker is. U kunt er met uw hersenen niet achter komen hoe u de smaaksensatie zoet of zout heeft. U kunt zich ook niet bewust worden hoe uw hersenen betekenis maken van tekens op papier. Heel veel van ons gewone functioneren, denk aan uw ademhaling, aan uw spijsvertering, blijft onbewust. En dan beperken we ons nog tot het cognitief functioneren. Maar veel van ons affectief functioneren verloopt ook onbewust. Alleen het eindproduct treedt in het bewustzijn.
Het onbewuste is het kinderlijke in ons, het is die hele vroege wereld waarin we geleefd hebben en waarvan we niet meer weten. Wat een enorme wereld van gewaarwordingen, gedachten, indrukken, leeft er in een klein kind van een paar jaar! Als we volwassen zijn, weten we daar niets meer van en we kunnen dat niet meer terughalen. Dat is, op een enkele uitzondering na, onbewust geworden, maar het is er wel. Onze kindertijd is dus grotendeels onbewust. Schrijvers en dichters putten uit hun onbewuste. Hun invallen komen uit het onbewuste en onbewust wordt het werk ook georganiseerd en gecomponeerd. Een kunstenaar kan piekeren over de vraag, hoe hij een bepaalde scène zal maken en hij komt niet verder. Hij gaat slapen en de volgende dag weet hij het. Het onbewuste heeft dat voor hem georganiseerd.
Er is een tweede betekenis van het onbewuste, het diep verdrongene in ons, het afgesplitste onbewuste. Dat is van een andere aard dan het 'normale' onbewuste. Waarom moet een analyse bijvoorbeeld acht jaar duren? Dat heeft te maken met dat afgesplitste onbewuste. Dat is zo ver weg, elke keer krijg je er maar een stukje van te pakken. Een simplificerend voorbeeld: iemand komt in analyse en zegt: 'mijn moeder was een schat. Mijn vader was een nare man'. Na vier of vijf jaar analyse blijkt de balans omgedraaid. De analysand zegt nu: 'de echte problemen van mijn leven heb ik opgelopen door mijn moeder en met mijn vader had ik eigenlijk een heel goede relatie'. Dat duidt iets aan van het verdrongen onbewuste. De conflicten die de persoon met zijn moeder gehad heeft waren weggedrukt, afgesplitst en leefden in een eigen tijd, een eigen wereld. Via dat tevoorschijn lokken in de vrije associatie komt die afgesplitste wereld heel langzaam tevoorschijn.
Het primair proces
Het onbewuste, ik heb het al aangeduid, is eigenlijk de wereld van het primair proces. Dat is de derde zuil die ik met u bespreken wil, de primaire wereld. Een kleine parabel om aan te duiden wat die primaire wereld inhoudt:
De Heer van het onderzoekende, de Heer van het voortvarende en de Heer van het nieuwsgierige kwamen vaak op bezoek bij de Heer van het onbewuste. De Heer van het voortvarende zei tegen de Heer van het onderzoekende: 'alles danken wij aan de gaven van de Heer van het onbewuste. Laten wij trachten zijn weldaden te belonen'. De Heer van het onderzoekende sprak: 'wij allen hebben zeven zintuigen om de wereld te onderzoeken. De Heer van het onbewuste heeft er geen een'. Toen stelde de Heer van het nieuwsgierige voor: 'laten wij hem ook zeven openingen geven'. Dus boorden zij elke dag een gat in de Heer van het onbewuste. De zevende dag nu was de Heer van het onbewuste dood.
Parabels hebben het vermogen om paradoxen aan te duiden. De paradox is hier eigenlijk: als het onbewuste zo belangrijk is in ons functioneren, hoe komt het dan dat we er geen vat op kunnen krijgen? Dat duidt aan: het is een primaire wereld in ons, de wereld van onze kindertijd waar we heel moeilijk vat op kunnen krijgen. Ik wil het primair proces een beetje verhelderen aan de hand van een anecdote: Een meisje, Marjolijntje, drie en een half jaar oud, zegt: 'Moeder, moeder, kom even naar beneden, er staat een grote olifant in de tuin'. Moeder gaat met het meisje mee, en het meisje wijst op de grote knoestige boom die daar staat. En moeder zegt: 'Marjolijntje, jij hebt gejokt. Dit is geen olifant, dit is een boom'. Moeder dacht: dit kind moet straks naar de kleuterschool, hoe komt dit goed? Moeder wordt dus boos en verward en zegt: 'Jij hebt gejokt, ga naar boven en ga op je knietjes God om vergeving vragen'. Marjolijntje doet dat, gaat naar boven, op haar knietjes voor het bed en komt even later beneden. Moeder vraagt: 'en, heb je vergeving gevraagd aan God'? 'Ja hoor', zegt ze, 'maar God zei: het is niet zo erg, eerst dacht ik zelf ook even dat het een olifant was'.
Hier zien we het verschil tussen het primair en het secundair proces. Als Marjolijntje gezegd had: 'Moeder, dat knoestige oppervlak van die stam en dat ruwe van de schors doen mij denken aan een olifant', dan zou moeder geen bezwaar gehad hebben. Maar ze zei: 'daar staat een olifant' — en dat is het primair proces. In het primair proces zijn er niet de logische onderscheidingen van het secundair proces. Wat gebeurde er nu eigenlijk met dat meisje? Als je het existentieel zou willen zeggen, werd zij overweldigd door het Mysterie van het Zijn, door de verwondering over het leven. Ze had die boom natuurlijk vaker gezien, maar op dat moment brak het mysterie van het Zijn tot haar door: wat een wonder! Ze had geen andere mogelijkheid om dat uit te drukken dan te grijpen naar een symbool, dat van de olifant. Je hebt geen mogelijkheid om dat Mysterie van het Zijn in logische categorieën te verwoorden. Dan gebruik je een symbool en het symbool staat voor iets anders.
Je ziet aan alle kenmerken van het primair proces de verdichting. Freud sprak van verdichtingen verschuiving; in DieTraumdeutungkunt u dat uitvoerig nalezen. De relatie tussen verdichting en verschuiving is ingewikkeld. Verdichting staat minder in dienst van de afweer dan de verschuiving. Verdichting betekent: een heleboel gedachten worden samengeperst in één woord of één symbool. Een dichter is iemand die de taal ver-dicht. Een gedicht van een paar regels, daar kunnen mensen altijd weer naar terugkeren, omdat in die woorden de werkelijkheid ver-dicht is. Eén woord in dat gedicht staat voor een wereld van fantasieën, gedachten, gevoelens. Dat woord is een symbool van de werkelijkheid. Denkt u bijvoorbeeld aan het kruis van Christus in de Christelijke traditie. Dat is voor heel veel mensen een betekenisvol symbool, want in dat kruis is gesymboliseerd hun schuld, hun zonde, de dood, de straf voor de schuld, de vergeving van de schuld, die ik mijzelf niet kan geven, dus er moet iemand anders komen om dat voor mij te doen, de bevrijding, de verzoening, de hoop op het eeuwige leven, op het tegendeel van dood. In dat ene kruis is dus een enorme hoeveelheid van gevoelens en gedachten verdicht. Dat is een symbool. Of denk aan de nationale vlag. In Amerika ligt dat anders dan bij ons. Daar is de vlag heilig. Als je daar spot met de vlag zijn mensen in staat je te doden. Dus de vlag is het symbool van het land. Mensen huilen bij het hijsen van de vlag.
Marjolijntje gaf in één symbool uitdrukking aan het primair proces. Een ander aspect is: zij verschoof haar indruk van de boom naar de olifant. De boom was overweldigend, dat kon zij niet bevatten, de olifant kon ze net nog bevatten. Verschuiving is een ander kenmerk van het primair proces. Een ander voorbeeld: een man wordt door zijn chef uitgefoeterd, hij komt thuis en hij schopt de hond of hij pest zijn vrouw of hij gaat zijn kinderen slaan of sarren. Dat is verschuiving. Hij kan het ter plekke niet verdragen, zijn woede niet uiten, hij heeft daartoe geen mogelijkheid, maar hij kan z'n agressie wel verschuiven naar een volgend object dat zijn affect moet verdragen. Projectieis een vorm van verschuiving. Je verschuift iets van binnen naar buiten toe: "Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten". Gierige mensen zijn geneigd anderen gierig te vinden. Introjectie, het tegendeel, is eigenlijk ook een verschuiving.
Het primair proces heb ik geïllustreerd aan een voorbeeld uit de kindertijd. Een voorbeeld uit de volwassenheid, dat Anton Ehrenzweig[3]geeft: een schilder staat voor zijn doek, kijkt er naar en is ontevreden over zijn schilderij, maar hij weet niet waar dat in zit. Dan doet hij een paar stappen terug en gaat vrij associëren. Hij zet zijn gedachten op oneindig, hij richt zich niet meer op enig detail van het doek, hij staart met een lege blik,the empty staredie de totaliteit van dat doek in het onbewuste laat komen. Het bewustzijn kan niet een totaliteit opnemen, het onbewuste kan dat wel. Hij blijft staren zonder ergens aan te denken. En dan schiet opeens iets eruptief uit het onbewuste, hij ziet ineens een plekje op het schilderij dat niet deugt, hij gaat er naar toe en herstelt dat. Dat is het gebruik van het primair proces in de volwassenheid.
De blik wordt diffuus en verstrooid, we geven het gerichte bewustzijn op, het is een ongefocuste, lege blik en schijnbaar vanuit het niets springt iets in het bewustzijn. Alles draait dus om het gebruik van het onbewuste en het eigen primair proces. Ehrenzweig geeft ook het voorbeeld van een bridgespeler, een heel ervaren en begaafde bridgespeler. Als je geen talent hebt, helpt ervaring niet en als je geen ervaring hebt, helpt talent niet. Hij stelt zich onbewust op de talloze permutaties van het probleem in. Hij overziet een grote hoeveelheid variabelen en in een onderdeel van een seconde maakt hij een keuze. De verstrooide onbewuste aandacht lijkt vaag, maar is precies, het is een overallblik.[4]
Een ander woord in dit verband is syncretisme. Dit is een ander kenmerk van het primair proces, het samenvloeien, het ononderscheiden in elkaar vloeien van allerlei dingen die we met ons logisch denken uit elkaar houden. Een boom is geen olifant, maar in het primair proces is dat wel zo en dat mag ook, want dat wordt opgenomen in de syncretistische blik, de total view. Ehrenzweig spreekt van "a comprehensive and precise grasp of a total view in which the elements are variable and exchangeable". Dus de elementen zijn uitwisselbaar, maar opgenomen in het geheel en worden niet gescheiden.
U hebt al wel een idee dat het tegendeel van het primair proces het secundair procesis. Om dat te verduidelijken kies ik een voorbeeld uit het leven van de beroemde Helen Keller (1880-1968). Ze vertelt in The Story of My Life(1903) hoe ze, toen ze 19 maanden oud was, door een ziekte doof en blind werd. Ze werd door een gouvernante opgevoed en leerde van haar allemaal tekens, zoals een dier tekens leert. Door met een vinger in haar hand te bewegen leerde ze: dit is melk, dat is een beker, dat is water enz. Maar ze haspelde die tekens steeds door elkaar. De gouvernante werd wanhopig, want ze dacht: hoe kan ik dit kind ooit taal leren? En hoe kan dit kind ooit naar school? Als ze de ene keer het teken gebruikt voor 'beker' en een volgende keer voor 'melk' en een volgende keer voor 'water'? Tot ze op een keer samen in de tuin waren en de gouvernante water pompte op de hand van Helen en daarna in haar hand schreef: 'water'. Een paar seconden stond Helen als aan de grond genageld en toen, als was het een bliksemflits, herhaalde ze het: 'water'. Toen ging ze naar de planten en vroeg ze: 'hoe heet dit? hoe heet dat'?
Ze had dus ontdekt dat de dingen een naam hebben, de denotatie. De connotatieis het verband tussen het symbool en het begrip, de denotatie is het verband tussen het symbool en het object. De denotatie wil zeggen: elk ding heeft zijn eigen naam en verwar die namen niet met elkaar. Dat is het principe van de taal. Toen ging er een hele wereld voor haar open. Dat is een indrukwekkend voorbeeld van hoe een kind uit het primair proces, waarin alles voor alles kan staan, en de dingen niet onderscheiden hoeven te worden, een doorbraak maakt naar het secundair proces, waarin één symbool staat voor één ding.
Het laten botsen van primair en secundair proces is een beproefd procédé van grappenmakers. Neem bijvoorbeeld kinderraadsels: Wat bewaarden de Germanen in hun wouden? De Germanen bewaarden het stilzwijgen in hun wouden. Daar botst primair en secundair proces op elkaar. Bewaren? Het stilzwijgen: een symbool treedt op alsof het een werkelijkheid is. Wat heeft de soldaat op zijn brood? De soldaat heeft recht op zijn brood. Of neem Shakespeare in Hamlet: Prins Hamlet is gek geworden. Dan vraagt men: op welke gronden is hij gek geworden? Hier, op deze grond is hij gek geworden. Of in een zogenaamde Belgenmop: drie mannen zijn bezig een mast omhoog te hijsen, twee mannen houden de mast vast en de derde klimt op een ladder omhoog met een meetlat en meet hoe hoog de mast is. Dan komt er een voorbijganger langs die zegt: 'kan je die mast niet beter op de grond leggen? Dan kun je de lengte makkelijker meten'. 'Ja, dat hebben we al wel gedaan', luidt het antwoord, 'maar we willen nu weten hoe hoog hij is'. In het secundair proces is een mast die op de grond ligt even lang als wanneer je hem opricht, maar in het primair proces is er verschil tussen hoogte en lengte.
Iemand wordt in een experiment van cognitieve psychologen in een gezelschap geïntroduceerd als student, later in een ander gezelschap als assistent, en voor een derde keer in weer een ander gezelschap als hoogleraar. De leden van de groepen moesten schatten hoe lang deze persoon was. Als hoogleraar, zo bleek, werd hij langer geschat dan als assistent of student. Dus hoogte en lengte zijn in het primair proces wel degelijk verschillend.
Tenslotte nog één voorbeeld van het primair proces en hoe dit de spot drijft met de moraal van het secundair proces, want dat is het proces van het denken, van de orde, maar ook van de moraal van onze maatschappij, van de werkelijkheid die we met elkaar creëren, van wat Jacques Lacan de symbolische ordenoemt: een Joodse soldaat in het tsaristische leger in de 19e eeuw, die buitengewoon dapper gevochten had in een veldslag, kwam in aanmerking voor een ridderorde. Nu mocht hij kiezen tussen de ridderorde of honderd roebel. Toen vroeg hij hoeveel zo'n ridderorde eigenlijk waard was. Hooguit een roebel, was het antwoord, maar je begrijpt toch dat het om de eer van zo'n onderscheiding gaat. Ja, hij begreep dat wel en zei: 'Geef me maar 99 roebel en die ridderorde'. In het primair proces wordt heel die orde van onze moraal en onze afspraken weggelachen.
De symboolvorming
Het volgende grondbegrip is de symboolvorming. Ik heb het al, dat is onvermijdelijk, over symbolen gehad. Het is een perichorese, al die begrippen grijpen in elkaar. Het onbewuste is het primair proces en het is toch iets anders. Of iets bewust of onbewust is, is een andere onderscheiding dan of iets eindig is of oneindig, primair of secundair. Het is een andere onderscheiding, maar deze slaat wel op hetzelfde. Zo 'is' het primair proces eigenlijk symboolvorming. Uw dromen zijn primair proces, waarin voortdurend symbolen gevormd worden. Maar het secundair proces heeft ook zijn symbolen. In de wiskunde hebben de begrippen heel duidelijke symbolen, maar als u denkt aan de vlag of het kruis, dan zijn deze symbolen een uiting van het primair proces.
Freud heeft al heel vroeg over symbolen geschreven en geeft een mooi voorbeeld van primair proces-symboolvorming: een man heeft een droom. Hij is samen met zijn vrouw en ze komen aan een klein huisje tussen twee grote paleizen. Zijn vrouw doet het poortje van het huisje open, hij glipt door het poortje naar binnen en komt in een grote hof met een laan die schuin omhoog leidt. Voor Freud was het duidelijk: dit was een symbool van de coïtus. Vooraf heeft die man waarschijnlijk niet vermoed waarvan hij gedroomd had.
De werkelijkheid wordt gesymboliseerd. Een ander voorbeeld dat Freud geeft: een jongetje is bang voor zijn vader en dan krijgt hij angst dat een paard hem zal bijten. Een paard, een machtig wezen, was de symbolisering van de angst voor zijn vader. Bij Freud was dat castratieangst in verband met het Oedipuscomplex.[5]Er zijn talloze voorbeelden hoe de symbolisering werkt. Wij kunnen eigenlijk niet anders dan in symbolen denken. De symbolen zijn ook verdichtingen. In het voorbeeld van Marjolijntje was dat al duidelijk. Het eigenaardige van een symbool is: er vindt een meervoudige bepaling van de uiting van de onderliggende gedachte plaats en een meervoudige spreiding over de uiting.
Laat ik proberen dit te verhelderen. Je hebt een onbewuste gedachte. Je kunt van tevoren niet zeggen in welke vorm deze gedachte zich zal gaan uiten. Als de vorming heeft plaats gevonden, dan weet je: het is de uiting van die gedachte. Maar van tevoren kun je niet weten welk symbool de gedachte gaat kiezen. Een kleine anecdote als voorbeeld: Moos wacht op de uitslag van zijn eindexamen, het is kantje boord, heel riskant, en hij gaat de uitslag halen. Het hele gezin zit in de kamer te wachten op zijn terugkomst. Hij steekt zijn hoofd om de deur en zegt: 'Hoofdzaak is dat we allemaal gezond zijn'. Dus toen wisten ze dat hij gezakt was. Van tevoren wist je niet wat hij zou gaan zeggen. Maar achteraf kun je het zien. De onderliggende gedachte kan dus een veelheid van symbolen kiezen, maar het is niet van tevoren te zeggen welke. Maar omgekeerd kan één symbool de uiting zijn van vele gedachten.
Een ander voorbeeld, ontleend aan Paul E. Meehl[6]: een vrouw is zeer ongelukkig over de veronachtzaming door haar man, die maar zijn gang gaat en haar steeds verder verwaarloost. Ze is uitgegaan, komt thuis en ze ziet haar man heerlijk slapen. Dan heeft ze opeens even flitsend een hallucinatie, ze ziet een raaf op het kussen naast het hoofd van haar man. Ze komt in psychotherapie, de therapeut voelt direct: daar is iets mee, en hij zegt: vertel eens wat je daarbij te binnen schiet. Zij gaat zich al terugtrekken: 'ik zei toch niet raaf, het was een zwarte vogel'. Maar als het een raaf geweest zou zijn, wat betekent dat dan? Toen kwam ze op het gedicht van Edgar Allan Poe, dat ze op de middelbare school gelezen had, The Raven. Dat is het gedicht van de man die zijn geliefde verloren heeft. De vrouw moest toen met veel moeite erkennen, dat moest toch dat gedicht geweest zijn. De onbewuste gedachtegang van haat en verdriet, hoop en wanhoop, wraak, al die gevoelens werden hier gesymboliseerd. Als ik dood ben, dan zul je pas weten wat je mist. Het primair proces heeft een symbool gevormd, een hele wereld van gedachten vindt uiting in één symbool. Zo werkt ons onbewuste. Dat is veel knapper in veel opzichten dan ons bewustzijn, het werkt veel sneller. Dat is een voorbeeld hoe één gedachte zich in een veelheid van symbolen kan uiten en hoe één symbool de uiting kan zijn van veel gedachten.
Het kind in de volwassene
De vrije associatie voert naar het 'normale' onbewuste, dat is het primair proces, en dat werkt met symbolisering. Dat zijn de eerste vier zuilen. De vrije associatie voert echter ook naar een tweede onbewuste, het afgesplitste, dat diep weggedrongen zit in de mens. Dit tweede onbewuste blijkt het kind in de volwassenete zijn, de vijfde zuil.
Een voorbeeld, ontleend aan David H. Malan in zijn boek Individuele psychotherapie[7]: Roberta is een meisje, in het ziekenhuis opgenomen voor haar amandelen. Zij heeft een amandeloperatie ondergaan en moet de nacht overblijven, zonder moeder, in haar eentje. Moeder komt de volgende dag terug en denkt: het kind zal mij stralend tegemoet treden, wat heerlijk dat we dan weer verenigd zijn. Moeder had geen psychologieboekjes gelezen of ze had geen intuïtie, want veel moeders hebben geen boekjes nodig om te weten dat een kind dat verlaten is niet stralend op moeder toe zal komen. Het kind is immers door een hel gegaan, is helemaal verdwaasd en woedend op moeder, maar moeder denkt dat het meteen weer goed is. Roberta echter negeert moeder; die is gekrenkt over de afwijzing, loopt weg en gaat aan het andere eind van de zaal met de verpleging praten. Ze laat het kind alleen. Er was toevallig een bevriend fysicus in een aangrenzende ziekenzaal, die al een beetje vriendschap met het meisje gesloten had. Hij aaide haar over haar hoofd en zei: 'ja, het is afschuwelijk om zonder je moeder in het ziekenhuis te zijn'. Het meisje slaakt een kreet, moeder komt aanrennen, vol beschuldigingen tegen die man. Dat is slecht voor haar keeltje, ze mag niet schreeuwen. Maar wat had de man gedaan? Hij had de afweer doorbroken. Het meisje was bevroren uit wanhoop, ellende, haat, een heel complex van gevoelens — en moeder begreep dat niet. De man zegt dan: 'ik heb dertig jaar gestotterd vanwege gebeurtenissen zoals deze'. Hij voelt aan dat dit een vervreemdende gebeurtenis is.
Als een moeder keer op keer zo met de gevoelens van een kind omgaat, dan vormt zich geleidelijk in het kind een afgesplitste wereld, de wereld van de neurose. In die wereld worden het verdriet, de haat, de angst, de woede en het verlangen opgesloten en afgescheiden van de rest van de persoon. Marjolijntje met het symbool van de olifant is het voorbeeld van het 'normale' kind in de volwassene. De creatieve kunstenaar put uit dat 'normale' kind en dat andere is het 'pathologische' kind, het neurotische kind, het verdrongene in de volwassene. Als dat lang zo doorgaat, dan vormt zich geleidelijk binnen de persoon een aparte wereld. Dus waarom moet een psychoanalyse zo lang duren? Omdat dat tevoorschijn halen van die verdrongen wereld heel veel tijd, moeite en pijn kost. Het kan zijn dat mensen weken lang bezig zijn met bepaalde gebeurtenissen uit hun kindertijd, bijvoorbeeld met gebeurtenissen die gecentreerd zijn rond de moeder. Is dat uitgewerkt, dan komt vader aan de orde en dan kost het weer weken of maanden waarin de analysand bezig is met gebeurtenissen die zich met vader hebben afgespeeld.
In een analyse wordt dus het levensproces heel langzaam gereconstrueerd, het is een herschrijven van het leven, een hercodering van het leven, vooral dankzij de bewustwording. Waarom doen mensen zulke gekke dingen? Omdat ze het zich niet bewust zijn. Ze weten niet waarom ze het doen. Denk aan al die waanzinnige dingen die mensen tegen elkaar uithalen. Dat komt voor een belangrijk deel voort uit onbewuste haat, wraakbehoefte, gekrenktheid, vernedering. Ik ben verkracht, nu zal ik jou verkrachten. Dat is allemaal onbewust. Waar het om gaat is dat het bewust wordt. Psychoanalyse is een proces van geleidelijke bewustwording. Een analyticus kan meemaken dat een traumatische gebeurtenis tot een neurose leidt. De kindertijd is boordevol microtrauma's, maar soms gaat het om een macrotrauma. Een kind wordt bijvoorbeeld steeds gepest, de ouders tonen geen begrip omdat het kind niet terugslaat. Zo zijn er duizenden microtrauma's.
Bepaalde traumatische gebeurtenissen uit de kindertijd komen soms heel geleidelijk terug in het bewustzijn, soms ook schoksgewijs, na een heel lange voorbereiding. In een bepaald uur komt dan die kinderervaring terug, merkwaardig genoeg niet als een herinnering, maar als een actualiteit, iets wat nuplaats vindt. Dat kan men dan ook beschrijven: 'ik ben nu aanwezig in die kamer waar dat gebeurd is'. Of 'ik loop nu over het schoolplein en ik beleef nu die traumatiserende sfeer die ik daar meegemaakt heb'. Dat gaat vaak gepaard met hevige emotie, een uitbarsting van verdriet, van woede of van angst. Die kan zo ernstig zijn dat men denkt het niet te kunnen overleven. Het treedt tevoorschijn met dezelfde kracht die het dertig of veertig jaar geleden had. Dat is één van de meest indrukwekkende en raadselachtig dingen in het verloop van een analyse. Freud heeft het in 1933 in de Neue Folge der Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalysebeschreven als een van de diepste geheimenissen en zegt daarover: wij zijn er nog niet ver in doorgedrongen, in dat geheim van die innerlijke tijd. Die trauma's, macrotrauma's of een reeks van microtrauma's, vinden meestal plaats voor het tiende levensjaar. Hoe vroeger het trauma, hoe erger. Die traumatische ervaringen treden op met de kracht van een gebeurtenis, de ervaring is actueel aanwezig.
Een (misschien wat absurde) vergelijking hiervoor: op de Noordpool heeft men het voedsel van ontdekkingsreizigers, die omgekomen zijn, opgegraven en het voedsel blijkt volkomen geconserveerd te zijn. Of denk aan de honing in het graaf van Toetanchamon. Als je dat eten blootstelt aan de gewone temperatuur, dan blijft het niet lang goed. Zo gaat het ook met die herinneringen. Deze blijven vele jaren intact omdat ze niet meer in het bewustzijn zijn, ze hebben geen verbinding ermee. In die herbeleving in het analyse-uur gaat het veranderen. Dan blijft de ervaring niet tijdloos, dan heeft ze niet meer de kracht van die oorspronkelijke ervaring. Dan wordt het opgenomen in de persoonlijkheid als geheel. Dat is het afgesplitste kind in de volwassene.
Nog een voorbeeld hoe dat gaat. Een meisje volgt in Amerika lessen in welsprekendheid — daar kunnen we hier in Nederland overigens nog een voorbeeld aan nemen. Het meisje is heel begaafd in het spreken in het openbaar. Dan is er een experiment. Zij moet voor een microfoon in een lege zaal een redevoering houden en er is natuurlijk een onzichtbaar gehoor. Zij raakt voor die microfoon zo verschrikkelijk angstig dat ze haspelt, ze maakt er niks van. Daarna heeft ze een spreekremming, ze kan niet meer in het openbaar spreken. Het heeft zich vastgezet als een angst. Ze komt in een psychoanalyse en dan blijkt: die microfoon in die lege zaal was een symbool van de stem van moeder. Moeder hoorde haar spreken en daarachter was de god van moeder en die was zeer machtig, nog machtiger dan moeder, en die veroordeelde haar. Dat symbool werd de drager van die hele onderwereld. Dan is er een hele tijd nodig om die conflicten ten aanzien van de moeder tevoorschijn te halen, naar aanleiding van één incident.
Tenslotte moeten we een onderscheid maken tussen het potentieel bewusteen wat niet potentieel bewust is. Niet al het onbewuste kan bewust gemaakt worden. Hoe we waarnemen dat iets zoet smaakt of hoe we het klaar spelen om letters te lezen, dat kunnen we ons niet bewust maken. Er is heel veel van onze vermogens, dat niet vatbaar is voor bewustmaking. Dan is er heel veel van onze ervaringswereld. Dan krijg je een andere onderscheiding. Het afgesplitste is potentieel bewust, uit het bewustzijn weggedrongen en kan ook in het bewustzijn worden teruggehaald. Dat is iets anders dan iets wat nooit in het bewustzijn geweest is. Er is het lange proces van de analyse voor nodig om wat verdrongen is uit het bewustzijn weer terug te halen. Ook van onze verdrongen kinderwereld wordt een heleboel niet bewust gemaakt.
Er leeft heel veel in ons waarvan we ons tot onze dood nooit bewust zullen worden. Dat is te moeilijk om bij te komen of iemand wil daar ook niet bij komen, omdat dat te pijnlijk is, niet verdragen wordt. Denk aan concentratiekampervaringen. Daar is een grens waar iemand niet meer verder kan, omdat het niet meer te verdragen is. Dat geldt ook voor ervaringen uit de kindertijd, maar het hoopgevende is dat blijkt dat veel van het verdrongene toch potentieel bewust is. Er is dus een glijdende schaal van bewust naar onbewust, het zijn allemaal gradaties. Iets wat een beetje onbewust is kan met enige moeite teruggehaald worden. Je maakt bijvoorbeeld een rare vergissing, je verspreekt je — en dan ga ja nadenken om te begrijpen waarom je je verspreekt. Zo zijn er dus gradaties tussen bewust en onbewust. In mensen zijn heel verschillende gradaties in dat vermogen tot bewustmaking.
We hebben gezien: afgezien van de vraag of psychoanalyse een wetenschap is, het is in elk geval een discipline, die met feiten werkt, met de empirie en die verklarende concepten heeft ten aanzien van die feiten. Ik heb u vijf van die grondconcepten genoemd. Nu resten nog de afweer en de overdracht. Dat zijn omvattende begrippen, waarvan ik enkele aspecten bespreek vanuit de psychoanalytische praktijk.
De afweer
Afweeris het op onbewuste wijze uit het bewustzijn houden van belevingen, impulsen, fantasieën, omdat de persoon angst voelt voor bewuste toelating ervan. Alles van de afweer voltrekt zich onbewust. We hebben over beheersen en wegdrukken gesproken. Dat is in principe bewust, we selecteren bepaalde gedachten weg. Het proces van verdringingverloopt onbewust. De instantie is onbewust, het proces van afweren is onbewust. Freud sprak van de "Wiederkehr des Verdrängten", de terugkeer van het verdrongene. Het afweren lukt nooit helemaal. Er treden toch gevolgen van de afweer in het bewustzijn, in het observeerbare.
Wat is niet afweren? Het is een evenwicht tussen defending and expressing, tussen het uiten en het onderdrukken van een gevoel. Afweer heeft een compromiskarakter. Je voelt wat je voelt en je doet wat je voelt. Het kenmerk van de neurotische afweer is dat een persoon dat niet kan. Of je besluit iets te uiten of je besluit het niet te uiten, dan onderdruk je het. Bij de neurotische afweer kan noch het een, noch het ander. De uiting maakt veel te angstig, En het onderdrukken werkt ook niet, het afgeweerde laat zich niet werkelijk wegwerken. Het merkwaardige is dus: het niet kunnen kiezen. Ik geef u een voorbeeld (van David Malan[8]) van Marga, een economiestudente, op weg naar haar vriend in Spanje, met wie ze een intieme relatie had gekregen. Toen voegde zich een vriendin bij haar, die met haar vriend een relatie begon. Marga werd daarop niet alleen jaloers, maar ook depressief. Ze kreeg zelfhaat, zelfverwijt, voelde zich afschuwelijk slecht, zonder te weten waarom en op een gegeven ogenblik barstte ze in huilen uit. Daar zie je het zich niet kunnen uitdrukken, maar op een gegeven ogenblik kiest ze toch voor de uitdrukking. Dat is een doorbraak. Zij kon dus niet kiezen uit schuldgevoelens, angst, schaamte, zich slecht voelen — en dan krijg je die hele keten van neurotische mechanismen.
Vanwaar die zelfhaat? Omdat ze zich schuldig zou gaan voelen, als ze haar woede toeliet. Daar was ze bang voor, om slecht en schuldig te zijn, als ze de ander zou aanvallen. Veel mensen hebben die strenge moraal, omdat ze angst voelen om hun agressie te uiten. Marga wilde de mentale pijn van de jaloezie vermijden, dat was voor haar een krenkend gevoel. Het was dan nog beter zichzelf te haten. Dat is een voorbeeld van dat expressing and defending. Freud heeft inTrauer und Melancholie(1917) hierover geschreven. Het gaat dus altijd om een compromis tussen het uitdrukken en het onderdrukken. En je vindt altijd die twee elementen, de impuls kun je altijd terugvinden, maar ook vermomd, niet direct zichtbaar. Men spreekt ook wel van de derivatenvan de onbewuste impulsen. Fritz Perls heeft mooi beschreven dat het merkwaardige van het verdrongene is: het is diep verborgen en het ligt aan de oppervlakte.
Iemand zei bijvoorbeeld over een ander: hij kijkt alsof de bliksem in zijn gezicht is ingeslagen. Die man had een diep verdrongen leed. Dat lijden was verborgen en het lag aan de oppervlakte van zijn gezicht. Perls was een meester van de oppervlakte, daarom was hij zo tegen de analyse. Mensen zijn oppervlakkig uit diepzinnigheid. Vanuit de diepte zijn ze oppervlakkig.
Bij afweer is er altijd de interessante vraag: wat is bewust en wat is onbewust? Er treedt altijd wel iets in het bewustzijn. Men is zich in beperkte mate van dingen bewust, maar het gaat nu juist om wat nietbewust is. Er is altijd die balans. De analyticus maakt de analysand duidelijk dat hij afweert, zonder vaktaal te gebruiken.
Je kunt drie fasenonderscheiden bij het bestuderen van afweer. Het lijkt op fases in de wetenschap, maar ook in het dagelijks leven. Wetenschap is verfijnde common sense. In de eerste faseneem je waar wat er waar te nemen is, zo nauwkeurig mogelijk. Vervolgens ga je veronderstellingen maken over wat je waargenomen hebt en in de derde plaats ga je toetsen of je veronderstellingen kloppen. Maar wat valt er waar te nemen als iets helemaal onbewust is? Als iets afwijkt van wat normaliter verwacht kan worden. Iemand vermagert bijvoorbeeld extreem, zonder aanwijsbare medische oorzaak, of iemand wordt juist heel dik. Dan wat er ontbreekt, de hiaten. Een puber spreekt bijvoorbeeld steeds over wereldverbetering, maar nooit over agressie of seksualiteit. Die schitteren in zijn gesprekken door afwezigheid, terwijl ze in zijn leven wel een grote rol spelen. Dan is er het overdrevene. Iemand is bijvoorbeeld te rechtvaardig, te zedelijk, te vredelievend, zoals bij de hystericus of de hysterica. Iets klopt dan niet, iets is verdacht. Denk bijvoorbeeld aan de overbezorgde moeder die het kleine kind voor alle denkbare gevaren wil beschermen. Als iets zo overdreven is, luidt de vraag: wat zit daar achter? Dan is er het stereotype, het starre, het rigide. Maar het leven is spontaan. Bij de dwangneuroticus gebeuren de dingen altijd op dezelfde wijze, stereotiep, in vaste patronen.
Freud heeft geprobeerd rituelen en religie bij de dwangneurose onder te brengen, maar heeft daarbij toch een vreemde schaats gereden. Wat betreft de georganiseerde godsdienst had hij misschien wel gelijk, maar als totaalverklaring kan je er niet zo veel mee. Rituelen verlopen volgens vaste patronen, maar zijn daarom nog geen collectieve dwangneurosen. Dan is er het tegenstrijdige. De masochist zegt dat hij gelukkig wil zijn, maar doet er alles aan om ongelukkig te worden, is altijd in conflicten verstrikt, altijd de underdog en in het verdomhoekje. Of iemand zegt de meest verschrikkelijke dingen met een glimlach. Of vertelt afschuwelijke dingen uit zijn leven met een neutraal gezicht. Of iemand schudt je hand en zegt: 'blij dat ik je ontmoet', maar duwt de ander van zich af. Dan is er het inadequate, ondoelmatige, onvruchtbare.
In de tweede fasekomen de veronderstellingen over wat je waargenomen hebt. Bij dat wat ontbreekt denk je: daar moet iets weggemaakt zijn. De vraag is dan: wat is er mee gebeurd? We kunnen hierbij vier basismechanismen onderscheiden. Het is merkwaardig dat deze mechanismen allemaal ruimtelijke voorstellingen zijn: het wegwerken, het omkeren, het verschuiven en het isoleren. We hebben namelijk geen orgaan voor de tijd. Dieren leven in de ruimte, mensen leven in de tijd, goden leven in de eeuwigheid. Wij vallen dus terug op metaforen uit de ruimte. Onze zintuigen zijn op de ruimte gericht. Voor de tijd hebben we ons horloge, een prothese. Bergson heeft hier uitvoerig over geschreven.
Eén van de basismechanismen — Freud sprak van een "Entstellungsersatz', het Duits is een prachtige taal voor dit soort termen — is dus dingen wegwerken, schijnbaar tot verdwijning brengen. Sommige mensen hebben geen herinneringen aan de jaren voor hun twaalfde levensjaar. Dat is opvallend. Anna Freud zei in haar boek Das Ich und die Abwehrmechanismen(1936)[9]dat de verschuiving het gevaarlijkste afweermechanisme is.
Ten tweede is er de omkeringvan de dingen die je ziet. Ook bij de interpretatie van teksten kan dat vruchtbaar zijn. Er is sprake van geboorte, misschien gaat het eigenlijk over de dood? Liefde wordt afgeweerd met haat, en omgekeerd. Je gebruikt het tegendeel om dat wat er is te verdoezelen. De hysterica, die alle gevoelens vreselijk overdrijft, keert eigenlijk een tekort aan voelen om. Hysterische patiënten kunnen eigenlijk niet voelen wat hen beweegt. Zij doen uit nood theatraal. De zedelijkheidsapostel onderdrukt zijn eigen onzedelijke impulsen.
Dan is er, ten derde, het mechanisme van de verschuiving. Een man wordt vernederd op zijn werk, komt thuis en schopt de hond. Dat is een vorm van subsitutie, zoals ook bij de metonymie. Jacques Lacan spreekt vaak over de metaforen en de metoniemen, in de literatuurpsychologie is dat een belangrijk onderwerp. De impuls is verschoven, het object is gesubstitueerd. 'Een glas drinken' is daar een voorbeeld van. Agressie is enorm verschuifbaar, meer nog dan seksualiteit. Denkt u maar aan het verkeer, hoe mensen ogenblikkelijk bereid zijn op de vuist te gaan bij een overtreding. Agressie die is opgetast kan de eerste de beste vreemde raken. Verschuiving is een heel basaal mechanisme. Een voorbeeld is Freuds droom van de botanische monografie in Die Traumdeutung. De emotionele discussie op de avond ervoor keert niet direct in de droom terug, maar wel een vrij willekeurige indruk van de dag ervoor, van een boek dat Freud in een etalage had zien liggen. Dat is verschoven. De intense gedachten van het gesprek zijn in de droom niet meer te vinden, maar nog wel die indruk. Die laatste zijn de verschuivingen. Zijn dat allemaal afweermechanismen? Er bestaat ook 'normale' afweer. Parachutespringers vertellen dat er vlak voor het springen geen angst is, even later op de grond gearriveerd treedt de angst weer op. Dat is een voorbeeld van adequate of functionele verdringing, want op het moment van de sprong kun je de angst niet gebruiken.
Het vierde mechanisme is de isolering, het verbreken van de verbinding. Een voorbeeld: de ouders van een jongetje maken ruzie, hij heeft een miserabel leven, toont geen agressie tegen de ouders, maar zit steeds veldslagen te tekenen, tanks en vliegtuigen. Het affect wordt van de handeling geïsoleerd. Isolering is een machtig mechanisme. Splijting of splitsing heeft een grote verwantschap hiermee. Een grappig voorbeeld: een chemicus loopt achter iemand aan waar hij een enorme hekel aan heeft en dan gaat hij de jas van die man helemaal chemisch analyseren. Van die jas blijft dan helemaal niets over, maar hij 'doet' toch niks? Hij doet geen kwaad. Dat is het affect isoleren. Dwangneurotici zijn daar heel machtig in.
Naast de basismechanismen kunnen we ook patronenonderscheiden. Hoe heeft iets plaats gevonden? Het gaat om het opsporen van de grondpatronen. Een enkel voorbeeld: een directeur reageert geïrriteerd als zijn secretaresse hem opbelt en vraagt hoe ze een bepaald vreemd woord moet spellen. Hij is razend dat die secretaresse hem stoort. Wat veroorzaakte nu die woede? Dat was het narcistische van deze vrouw. Zij was zo met zichzelf bezig dat ze niet besefte hoe ze hem stoorde. Een narcist is iemand die niet met mij bezig is, overdreven gezegd. Dat leidt terug naar zijn moeder, want die was altijd met zichzelf bezig. Hij was als kind ondergeschikt, het verlengstuk van moeder, wat zo vaak bij patiënten voorkomt. Zij werden niet echt als persoon behandeld. Zo reconstrueren we een heel patroon, en dat patroon komt in het bewustzijn.
Een voorbeeld dat de abstracties kan invullen, ontleend aan G.F. Mahl (1969).[10]Een jonge vrouw achter in de twintig heeft bij een onderbreking van de analyse door een vacantie van de analyticus een depersonalisatie-aanval in de wachtkamer. Zij neemt de wachtkamer en de verhouding van de deur vertekend waar, is helemaal gedesoriënteerd. Dan komen er, in het analyse-uur, herinneringen, dat zij aan de universiteit vroeger ook eens zo'n beleving had. Maar wat niet in haar bewustzijn is: dat zij in diezelfde tijd afschuwelijke scheidingsangsten had. De analyticus gaat weg, zij beleeft niet de angst van de scheiding, maar iets wat er op lijkt. Dus iets treedt in het bewustzijn, maar iets ook niet, dat is dus een isolering. Dan herinnert ze zich die vroegere depersonalisatie-aanval, maar wat ze niet herinnert is dat ze ook ontzettende angsten had, angst om op reis te gaan en gescheiden te raken. De analyticus gaat op vacantie, zij gaat op vacantie. Ze heeft angst om in de hotelkamer slapeloos te zijn. Dat is in het bewustzijn. Niet in haar bewustzijn zijn de kinderangsten, slapeloze nachten waarin ze de scheiding van moeder niet verdroeg. Er is dus altijd iets in het bewustzijn en er is altijd iets niet in het bewustzijn. Het gaat er nu om uit te vinden wat wel en wat niet in het bewustzijn is. Zij splitste dus, zij kon zo de angst voor de scheiding isoleren in de vorm van een depersonalisatie-aanval. De herinnering gaat in lagen en in graden. Zij herinnert zich dus wel de depersonalisatie van vroeger, maar niet de massale angstaanvallen. Haar scheidingsangst in de analyse is een symbool van de enorme scheidingsangst in de kindertijd.
Men kan bijvoorbeeld overmatig reageren op kleine huidige teleurstellingen, maar de herinnering aan de grote teleurstellingen uit de kindertijd treden niet in het bewustzijn. De overmatige reactie op een kleine teleurstelling wordt bepaald door de massale reactie op een hele grote teleurstelling van vroeger. Als mensen zich gek gedragen, hebben ze altijd redenen daarvoor. Ze hebben dus altijd gelijk in wat ze doen. De overmatige reactie is een derivaatvan de vroege ervaring.
Een ander voorbeeld: iemand vertoont een stemming van ongeïnteresseerdheid in het gezin, zich terugtrekken, gedeprimeerdheid. In de weekeinden is hij als vader niet gezellig, maar somber, korzelig. Dat is in het bewustzijn. Maar na meerdere jaren analyse komt dan de werkelijke betekenis, namelijk de verlatenheid als kind, de verwaarlozing, belevingen van zinloosheid. Dan komt die hele kinderwereld naar boven en als die wereld is doorgewerkt, dan ontdekt de patiënt, waarom hij op de weekeinden zo gestemd is. Wat in het bewustzijn is, dat is meestal een getemperde uiting van wat in het onbewuste is. Het onbewuste, dat zijn laaiende vuurhaarden. In het bewustzijn treedt een gloed aan de oppervlakte. Daarom weren we af, omdat dat ons leed tempert. Zo komen we op de paradox van neurose en therapie. Het lijkt erop dat afweer beter is, want dan ben je beter af. Het blijkt als mensen de herinneringen leren te verdragen en de angsten te doorleven, dat ze dan op den duur toch beter af zijn. Het is beter om verschrikkelijke dingen te voelen dan om ze niet te voelen. Dat is een paradox.
Nu de derde fase. Wat doen we nu met die veronderstellingen? Wat doen we met de afweer als we die opsporen? Wij reconstrueren patronen van ervaring, blauwdrukken die we met ons meedragen. Zulke blauwdrukken dragen we in allerlei situaties in. Ouders bijvoorbeeld zien hun eigen kinderen anders dan andere kinderen en ook als je ze daarop wijst kunnen ze dat niet veranderen. Allereerst: wat weggemaakt is proberen we in te vullen. We gaan raden. Wat ontbreekt er? Denk aan het werk van Sir Arthur Evans bij de opgravingen van de tempels op Kreta. Hij had slechts wat brokstukken en is gewoon gaan invullen totdat er weer een tempel zichtbaar werd. Archeologie lijkt in dit opzicht veel op dieptepsychologie. Het tweede: het omgekeerde keer je om. Een voorbeeld: een analysand zegt tegen de analyticus: 'zit u op te schrijven wat ik niet weten mag'? En de analyticus zegt spontaan: 'Zit u iets te denken wat ik niet weten mag'? En dat bleek ook inderdaad het geval te zijn.
Theodor Reik geeft in zijn boek Listening with the Third Ear (1948) een schitterend voorbeeld voor wat ik bedoel. Hij had een analysand die geen enkele inval had, het zat helemaal vast, hij kon alleen maar zwijgen. Toen kwam Reik de oude Sigmund Freud op straat tegen, die hem adviseerde zijn analysand eens te vragen wat het verst van zijn gedachten verwijderd was, iets waar hij nooit aan zou denken. Theodor Reik volgde deze raad op. Het was even stil, en toen kwam de man precies met de inval die in de roos zat. Het verste van zijn gedachten waren de moerassen van Wutipe in China. Enkele maanden geleden was de vader van de patiënt gestorven. De vader was vroeger als zendeling in China geweest en had in de moerassen van Wutipe de ziekte opgedaan die uiteindelijk tot zijn dood had geleid. Lang geleden had de analysand dat een keer verteld. (Dat is één van de dingen die een analyticus doet: dat hij allerlei feiten in zijn achterhoofd heeft en opeens iets naar voren haalt wat lang geleden gezegd is.) Toen kwam bij de analysand van Reik de schok, de doorbraak van het zwijgen, toen kwamen de tranen.[11]
Het derde: het verschovene zet je weer op z'n plaats. Dat schoppen van die hond, waar hoorde dat eigenlijk thuis? Bij de chef. Analysanden zeggen wel: 'de dingen vallen op hun plaats'. Ze worden recht gezet. Het heeft iets van een legpuzzle. 'Nu begrijp ik hoe het zit, waar het werkelijk thuis hoort'. En het geïsoleerde wordt verbonden. De dingen worden weer met elkaar in verband gebracht. Als affect en gedachte uiteengerukt zijn, dan breng je ze weer bij elkaar. Dat is een belangrijk gebeuren in de analyse. Dingen die in het leven van een analysand verspreid en geïsoleerd geraakt zijn vanwege de noodzaak daartoe worden weer met elkaar in verbinding gebracht. Een voorbeeld (ook van Malan): een vrouw heeft steeds ongelukkige relaties met mannen, maar vader is altijd onaantastbaar, wordt geïdealiseerd, totdat ze merkt dat het conflict met vader steeds herhaald werd. Bij wie hoorde dat conflict zoeken oorspronkelijk? Ze verbindt het verbrokene en hoeft dan niet meer zo nodig allerlei scènes met mannen te beleven. Die noties van dingen weer met elkaar te verbinden zijn heel oud, komen ook in de Bijbel voor. Een neurose is een gebied waar een oorlog gewoed heeft, het is ontwricht, geen geheel meer. Na een oorlog worden allereerst de verbindingen weer hersteld.
De overdracht
We komen nu bij de overdracht. Het begrip 'Übertragung' is door Freud ontdekt en voor het eerst door hem geformuleerd. Toch was het voor hem wel bekend, zulke begrippen hebben een geschiedenis. In één of andere vorm zijn ze al heel lang wel bekend. Maar door een nieuwe formulering wordt het iets anders en kan men er mee werken, wat daarvoor niet mogelijk was.
Een voorbeeld: in 1784 benoemde de Franse koning Lodewijk XVI een commissie van bekende geleerden, onder wie Lavoisier, die in een officieel, maar daarnaast ook in een geheim rapport waarschuwde voor de erotische band die kan ontstaan tussen een mannelijke hypnotiseur en een vrouwelijke gehypnotiseerde in de destijds bekende methode van Franz Mesmer. Deze maakte als magnetiseur furore in Parijs met zijn magnetische krachten die hij toeschreef aan het dierlijk magnetisme. In 1784 had men dus al een idee van de overdracht![12]Ik vermoed dat priesters en biechtvaders dit ook allang wisten. De rapporttussen de hypnotiseur en de patiënt is van wezenlijk belang voor het beter worden. Zo ook in de psychoanalyse: als er geen goede overdracht ontstaat wordt de patiënt ook niet beter. In de hypnose zit het uitleveren van je wil aan een ander.
Het gaat met al die begrippen zo: de één bouwt voort op de begrippen van de ander. Toen Breuer zijn patiënte Anna O. in de steek liet, was dat omdat zij zwangerschapsfantasieën ontwikkeld had. Ze riep: 'het kind van dokter Breuer komt eraan'. Hier lag de overdracht kant en klaar voor ogen, maar het heeft toch heel lang geduurd eer het begrip werkelijk doordrong. Janet Malcolm zei in haar boek Psychoanalyse — een onmogelijk vak(1985)[13]: het Oedipuscomplex en infantiele seksualiteit zijn nog beter te verdragen dan de overdracht. Het is iets waar wij weerstand tegen hebben en zij beschrijft het zo: het is schokkend te ervaren dat het heiligste, onze intieme relaties, eigenlijk herhalingen zijn van vroegere relaties, waarbij het gaat om die vroegere personen. Het is, met haar woorden, als het tasten in het struikgewas naar een afwezige ander. In de liefde gaat het ons om de persoon van vlees en bloed die reëel bij ons is, maar het gaat ook om de herhalingen van vroeger. Dat is de primaire kracht. Ze wijst er ook op dat in verliefdheid een diep onpersoonlijk element zit. Want het gaat om dat oerbeeld in ons dat we projecteren op een persoon. Verliefdheid is ook vluchtig, gaat ook weer voorbij. De communicatie van geliefden is, zo zegt Malcolm, een rommelig refrein van misvattingen omtrent elkaar, of een labiele wapenstilstand tussen machtige solitaire fantasiesystemen, een warboel, een rotzooitje. Zo zijn menselijke relaties, omdat het altijd overdracht is.
De meeste van u zullen wel een notie van het begrip hebben, maar ik vat het nog even samen in een definitie. Overdracht is de ervaring van gevoelens, impulsen, wensen, verlangens tegenover een persoon in het heden, die niet bij de huidige persoon passen, maar een herhaling zijn van gevoelens uit de kindertijd tegenover belangrijke personen van toen, met name vader en moeder en de siblings. Je draagt uit een oude situatie gevoelens over op een nieuwe situatie. Je beleeft iets in het heden wat bij een andere persoon uit het verleden hoort. Het is dus een herhaling en oorspronkelijk (in de geschiedenis van de psychoanalyse) was ook het idee: dat is onterecht.
Overdracht is dus het herleven van infantiele conflicten in een nieuwe vorm, thans gericht op de persoon van de analyticus. Freud zei: u moet zich herinneren. Maar de analysand ging bezig met de persoon van de analyticus. Vergelijk het met de situatie dat de loodgieter komt en de vrouw des huizes zegt: 'loodgieter, wat hebt u een prachtige handen, wat een brede schouders, wat een mooie ogen'. Dan zou de loodgieter zeggen: 'mevrouw, daar kom ik niet voor. Ik kom hier om mijn werk te doen'. Freud zei dus oorspronkelijk tegen de analysand: 'daar komt u niet voor, u pleegt obstructie, u bent nu met mij bezig, maar dat was niet de bedoeling'. Freud was aanvankelijk van mening dat de overdracht op korte termijn geëlimineerd moest worden, beschouwde ze als een storend element, want een "falsche Verknüpfung", een foutieve verbinding.
Geleidelijk ontdekte man dat deze overdracht onvermijdelijk is en is het het meest vruchtbare voertuig van de analyse geworden. Arnold Cooper zei: 'de enige discussie is nog, of de overdracht in de analyse alles of bijna alles is'. Wat oorspronkelijk onterecht leek, een stoorzender die zo gauw mogelijke geëlimineerd moest worden, bleek dus naderhand heel terecht te zijn. De gevoelens ten opzichte van de analyticus blijken verlangens uit de kindertijd te zijn. Als de analyticus zegt: 'u behandelt mij als uw vader, maar ik ben uw vader niet, u bent bij mij aan het verkeerde adres', dan is dat een domme opmerking. Wat irrelevant leek, daar blijkt het nu juist om te gaan. Een goede analyticus zal dat dus ook niet zeggen. Enerzijds heeft hij wel gelijk en op een gegeven moment moet de analysand wel gaan onderscheiden tussen de analyticus en de vader. Anderzijds heeft hij ongelijk, want in de beleving van de analysand is de analyticus wel de vader. Hij beleeft die gevoelens. Als je op emotioneel heel beladen dingen komt, kun je niet meer mooi onderscheiden wat van de één en wat van de ander is. Bij ruzies van echtparen kun je echt niet meer onderscheiden wat ze overdragen van hun eigen kindertijd en wat van de partner is in emotionele toestanden. Als een analysand van zijn overdrachtsneurosegenezen is, kan hij de analyticus realistischer zien dan daarvoor.
Ik noem de overdracht het ei van Columbus. Waar gaat het bij overdracht in de analyse om? Het gaat om een aan een neurose lijdende patiënt. Neurose is een splijtingin het Ik van de persoon. Een deel van het Ik is afgesplitst en deze splijting heeft in de kindertijd plaats gevonden. Dat deel van het kind dat niet in de volwassen persoon kon worden opgenomen blijft voorgoed, tot aan de analyse (of tot de dood) bestaan en een vervreemd leven leiden. Doordat dit deel niet aan de groei deelneemt, verandert het niet meer. U ziet hier het kind in de volwassene, hier treedt het heel duidelijk tevoorschijn. Het gaat in de analyse niet om de volwassen persoon, die kan zijn boontjes uitstekend doppen. Er komen mensen in analyse, die zeer succesvol zijn in hun werk, die zich maatschappelijk uitstekend kunnen handhaven, het zijn nog sociale mensen ook. In de liefde zit het vaak niet zo prettig, soms gaat dat ook nog redelijk, maar daar komen ze niet voor. Ze komen om het onverwerkte, om het kind in de volwassene.
Dat kind is afgesplitst geraakt, het is stil gezet, het neemt niet meer aan het gewone leven deel. Dat is het merkwaardige van wat echt rigoureus afgesplitst wordt: het doet niet meer mee in het dagelijks leven. Bij schrijvers is dat ook een heel interessante overweging. Zij putten uit dat wat niet afgesplitst is, maar ze hebben toch ook te maken met het afgesplitste. De vraag is dan: inhoeverre werkt dat toch door, zonder dat het toegankelijk is? Het creatieve onbewuste is toegankelijk, het afgesplitste is niet toegankelijk.
Het afgesplitste is gekoppeld aan scènes. In de vroege kindertijd zijn er oergebeurtenissen. Dat hoeven geen opvallende spectaculaire feiten te zijn, maar vaak zijn ze daar wel mee verbonden. In die scènes is het gevoelsleven van het kind stil gezet en doet niet meer mee. Wat het kind niet kon verwerken, wordt stil gezet en afgesplitst, verdwijnt uit het bewustzijn. Er vormt zich dan, bij herhalingen van eendere scènes, een patroon. Het sprookje van Doornroosje is een klassiek voorbeeld van dit gebeuren. Het gebeuren is stil gezet, totdat de prins kwam. Het doet niet meer mee in de gewone werkelijkheid, het is een verborgen wereld. Dat is wat er in de kinderwereld gebeurt. Dat is iets wat we niet goed kunnen begrijpen. En het derde kenmerk is: het is onvoltooid. Het merkwaardige is nu: het onvoltooide blijft duwen, net zo lang tot het voltooid is. Men noemt dat wel het Zeigarnik-effect. Bluma Zeigarnik was een psychologe die heeft aangetoond dat onafgemaakte handelingen in het bewustzijn bleven hangen, terwijl de afgemaakte handelingen werden vergeten.[14]Het ging bij haar niet om de neurose, maar het was daar wel heel direct op toepasbaar.
In het onvoltooide leeft een poging voort om het af te maken. Dat betekent de overdrachtsbereidheid, en de overdrachtsgeneigdheid. Dat wat men niet heeft kunnen afmaken wil men alsnog afmaken. Fritz Perls, een vriend van Zeigarnik, sprak van unfinished business. Hij heeft veel van de Gestalt-psychologen gepikt. Het dagelijkse leven biedt die mogelijkheid niet meer. Je moet je partner daar niet voor gebruiken, ook je chef en je collega's niet, want dat lukt toch niet. De analyticus laat zich ervoor gebruiken, in een heel specifieke situatie die dat dan ook toelaat.
Waarom is nu de overdracht het ei van Columbus? Dat wat in het dagelijks leven niet kan plaats vinden, vindt in de analytische situatie plaats. Dat afgesplitste, stil gezette, onvoltooide kind treedt in de analytische situatie op het toneel met de volle kracht van vroeger. Dat richt zich op de analyticus en op de situatie van de psychoanalyse.
De vraag is: hoe kunnen wij in contact treden met het vervreemde kind? De analyticus lokt, onder andere door de abstinentie, dat afgesplitste kind tevoorschijn. Dat treedt dan, met alle irrationaliteit, op het toneel. Het kan nu rechtstreeks zijn conflict beleven. Daarin speelt de factor tijd een belangrijke rol. Het kind treedt op het toneel en dat gaat vaak gepaard met emotie, soms met heel heftige emotie. Dat hangt van de analysand af. De heftigheid komt, aangepast aan de aard van de persoon. De hel van de kindertijd breekt los. Het indrukwekkende is dat iets wat dertig of veertig jaar geleden gebeurd is, tussen het eerste en het zevende jaar, met precies dezelfde kracht optreedt als wat het destijds had. Die vroege gebeurtenis treedt met dezelfde kracht van vroeger op. Mensen zijn daardoor geschokt. Mensen zijn dan weer het kind van zes of van zestien jaar. Men voelt: ik ben dat, ik praat er niet over, ik herinner het me niet, het gebeurt nu. Maar dan wordt het onderworpen aan de tijd, dan gaat het veranderen. En dat gebeurt door het contact met de analyticus.
In de overdracht groeien gevoelens, overtuigingen, waarnemingen, die, ook al hebben zij geen grond in de huidige werkelijkheid, toch aan een werkelijkheid beantwoorden, namelijk die van het jonge kind, aan de psychische werkelijkheidvan de analysand. De analyticus spreekt dan de analysand niet tegen, vermaant hem niet, veroordeelt hem niet. Hij laat die innerlijke werkelijkheid op het toneel treden, zodat de analysand voelt hoe het in elkaar zit. Je kunt je afvragen of we ooit de werkelijkheid kunnen ervaren zonder overdracht. We moeten dan een onderscheid maken tussen 'normale' en neurotische overdracht. Om een aforisme van Friedrich Rückert te citeren:
Dein Auge kann die Welt
trüb oder hell dir machen.
Wie du sie ansiehst, wird
sie weinen oder lachen.
Onze affectieve waarneming kleurt de wereld. Voor een paranoicus bestaat de wereld uit achtervolging. Voor een hystericus is de wereld dat wat veroverd, verleid en gewonnen moet worden. Zo dragen wij, onvermijdelijk, onze oerpatronen in elke nieuwe werkelijkheid in. Dat is de 'gewone', natuurlijke overdracht. Hoe geladener de gevoelens, hoe meer wij gaan overdragen. Hoe subjectiever het beleven, des te meer wij overdragen. Hoe objectiever, des te minder wij overdragen. Overdracht is de affectieve subjectivering van de waarnemingswereld. In de pure wetenschap hebben we de waarnemingswereld enorm geobjectiveerd, steeds exacter. Hiervan kunnen en hoeven we niet bevrijd te worden. Een romanschrijver moet het hebben van de subjectivering van zijn waarnemingswereld, niet van wetenschappelijke objectivering. Als we heel abstract neutraal bezig zijn, hoeven we veel minder over te dragen. Wat dragen we over? Wat we van binnen niet kunnen verdragen. Naarmate iemand meer innerlijk kan verdragen, hoeft hij minder over te dragen. Bij een filosoof als Paul Tillich vindt u dat prachtig beschreven.[15]Naarmate je meer non-beingin je bewustzijn kunt opnemen, naar die mate wordt je bewustzijn ruimer en kun je meer dingen binnen houden. De ellende van mensen bestaat er immers uit dat ze hun problemen niet kunnen binnenhouden en daar hun buurman mee lastig vallen.
De neurotische of pathologische overdracht is die van het afgesplitste kind, het afgesplitste onbewuste. Psychoanalyse is nu eenmaal een psychologie van het normale en het pathologische. Er zijn gradaties, vloeiende overgangen tussen beide, maar in de uitersten zijn ze extreme tegenstellingen.
In de overdrachtssituatie zit dus de paradox van veiligheiden onveiligheid. Omdat het zo veilig is kan men dingen toelaten, die men nergens anders zou durven te uiten. Het betekent ook: ik kan er de volgende dag op verder gaan. Dat geeft ook een heel sterk veiligheidsgevoel. Doordat iemand in de loop van maanden heeft meegemaakt dat hij niet uitgelachen wordt, niet veroordeeld wordt, dat de analyticus het niet beter weet dan hij, daardoor ontstaat er een gevoel van veiligheid. Maar dankzij de veiligheid gaat men de onveiligheid toelaten. Daar wringt het. Op het moment dat het onveilig wordt, kan de analysand niet meer het onderscheid maken tussen de personen van vroeger en nu. Dan wordt hij heel angstig of verontwaardigd of gekrenkt of verdrietig over iets wat de analyticus misschien niet zo goed gedaan heeft.
Vaste stof wordt vloeibaar. Anna Freud sprak wel eens zo mooi van "getting it hot". Dat betekent: je moet het pakken als het vloeibaar is. Denk aan het sprookje van Doornroosje. Dat is een uitbeelding ervan. De verstarde kinderwereld gaat weer bewegen, de vaste stof wordt vloeibaar — en dan kun je het veranderen. Het bewust worden is dan een doorleefd inzicht. Dat betekent vaak angsten doorstaan, woede doorstaan, doodservaringen doorstaan. Dan kan het verleden gaan rusten omdat het is opgenomen in het heden.
Een voorbeeld van wat er in een analyse gebeurt: een analysand ergert zich over de houding van een collega, die de houding aanneemt van 'ik kan alles beter, ik weet het altijd beter'. Dat enerveert haar geweldig. Voorzover dat iets is in die andere persoon, heb je dat dus waargenomen. Maar vanwaar het ermee bezig blijven? Vanwaar de gekrenktheid, vanwaar de wens om die ander te overwinnen? En daar uren lang over piekeren en depressief zijn? Dat klopt niet. In de beschrijving wordt iemand zich dan bewust dat dit precies past op moeder. Zo deed moeder met haar dochter. Moeder concurreerde, moeder wist alles beter, er was geen ruimte voor haar. Dan kan het onvoltooide afgemaakt worden. Naarmate de analysand kan beleven, hoe pijnlijk dat gevoel ten aanzien van moeder is geweest, hoeft ze zich niet meer zo op te winden over je collega.
In die zin heeft het beroemde duidenhier een betekenis. De analyticus hecht een woord aan de situatie. Dat heeft een bevrijdende werking. Dan treden heftige conflicten in het bewustzijn. Iemand zei bijvoorbeeld: 'het was helemaal vaag, maar door het woord dat u gebruikt, komt het opeens in focus. Het staat ineens als een scherp plaatje voor me en nu schrik ik ervan'. Door de duiding wordt het gevoel gewekt.
Ik duid dit aan om u een indruk te geven van waarom het eigenlijk gaat. Men gaat vaak uit van actuele ervaringen. Je hebt iets meegemaakt, wat is blijven haken. Al pratend ontdekt men hoe razend ingewikkeld een eenvoudige scène kan zijn. Bijvoorbeeld een ruzie met de zusjes en de zwager en de broer. Als je daarbij stil staat merk je hoe enorm complex de situatie is, waarin de kindertijd werd aangeraakt. Dan ontdekt men wat een lading er in de situatie heeft gezeten en waarom iemand zo overhoop is geraakt. Het gaat er dan om de patronen op te sporen. Dan blijken het bijvoorbeeld gebeurtenissen te zijn uit het derde levensjaar die lijken op de situatie nu. Een bepaald trauma heeft zich herhaald en in het afgesplitste onbewuste hebben die gebeurtenissen zich georganiseerd als in een klont en die zijn een oerpatroon gaan vormen waarin je de werkelijkheid interpreteert. Dat patroon draag je onbewust met je mee. De analyse ontwart die gebeurtenissen. Er zijn jaren voor nodig om de gebeurtenissen uit al die jaren te begrijpen. Dan herkent de analysand: daar heb je het weer, toen is het gebeurd en dat heeft met elkaar een patroon gevormd.
Er zijn ook vast wel basale gebeurtenissen van traumatische aard, die niet achterhaald kunnen worden. Geen mens komt ooit volledig geanalyseerd uit een analyse. Een tweede analyse is niet uitzonderlijk. Dan blijkt vaak dat er allerlei dingen ontdekt worden, die in de eerste analyse niet aan de orde zijn gekomen. Er zijn gebeurtenissen zo vroeg en zo basaal, die zijn maar zeer ten dele nog achterhaalbaar. Een mens kan daarmee leven. Traumatische concentratiekampervaringen bijvoorbeeld hebben in de volwassenheid plaats gevonden; daar zijn ervaringen bij die mensen niet meer achterhalen. Daar kunnen ze niet meer echt bij komen. Als dat in de volwassenheid kan gebeuren, hoe veelvoudig moet het dan niet in de kindertijd mogelijk zijn? Het kind is zo oneindig veel kwetsbaarder dan de volwassene. Het kind moet nog helemaal gevormd worden, het heeft niet de kennis van de volwassene.
Mensen komen heus niet kant en klaar uit een analyse. Maar wat ze wel kunnen is denken: 'o, daar heb je het weer'. En dan glijden ze in een depressie, maar ze hebben een apparatuur gekregen om te onderkennen dat dat zo is. Ze hebben het gevoel: 'ik kan hier niet tegen op'. Dan kunnen ze alles wat ze zich eigen gemaakt hebben inzetten om daar toch zo goed mogelijk mee om te gaan. De betekenispatronen waar wij mee leven worden in de analyse wel achterhaald, men heeft men geleerd er anders mee om te gaan.
De tegenoverdracht
Een enkele opmerking nog over de tegenoverdracht. Als je over de overdracht praat en niet over de tegenoverdracht, dan is het niet af. De tegenoverdracht, de tegenhanger van de overdracht, is betrekkelijk laat ontdekt. Het is ermee gegaan als met het begrip overdracht. De betekenis die het vroegste in het oog sprong is: de analyticus heeft eigen onverwerkte conflicten uit zijn kindertijd. En die brengt hij in de situatie met de analysand in. Freud heeft daar al wel een beetje van gezien. De analyticus is bijvoorbeeld vroeger gepest en heeft nu een patiënt die hem probeert te pesten. Hij moet zich dan bewust zijn van wat er gebeurt en niet spontaan reageren vanuit zijn tegenoverdracht, waarin hij zijn onbewuste conflicten overdraagt op de analysand. Dat gebeurt soms wel en is heel gevaarlijk. Daarom moet men ook uitvoerig geanalyseerd zijn, voordat men de analysand bloot stelt aan zijn analysering. Het allerergste moet hij vermijden. Deze vorm van tegenoverdracht is onbewust. Daar moet men de analysand niet mee lastig vallen. Daarmee verstoort hij de relatie met de analysand. In de loop van de geschiedenis van de analyse heeft het begrip tegenoverdracht een andere betekenis gekregen. Geleidelijk aan is het gaan betekenen: de half bewuste en helder bewuste gevoelens van de analyticus tegenover de analysand, de gevoelens die deze in hem oproept. Toen is gebleken dat tegenoverdracht een essentieel instrument is in het analyseren, het is een zeer productief mechanisme geworden.
Nu zijn er veel analytici van de oude klassieke opvattingen, die van die tweede betekenis niet zoveel moeten hebben. Inmiddels is dat toch een wat verloren positie; de meerderheid van de huidige analytici ziet tegenoverdracht als een heel nuttig instrument. Je merkt: wat is er gaande, welke gestemdheid is er in mijzelf? Heb je een vermoeden wat de analysand aan het doen is? Dat veronderstelt dat de analyticus goed geanalyseerd is en kan onderscheiden wat van hem en wat van die ander is. Een voorbeeld uit de Kleiniaanse school, die de overdracht als het belangrijkste van de hele analyse beschouwt: een analyticus krijgt een steek in zijn zij en vraagt zich af, wat dat is. Dan blijkt het iets van de analysand te zijn. Het onbewuste van de analysand zendt uit, het onbewuste van de analyticus vangt op, via het kanaal van het bewustzijn. Freud gebruikt de vergelijking met de telefoon, die toen al bestond. Kleiniaanse analytici analyseren voortdurend hun eigen gevoelens en vragen zich dan af, wat deze over de patiënt zeggen.
Het is ook van belang onderscheid te maken tussen gevoelens die in jou opkomen, die met de analysand niet zoveel te maken hebben, maar die uit mezelf voortkomen. Ik kan bijvoorbeeld een rotdag hebben, er kunnen dingen gebeurd zijn die me erg hinderen en dan kan het gebeuren dat ik toch ga reageren op de analysand. Als deze net prikt in iets heel vervelends, waarin ik geraakt ben, dan is er een kans dat je agressief gaat reageren op de analysand. Die gevoelens die de analysand oproept kun je gebruiken als instrument om te begrijpen: jij bent iets aan het doen met mij, en daar gebruik ik mijn innerlijke gevoelswereld voor. Als de analyticus zich bewust wordt van een ongemakkelijk gevoel, bijvoorbeeld dat een patiënt hem aan het idealiseren is, dan is dat een signaal in zijn bewustzijn van een onbewuste reactie. Het kan een licht moment van irritatie zijn, die een analyticus in zijn gleichschwebende Aufmerksamkeitbemerkt, of een gevoel van wantrouwen of een twijfel, of zich eigenaardig voelen. Deze topjes van de ijsberg, signalen in het bewustzijn van wat er onbewust gebeurt, kunnen de analyticus er op attenderen, wat de analysand met hem aan het doen is.
Een voorbeeld voor een storende tegenoverdrachtreactie, van Heinz Kohut[16]: een vrouw in analyse praat idealiserend over een priester die ze gekend heeft en veel voor haar heeft betekend. Terwijl ze over die priester aan het praten is, zegt de analyticus: 'Ik ben niet katholiek'. De man was gelukkig nog in supervisie, want wat er gebeurde was rampzalig. Op zoiets kan een hele analyse stranden, als het niet gecorrigeerd wordt. Wat was er aan de hand? De man rationaliseerde: de vrouw moet toch weten waar ze aan toe is, de realiteit is toch dat ik niet katholiek ben. Maar wat hij miste: het ging helemaal niet om de realiteit, het ging om de symboliek. Deze vrouw was heel voorzichtig aan het aftasten: kan ik jou, analyticus, net zo gaan vertrouwen als ik deze priester vertrouwde? Die nuance miste de analyticus. Ogenschijnlijk zei hij, als een matter of fact: 'ik ben niet katholiek', maar onbewust zei hij tegen die vrouw: 'weg jij, terug in je hok, kom mij niet aan boord met jouw idealisering, ga mij niet bewonderen, ga niet allerlei gevoelens op mij overdragen'. Die man is natuurlijk angstig geworden van die idealisering en heeft gerationaliseerd dat hij die zin moest gebruiken. Misschien waren er ook gevoelens in de erotische sfeer gewekt, of insufficiëntiegevoelens, angst om straks door de mand te vallen. Of een analysand streelt de grootheidsgevoelens van de analyticus, die dan bang wordt voor zijn grandiositeit, voor de gedachte dat hij werkelijk zo groots is.
De projectieve identificatie
Het begrip projectieve identificatiegaat daar ook over. Het is een begrip, geformuleerd door Melanie Klein, en tegenwoordig één van de meest populaire begrippen in de psychoanalyse, ook buiten de Kleiniaanse school. Projectiewas vanouds bekend: "zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten." In gewone projectie heb je iets weggedaan, dan wil je er niet van weten. Identificatiewas ook wel bekend. Melanie Klein kwam op de vondst, die twee begrippen aan elkaar te koppelen. Projectieve identificatie wil zeggen: ik stop iets van mijzelf in de ander, en vervolgens ga ik de ander daarmee manipuleren. Ik ben dat kwade kwijt en jij zit er nu mee. En ik blijf participeren in wat ik geprojecteerd heb. Dat is de identificatie. Identificatie heeft eigenlijk twee grondgedachten: ik maak mij gelijk aan jou, en ik maak jou gelijk aan mij. Ik neem de ander in mijzelf op en ik word naar het beeld van de ander. Je projecteert en je participeert in wat je projecteert. Analytici hebben er vaak ook moeite mee. Het is in zekere zin een mystificerend begrip. De patiënt manipuleert de analyticus, hij probeert macht over hem te krijgen of hem stuk te maken, controle over hem uit te oefenen. Dan is analyse van de tegenoverdracht nodig om dit bewust te maken.
Een voorbeeld van Thomas Ogden. Een 15-jarige patiënt zegt tegen z'n analyticus: "I put my sick brain into your brain and then you'll suffer." Daarmee manipuleert hij in zijn fantasie de ander, bijvoorbeeld door die ander te terroriseren, te kwellen. Projectieve identificatie wordt beschouwd als een heel vroeg mechanisme. Bij symbolisering is er altijd wel het besef dat het om een symbool gaat. Ik kan het onderscheiden van de werkelijkheid. Ik weet eigenlijk wel dat het 'maar' een symbool is. Bij die vroege mechanismen ontbreekt dat vermogen. Dat is nog niet ontwikkeld of het is zo verstoord geraakt dat het er niet meer is. Die patiënt kon dus niet onderscheiden tussen symbool en werkelijkheid, het was geen metafoor, maar betekende voor hem iets letterlijks: 'jij bent nu de drager van mijn zieke brein dat ik niet verdragen kan'. Melanie Klein heeft het concept ontdekt aan de hele kleine kindertjes die zij analyseerde. Die stopten hun destructie bijvoorbeeld in de buik of de borst van moeder, die versplinterde de buik van moeder. Voor het kind was dat geen metafoor, geen symbool, maar werkelijkheid.
Een ander voorbeeld dat Ogden geeft: een patiënte die nooit wat zegt, maar die altijd tegen mensen opbotst. Ze maakt mensen razend en wanhopig, het allerergste is dat ze alsmaar tegen de therapeute opbotst. Bij elke gelegenheid ramt ze tegen haar op. Dat betekent: er mag voor jou geen plaats zijn, en de dieptebetekenis is: er was voor mij geen plaats, dat is onverdragelijk, ik duw alles weg. Nu moet jij dat verdragen en bovendien krijg ik daardoor macht over jou. Bion heeft hier ook over geschreven. Als een patiënt dat kwade tijdelijk kan onderbrengen bij de analyticus en deze dat niet afwijst, maar er ook niet door wordt vernietigd, als de analyticus dat in zijn volwassen persoon kan opnemen (containing) zonder er handelend op te reageren, het van binnen verdraagt en weer kan teruggeven, dan kan de patiënt het gewijzigde geprojecteerde bij zich re-introjecteren. Men is deze dingen op het spoor gekomen bij psychotische patiënten, niet zo zeer bij neurotici. "Was man weiß, das sieht man (Goethe)". Deze concepten, in de therapie ontdekt en gebruikt, zijn ook van toepassing op de relatie tussen auteur en lezer, ook daar speelt projectieve identificatie een rol. Wat doet de auteur met mij, en wat doe ik met de auteur? Wat is die ander met mij aan het doen, zodat ik dingen beleef die bij die ander horen? In z'n extreme vorm is het een heel vroeg infantiel mechanisme. Voor het heel jonge kind zijn z'n ideeën nog dingen die je kan verplaatsen. Gekte of angst of woede is nog een ding in het hoofd van dat jonge wezentje. De voorstelling daarbij is dat het die kan verplaatsen. We zien hier een heel archaïsch en pathologisch gebruik van het primair proces. De analyticus heeft niet een gevoel dat lijkt op dat van de patiënt, nee, het is precies dat gevoel. Dat wordt in het hoofd van de analyticus geplaatst en die moet daar wat mee doen. Hij moet ook de symbolen begrijpen, want het gaat om concretiseringen en dan moet je begrijpen, waar het een symbool van is.
Empathiespeelt ook een rol bij dit proces. In empathie zitten twee oerbewegingen: ik verplaats mij in de ander en ik haal de ander bij mij naar binnen. Er is weinig zo primair als naar binnen halen wat buiten is en naar buiten brengen wat binnen is. Als je daar goed en kwaad bij voegt, kom je een heel eind. Het kwade naar buiten brengen en in de ander stoppen en dat komt weer terug; het goede in de ander stoppen en dat komt ook weer terug naar mij. Die stramienen zien we bij de projectieve identificatie. Empathie is dus het vermogen je zo in te leven in de ander dat je voelt wat die ander voelt en onderwijl een distantie te bewaren, zodat je niet onder gaat in het gevoel van die ander. Freud zei, dat geen therapeut verder kan komen dan zijn eigen onbewuste conflicten. Als er onbewuste conflicten zijn, dan durf je dat kwade niet in jezelf te verdragen, dan dreig je er door overspoeld te worden en ga je angstig reageren. Het gaat erom het toe te laten en er niet door overspoeld te worden. Zoals Albert Pesso zei: 'het belangrijkste voor een therapeut is "not to get killed."'
Er is die anecdote van de man die zegt: 'O, wat ben ik blij dat ik niet van spinazie houd, want anders moest ik het eten'. Dat is een grapje met verdiepingen. 'O, wat ben ik blij dat ik geen gevoelens heb, want als ik gevoelens had, dan zou ik ze niet kunnen verdragen. Dus moet ik zorgen dat ik geen gevoelens heb'. Dat zijn redeneringen die je in therapieën vaak tegenkomt, maar het zijn drogredeneringen. Want de werkelijkheid is anders. Een klein beetje angst toelaten, zo leert de ervaring, kan wel verdragen worden. Steeds een klein beetje meer angst - zo ga je langzaam spinazie eten.
Bij projectieve identificatie hoort altijd ook de introjectie, zoals Melanie Klein uitvoerig beschreven heeft. De agressie wordt naar buiten gegooid, in het lichaam van moeder en die versplintert moeder. Die splinters komen terug. Het goede wordt nu geprojecteerd om het te beschermen tegen het kwade binnen. Dat is heel archaisch. Het kind is bang overweldigd te worden door het kwade in hem, bang dat het goede mee verloren kan gaan met het kwade. Dan projecteert hij het goede in de moeder. Die moet dat bewaren in de veilige haven van haar persoon, zodat het kwade in het kind het goede niet kan overweldigen. Dat is een bescherming, zoals je in oorlogstijd een schat naar het buitenland brengt. Maar dan wil het kind het goede weer terug hebben. Dus dan manipuleert het de moeder om dat goede ook weer te introjecteren. Dat kan ook heel gezond zijn. Zo kan stukje bij beetje het goede geïntegreerd worden. Je kunt ook zeggen: het kwade wordt geprojecteerd, het wordt van binnen niet verdragen omdat het vernietigend werkt en dat wordt naar buiten toe gebracht.
Melanie Klein was een van de weinige analytici die Freuds concept van de doodsdriftletterlijk heeft genomen en aanvaard heeft. De meeste analytici kunnen er niets mee beginnen. Freud meende: het kind wordt geboren met levensdrift en doodsdrift. De laatste woedt binnen hemzelf en dreigt het kind te vernietigen. Het kind moet die doodsdrift dus projecteren, anders wordt het vernietigd. Maar hij is er nooit helemaal van af, hij is bang dat die splinters terugkomen. Dat zie je in de pathologie van patiënten. Dat zie je ook in dat voorbeeld van Ogden. Die projectie kan dus de functie hebben van zelfbescherming, maar kan ook de bedoeling hebben om macht uit te oefenen over de ander. In de projectieve identificatie behandel je iets alsof het een werkelijkheid is — en dan lijdt je daar onder.
Een ander voorbeeld van Neville Symington: als de dokters witte jassen aantrekken, denkt een (wat zwak begaafde) man, die met zijn moeder, ook een patiënt, in een inrichting opgenomen is, dat hij in een vorige inrichting is. Daaraan heeft hij slechte herinneringen en daar hadden de dokters ook witte jassen. Een witte jas is een symbool met allerlei betekenissen. Voor hem betekent een witte jas een machtige angst aanjagende dokter, die hij zich uit zijn vorige periode in een inrichting herinnert. Dan zegt de analyticus: 'als ik nu eens een witte jas zou aandoen, denk je dan dat je in die vorige inrichting bent?' Dan zou de patiënt het wel heel erg zwaar krijgen en denken dat hij in die vorige inrichting was. Hij kon dus niet symboliseren, maar er was wel een brug naar het symboolbesef. De patiënt leefde in een symbiose met zijn zieke moeder, ongesepareerd, en kon niet onderscheiden wat van moeder was en wat van hemzelf. Op de vraag waarom hij is opgenomen antwoordt hij: 'ik ben bang dat ik kapot geslagen word'. Daarmee duidt hij aan: 'als ik gedood word, sterft mijn moeder'. En dat zou veel erger zijn dan wanneer hij dood zou gaan. Hij geloofde dus echt dat als hij dood ging, moeder dat niet zo overleven.
Deze patiënten lijden aan het feit dat ze die grenzen niet kennen, maar in de mystiek en de literatuur zien we veel voorbeelden van een terugverlangen naar die ongesepareerdheid, naar de unio mystica. Die oertoestand, de primordiale eenheid van moeder en kind, is dus niet alleen iets waar we bang voor zijn, waar we zo ver mogelijk van willen wegblijven. Het is ook iets waar we naar terug verlangen. Maar veel mystici zijn rijpe persoonlijkheden, ze hebben het vermogen om daarmee te spelen, het te hanteren. Een psychoticus kan dat niet. Mystici gaan misschien langs de grenzen, doen alsof die tijdelijk zijn opgeheven, maar keren ook weer terug en zeggen dan dat het eigenlijk onzegbaar is. Teruggekeerd proberen ze hun belevingen in woorden weer te geven en dat geeft aan dat ze er niet meer in zijn. Mystiek is een articulatie, psychose is een terugval.
In de mystiek blijft de gesepareerdheid uiteindelijk behouden. Het kind moet eerst een innige eenheid met de moeder beleven om überhaupt mens te kunnen worden. Die verstrengeling is de matrix waaruit het ontstaat. Het kind moet uit die eenheid emergeren en gesepareerd raken. In de psychose is die separatie niet gelukt, waarschijnlijk omdat het niet veilig genoeg was en omdat de losmaking te beangstigend geweest is. Winnicott zegt dat je van de psychose een neurose moet maken en dan de neurose gaan behandelen en dan kan de persoon gezond worden. Voor diep gestoorde mensen is dat proces ontzettend beangstigend. Als zij niet meer één zijn met de therapeut, zijn ze bang vernietigd te worden. Ze moeten leren stapje voor stapje de eigen persoon te separeren uit de persoon van de ander. Dan ontwikkelen ze een ikje en met behulp van dat ikje leren ze symbolen te maken. Dan daagt het besef: ik ben ik en ik ben niet jij. Verwar mij niet met een ander. Een voorwaarde voor het mystieke beleven is wel dat je gesepareerd bent, dat het Ik het vermogen heeft met het symbool te werken en te onderscheiden tussen symbool en werkelijkheid.
Zo zitten mensen in elkaar. Psychotische mensen functioneren in die diepe lagen. Zijn leven was verbonden met dat van zijn moeder, dat kon hij niet separeren. De therapeut gaat langzaam een symbool maken en het symbool maakt zich los uit de ongesepareerdheid. Dan kan hij zeggen: een witte jas is een symbool van de dokters die de macht hebben. En die kunnen met mij doen wat ze willen. Maar nu weet ik dat het maar een symbool is, deze dokter heeft een witte jas aan, maar is niet de dokter van vroeger.
Waarom is projectieve identificatie therapeutisch van belang? Er is een projectiefase, er is een inductiefaseen er is een re-introjectiefase. In de inductiefase aanvaardt de therapeut de projectie en dat valt niet mee, want patiënten kunnen heel ver gaan in je te bestoken en je angstig te maken en magisch met je om te gaan. Dat heeft Wilfred Bion containinggenoemd. Dat betekent dat de therapeut het vermogen heeft om dat wat de ander in hem gestopt heeft te 'containen', dus er niet door vernietigd te worden, maar er ook niet agressief op te reageren. Als de moeder de agressie van het jonge kind in zich kan opnemen, omdat het een klein wezentje is die dat wel mag doen en er niet kapot van gaat, er tegen kan, dan kan ze 'containen'. Bij patiënten zie je vaak dat ze een moeder gehad hebben, die daar niet tegen kon. Als moeder daar niet tegen kan, wordt het kind bestraft. Het kind heeft dan de ervaring dat er niet een veilige 'containing' is die dat kwaad tijdelijk opneemt. De therapeut neemt de agressie in zich op, verwerkt deze, gaat ook de betekenissen na. Waarom doe je dit? De therapeut beleeft dat in zichzelf.
Dan komt er een re-introjectie. De therapeut geeft de gewijzigde beleving terug aan de patiënt en die neemt de gewijzigde beleving in zich op. Mijn destructie, die zo groot is dat die de wereld vernietigen zou, die kan de therapeut in zich opnemen en te verdragen en die aan mij gewijzigd terug te geven. Ik hoef dus niet zo bang te zijn voor die destructie in mij. De therapeut laat merken: jouw destructie maakt mij niet kapot. Wat je dacht dat er gebeuren gaat, gebeurt niet. In het werk van de analyse zijn dit vragen van leven en dood, geen verstandige redeneringen. Patiënten kunnen die niet onderscheiden,
In de mythologie spelen projectie en identificatie ook een bijzondere rol. De maan is een godin, dat is een personificatievan de maan. De maan is een levenloos voorwerp, we stoppen onze gevoelens er in, nu is het een levend wezen. Susanne Langer[17]schrijft: dat is geen personificatie van de maan, maar lunificatie van de vrouw, een aanduiding van het mysterie van de vrouw: zwanger worden, groot worden, weer klein worden en verdwijnen. De maan is dus eigenlijk een symbool van de vrouw.
In de literatuurpsychologieis tegenoverdracht ook een vruchtbaar concept. De auteur en de lezer zijn ook in een situatie van overdracht en tegenoverdracht. De auteur roept van alles op, hij manipuleert de lezer op een heel intensieve en verborgen wijze. De lezer voelt: ik word gemanipuleerd. Dat is de tegenoverdracht. Als lezer kun je je afvragen: wat is die schrijver in godsnaam met mij aan het uithalen? Dan kun je iets op het spoor komen van een eigenaardigheid van die schrijver. Men kan zeggen: het onbewuste van de schrijver communiceert met het onbewuste van de lezer. Een gevoelige lezer kan door zijn onbewuste te registreren op het spoor komen van wat de schrijver met hem doet.
[1] A.W.M. Mooij: Psychoanalyse en regels. Werkwijze en grondslagen van de psychoanalyse.Meppel, Amsterdam: Boom 1982.
[2] In een brief aan Theodor Körner van 1 dec. 1788 schrijft Schiller naar aanleiding van een klacht van zijn vriend over diens gebrekkige productiviteit: "Een idee kan, geïsoleerd beschouwd, zeer onbeduidend en zeer bizar zijn, maar misschien wordt ze door een na haar komende idee belangrijk, misschien kan ze in een bepaald verband met andere ideeën, die misschien even smakeloos lijken, een zeer doelmatige schakel vormen: - dit alles kan het verstand niet beoordelen indien het de idee niet net zo lang vasthoudt tot het haar in het verband met deze andere ideeën heeft bekeken. Bij een scheppende geest daarentegen, dunkt mij, heeft het verstand zijn wacht van de poorten teruggetrokken, de ideeën komen pêle-mêlebinnenvallen, en pas daarna overziet en monstert het de grote schare. — Gij heren critici, en hoe gij u verder ook noemen moogt, zijt beschaamd of bevreesd voor de tijdelijke, voorbijgaande waanzin die bij alle karakteristieke scheppers voorkomt en waarvan de langere of kortere duur de denkende kunstenaar van de dromer onderscheidt. Vandaar uw klachten over onvruchtbaarheid, omdat gij te vroeg verwerpt en te streng sorteert". Otto Rank had Freud op deze passage geattendeerd, die hij (nog uitvoeriger) in hoofdstuk II van Die Traumdeutungciteert. Sigmund Freud: Werken, Dl 2. Amsterdam: Boom 2006, p. 121.
[3] In zijn boek The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. London: Weidenfeld & Nicolson 1967, p. 55.
[4]The Hidden Order of Art, p. 52.
[5] Analyse van de fobie van een vijfjarige jongen(Kleine Hans). In Sigmund Freud: Werken, Dl 4. Amsterdam: Boom 2006, p. 431-543.
[6] Paul E. Mehl: Clinical versus Statistical Prediction. A Theoretical Analysis and a Review of the Evidence. University of Minnesota Press 1954, p. 48.
[7] David H. Malan & Lynn Parker: Individual Psychotherapy and the Science of Psychodynamics. 2nd ed. London: Hodder Arnold 2007, p. 6-7. Ned. vert. Individuele psychotherapie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum 1983.
[8] David H. Malan: A Study of Brief Psychotherapy. London: Tavistock 1974, p. 105.
[9] Anna Freud: Das Ich und die Abwehrmechanismen. Wien: Internationaler Psychoanalytischer Verlag 1936.
[10] G.F. Mahl: Psychological conflict and defense.New York/Chicago: Harcourt Brace Jovanovich 1969.
[11] De anecdote staat in het hoofdstuk "The Surprised Psychoanalyst": "I had a British patient who had come to a standstill in his associations. He asserted that nothing occurred to him, that he had no thoughts. When he spoke it was obvious that it was only to pass the time of the session. In this emergency I asked Freud what I should do. He told me smilingly: "Ask him to think of something that is remotest from his thoughts, something he would never think of." I followed his advice. At first the patient was silent. It was obvious that he was making an attempt to think of something very remote. He then said: "The swamps of Wutipe." That was certainly geographically remote. It nevertheless gave me the clue Freud had expected. Some months ago the father of the patient had died. It was in these swamps that, as a missionary in China, he hadcontracted the disease that led to his death. I was able to remind the patient of what he had told me about that long ago, and he broke into sobs. At the end of the session he said: "I don't know what the hell I cried about." Theodor Reik: Listening with the Third Ear. The Inner Experience of a Psychoanalyst. New York: Farrar, Straus & Co 1948. Pyramid Edition 1964, p. 259.
[12] Vgl. Peter Sloterdijk: Der Zauberbaum. Die Entstehung der Psychoanalyse im Jahr 1785. Epischer Versuch zur Philosophie der Psychologie. Frankf. a. M.: Suhrkamp 1985.
[13] Janet Malcolm: Psychoanalysis — The Impossible Profession(1980). Ned. vert. Psychoanalyse — een onmogelijk vak. Amsterdam: Wereldbibliotheek 1985.
[14] Bluma Zeigarnik: Das Behalten erledigter und unerledigter Handlungen. In: Psychologische Forschung 9 (1927), S. 1-85.
[15] In The Courage to Be(1952).
[16] Heinz Kohut: The Analysis of the Self. A systematic approach to the psychoanalytic treatment of narcissistic personality disorders. Chicago: University of Chicago Press 1971, Chapter: Analyst's reactions to idealizing transference, p. 261.
[17] In haar boek Philosophy in a New Key (1942).