Raskolnikow is niet een mens van vlees en bloed, evenmin als Oedipus en Hamlet, Mozarts Don Giovanni en Josef K. dit zijn. Het ‘leven’ van deze figuren heeft voor psychoanalytici een eigen fascinatie en de bestudering ervan brengt haar eigen problemen mee. Immers, wij kunnen niet (zoals bij patiënten) door vrije associatie de verborgen samenhangen op het spoor komen. Wat analytici dan wel doen, kunnen wij verhelderen door gebruik te maken van het begrip analogie, zoals dit bijvoorbeeld door Oppeneheimer is aangewend. Bij analogie gaat het om een gelijkenis van ongelijke structuren. Oppenheimer grijpt hierbij terug op het analogie-begrip dat in de middeleeuwse filosofie als instrument van denken is gesmeed. Uit de reeks voorbeelden die Oppenheimer geeft noem ik er één. Golf-theorie heeft een gelijkende structuur (bijvoorbeeld interferentie, superpositie, diffractie), die toegepast kan worden op water, lucht, licht en de wereld van de atomen.
De disanalogie bestaat hierin dat de gelijkende structuur met wijzigingen op een nieuw, ongelijk gebied moet worden toegepast, bijvoorbeeld bij geluid is er een substraat, bij licht niet, bij licht zijn er fysisch meetbare verschijnselen (velden), bij de atoommechanica worden de golven niet direct gemeten, maar gerepresenteerd door complexe getallen, die echter (hierin ligt de analogie), dezelfde abstracte eigenschappen hebben als de golf-bewegingen in water, lucht en licht. De structuur en de relaties zijn op al deze verschillende gebieden gelijkend. Het ontdekken van de disanalogie maakt het mogelijk het opzicht aan te geven waarin de analogie geldig blijft.
Gaan wij thans na hoe het bij ons onderwerp staat met de gelijkenis van ongelijke structuren. Eerst de ongelijkheid. Het materiaal waarmee de analyticus werkt is de ruwe grondstof van de invallen van de patiënt plus zijn eigen invallen. Bij bestudering van een figuur als Raskolnikow is er een geraffineerd (uitgezuiverd) product (namelijk de artistieke creatie van de schrijver) plus de invallen van de analyticus. Dit houdt bijvoorbeeld in dat wij Raskolnikows daad niet in verband kunnen brengen met zijn kindertijd (die wij niet kennen, omdat die er niet is). Ook is het zinloos te vragen naar de oorzakelijke samenhang tussen de moord en de persoon van Raskolnikow. Wel relevant is de vraag: welk conflict van zichzelf heeft Dostojewski in Raskolnikow uitgebeeld? Dit zou echter het onderwerp van een aparte studie zijn. De fascinatie die Raskolnikow, Oedipus en huns gelijken op ons uitoefenen heeft twee elementen. Enerzijds zijn zij ons zo nabij dat wij ons verbeelden kunnen dat zij onzer één zijn , anderzijds zijn zij gehuld in ontoegankelijkheid. Geen van ons is werkelijke Oedipus of Raskolnikow. Verhelderend is hier een opmerking van Dostojewski zelf, namelijk dat romanschrijvers figuren creëren die hoewel in de werkelijkheid niet voorkomend in een andere zin meer werkelijk zijn dan de werkelijkheid zelf.
Dit voert ons tot de analogie. Raskolnikow is een eigen werkelijkheid, wier structuur lijkt op die van ons. Tot artistiek niveau verheven vindt in een andere structuur een samenspel plaats van dezelfde elementen die wij bij onze patiënten analyseren: gedachte en daad, liefde en haat, krenking en wraak, kleinheid en grandiositeit, onvrijheid en bevrijding, schuld en boete. Gefilterd in een verwerkingsproces door het denken en gevoelsleven van Dostojewski heen, heeft Raskolnkikow een extracte puurheid, een overdeterminering van symboliek, een veelduidigheid van betekenis, waarin het brokstukkige, onaffe, botte en blinde van onze gewone werkelijkheid is uitgezuiverd, vergelijkbaar met een droom of een neurotisch symptoom. Wij wenden ons tot Raskolnikow niet om een zoveelste patiënt mee te maken, maar om te ondergaan hoe Dostojewski analogisch aanduidt wat er met onze patiënten plaats vindt.
Tussen haakjes, vanuit het analogie-begrip valt ervoor te pleiten in de analytische opleiding naast de vakliteratuur aandacht te besteden aan romanliteratuur. Doordat hij anders met psychische conflicten omgaat, kan de schrijver ons opschrikken uit routine, ons aanzetten geven tot een nieuwe attitude van luisteren en tot een relativerende correctie van onze vakmatige houding.
Wij wenden ons nu tot het verhaal.
De 23-jarige Raskolnikow heeft een half jaar geleden zijn rechtenstudie afgebroken. De laatste maand heeft hij zijn kamer haast niet verlaten en broedt op zijn fantasieën van moord op de woekeraarster, die hij zes weken geleden eenmaal had bezocht om iets te belenen. Verre van een impulsieve daad, is deze moord een drama dat zich bij helder bewustzijn onweerstaanbaar voltrekt, alle gemaakte tegenwerpingen overwinnend. Tegelijk echter geldt dat het voorspel van de moord zich voltrekt in een eigen werkelijkheid die vreemd is aan de haar omringende wereld. Ik wil dit allereerst toelichten aan een merkwaardig aspect van deze werkelijkheid namelijk dat zij de kenmerken heeft van het kansspel van een gokker. Direct na zijn eerste bezoek aan de woekeraarster liep hij, tegen zijn gewoonte in, een kroeg binnen. Bij ‘toeval’ luisterde hij het gesprek af tussen een student en een officier. In dit gesprek ontvouwde de student de theorie dat het vermoorden van deze kwaadaardige vrouw en het gebruiken van haar vele geld voor de armen een goede daad zou zijn. Dat op dit moment dezelfde gedachten in Raskolnikow aan het ontkiemen waren, was een pure coïncidentie, die echter door de bewustzijnstoestand van Raskolnikow omineus geladen werd met lotsbestemming. Magisch ziet Raskolnikow in deze toevallige samenloop een macht die zijn handelen stuwt en dwingt. Een tweede voorbeeld is het gesprek van Lizaweta met de marktkoopman. Zonder duidelijke reden had Raskolnikow een omweg gemaakt, waardoor hij ‘toevallig’ dit gesprek afluisterde. Hij hoort dat Lizaweta morgenavond om zeven uur weg zal zijn en de woekeraarster dus alleen thuis zal zijn. Door deze toevallige mededeling is in één slag beslist dat hij morgenavond de vrouw moet doden. Enkele minuten na dit gesprek liep hij ‘als een ter dood veroordeelde zijn woning binnen’. De moord voorbereidend handelt hij niet in de gewone werkelijkheid maar in een gokwereld waarin hij zijn kansen fantaseert als werkelijkheden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij lichtzinnig had aangenomen dat hij ongezien door de dienstbode de bijl zou kunnen pakken uit de keuken. Als zij toch thuis blijkt te zijn en hierdoor zijn hele plan mislukt is, zegt hij tegen zichzelf: wat voor een kans heb ik nu voor altijd verloren.’ Op dat moment staat hij bij toeval voor het hok van de conciërge en ziet een bijl glinsteren. Zonder dit toeval zou de daad nooit zijn gepleegd. Analogisch werpt Dostojewski hiermee licht op een aspect van neurose dat wij vaker bij onze patiënten aantreffen, namelijk de neurose als een ingewikkeld kansspel, waarin de persoon vastzit. Hij heeft niet de vrijheid buiten de magische cirkel van de regels van het kansspel te treden. Het kansspel heeft als substituut de plaats van een gewone aanpassing aan de werkelijkheid ingenomen. Treffend is dit uitgebeeld door Julio Cartàzar in zijn verhaal ‘Manuscript gevonden in een jaszak.’
Wij moeten Raskolnikows onvrijheid in dit kansspel nog vanuit een ander gezichtspunt belichten. Zijn ‘ik’ dat de daad volvoert is tot verdwijnens toe ingeklemd tussen twee machten. De eerste is het lot van het kansspel. De tweede is een drift diep in hem. Hoewel zonder lustbeleving en buiten bewustzijn omgaande wordt Raskolnikow gedreven door een autonoom ‘iets’ in hem dat, tegen de behoefte aan evenwicht in, de spanning opjaagt en niet rust voor het zich ‘orgastisch’ heeft ontladen in een daad. Dostojewski beschrijft hier een van de moeilijkst te doorschouwen psychische mechanismen: drift, moordende schuld en drang tot bevrijding en heelheid gaan een onnavolgbaar samenspel aan. Dat Dostojewski behalve als geniaal psycholoog ook als ideoloog dit gegeven heeft uitgebuit voor zijn christelijk-slavische heilsverwachting compliceert het verhaal.
Uit het verhaal komt als structuur van Raskolnikows pathologie naar voren: de verwarring van gedachte en daad. Dit gaat gepaard met het falen van drie basale vermogens, die ik aanduid met de woorden onderscheiding, integratie en initiatief.
In haar eenzaamheid is Raskolnikows innerlijke waarnemingswereld zo beladen, dat hij de conflicten niet meer in zijn binnenwereld zelf kan oplossen, maar dit poogt te doen door een verschuiving naar de buitenwereld. De moord is een drama van falende innerlijkheid. De spanning wordt niet langer innerlijk verdragen, maar forceert een oneigenlijke uitweg naar buiten. Iemands onvermogen te onderscheiden tussen zijn eigen binnenwereld en de wereld buiten hem is een criterium voor het constateren van een vroege stoornis. In onze binnenwereld zijn ja en nee, doden en levend maken tegelijk geldig zonder scherpe contouren ten opzichte van elkaar. In de buitenwereld zijn deze contouren er wel: ja sluit nee uit, wat doodgemaakt is kan niet meer levend gemaakt worden. In tegenstelling met de binnenwereld zijn in de buitenwereld de overgangen onomkeerbaar. Bij Raskolnikow lopen binnenwereld en wereld-buiten verwarrend door elkaar heen. Het gesprek van Lizaweta met de koopman kan hij niet afgrenzen van zijn eigen gevoelens die op datzelfde moment plaats vinden. De buiten-werkelijkheid wordt op een vreemde wijze tot droom, terwijl de binnen-werkelijkheid als een vreemd brok de buiten-werkelijkheid ontwricht. Dat wat van buitenaf komt wordt niet meer onderscheiden van dat wat van binnenuit komt.
Voors wordt de pathologie van Raskolnikow gekenmerkt door een falen van het integratief vermogen. Zijn wereld wordt niet bijeengehouden in een ordelijke samenhang, waarin dingen proportioneel hun plaats hebben. Zijn scherpzinnige aandacht analyseert details (bijvoorbeeld dat de Duitse familie verhuisd is), maar grote factoren, die bepalend zijn in de werkelijkheid ontgaan aan zijn aandacht (hij laat de deur openstaan tijdens en na de moord). In de concrete tijd van zijn privé-wereld levend, heeft hij onvoldoende contact met de klokketijd buiten hem. De politie-commissaris maakt hiervan gebruik en laat hem in de val lopen door deze twee tijdsorden te laten botsten. In Raskolnikows geladen tijdsbeleving vervloeide de avond dat de vrouw nog leefde met de avond van de moord. Maar voor een integratieve tijdsbeleving zijn het in de tijd gescheiden avonden. Het tekort aan integratie komt ook tot uiting in de snelle wisselingen van tegenstrijdige gevoelsstromen, die om beurten bezit van zijn bewustzijn nemen, hetgeen zijn persoon onstandvastig maakt.
Kleine gebeurtenissen in zijn buitenwereld kunnen een plotselinge en totale omslag in zijn stemming bewerken, bijvoorbeeld van panische angst naar roerloze kalmte, van wilde opwinding naar interesseloosheid, van gemelijke somberheid naar uitgelatenheid, van onbeweeglijke ernst naar zenuwachtig lachen, van matheid naar uitbarsting van energie. Een volgende stemming vaagt de voorafgaande weg. Hij neemt een besluit en veracht zichzelf een moment later om dit besluit. Zijn motieven wisselen in een seconde van schijnbaar berouw naar verstokte hardheid, van verlangen bij mensen te zijn naar walging van mensen. Met een handgebaar van het wegwerpen van gekregen geld snijdt hij de band tussen hem en zijn omgeving door. Er is geen substantie of continuïteit in zijn gevoelens. Zijn gedachten zijn los-gevoegd, onvast en door wisselende indrukken erratisch. Zij worden niet bijeengehouden door de bindende en ordenende kracht van het centrum van de persoon.
Wij moeten rekening houden met het feit dat Raskolnikows bewustzijn tijdens het volvoeren van de daad in een uitzonderlijke toestand was. Des te belangrijker is het daarom te letten op de fase waarin hij de moord langzaam voorbereidt. In de normaliteit ligt tussen impuls (c.q. fantasie) en daad een omvangrijk gebied van innerlijke handelen en van beleven van deze innerlijkheid. Bij normale handelingen geldt dat als wij in dit tussen-gebied ons op een mogelijke daad voorbereiden, wij vanuit ons innerlijk signalen krijgen over de betekenis en consequenties van deze daad. In dit tussen-gebied voorvoelen en doorvoelen wij onze daden. Dit tussen-gebied is bij Raskolnikow zwak en gebrekkig ontwikkeld. In dit gebied bereidt hij zijn daad voor zonder te voelen wat hij doet, zonder signalen over de werkelijke betekenis van zijn daad te krijgen. Bij een gezonde ontwikkeling is dit tussen-gebied (gewoonlijk het ‘ik genoemd) geconsolideerd tot een macht tussen de oneindige grandiositeit van de binnenwereld en de eindige werkelijkheid van de buitenwereld. Als Raskolnikow een levend mens zou zijn, zouden wij, wegens het falen van dit tussengebied, spreken van een ernstige vroege stoornis: er heeft zich geen tussen-gebied geconsolideerd waardoor de persoon zichzelf niet kan voelen. Dankzij de consolidering van het tussen-gebied leert het jonge kind in zijn fantasie de overgangen na te bootsen, die in de werkelijkheid buiten hem plaats vinden. Belangrijke overgangen zijn die van beweging naar stilstand, van zijn naar niet-zijn, van leven naar dood. Wat Raskolnikow nu doet is de overgang van leven naar dood (uit onvermogen deze in de fantasie te volvoeren) in de werkelijkheid te forceren. In de werkekelijkheid echter is deze overgang van een andere orde (namelijk onomkeerbaar) dan in de fantasie (namelijk omkeerbaar). Raskolnikows onvermogen het conflict innerlijk te verwerken leidde tot een verschuiving naar buiten toe. Echter tevergeefs, want een innerlijk conflict laat zich niet ongestraft naar de buitenwereld verschuiven. Tussen haakjes zij opgemerkt dat hierin de fatale fout van bijvoorbeeld een calvinistische gezindheidsethiek ligt: alsof een gedachte ethisch van dezelfde orde is als een daad. Juist doordat iemand de destructie in de fantasie beleeft, hoeft deze niet in de werkelijkheid plaats te vinden.
Deze overwegingen voeren ons tot een derde aspect van Raskolnikows pathologie: zijn handelen mist initiatief. Met initiatief bedoel ik die gesteldheid, waarin onze daden van binnenuit komen, waarin onze handelingen de rechtstreekse uitdrukking zijn van onze hele persoon. Initiatief veronderstelt een intact centrum van innerlijk handelen van waaruit onze daden ongestoord voortvloeien. Initiatief houdt in dat de belangrijkste bepalend factor in ons handelen gevormd wordt door een impetus in ons innerlijk en niet door de wisselende omstandigheden buiten ons. Initiatief wordt gekenmerkt door vrijheid: de persoon kiest zijn eigen daad. Bij initiatief komen wij vanuit ons innerlijke handelen tot handelen in de buitenwereld. De persoon beschikt over en spankracht om binnen zichzelf de conflicten te verwerken en van daaruit er een vorm aan te geven in de buitenwereld. In al deze opzichten ontbreekt aan Raskolnikows daad het initiatief. De moord is een pseudo-handeling als substituut van een echte handeling van binnenuit, waartoe hij niet in staat is. De moord is een mis-daad in de zin dat zij als verschoven daad haar doel mist; de daad zit ernaast, is oneigenlijk. In het woord pseudo ligt het bedrieglijke van de daad uitgedrukt. Raskolnikow roept een boeiende, opwindende spanning op, die suggereert: als ik deze daad stel zal ik iets uitzonderlijks beleven, zal ik dat wat mij ontbreekt vinden, zal ik de leegte vullen. Schijn paradeert als werkelijkheid, zijn identificatie met Napoleon is het erratisch volgen van het voorbeeld van een hem vreemde autoriteit. Als hij uitroept: ‘mij zelf heb ik vermoord, niet haar’, drukt hij het oneigenlijke van zijn daad uit.
Het falen van de drie basisvermogens gaat gepaard met de wildgroei van een element dat in de vroeg-kinderlijke ontwikkeling een grote rol speelt, namelijk het grandioze. Dostojewski schildert het contrast tussen de ‘gewone’ mensen wier representanten de student, de officier en de commissaris van politie zijn, en de ‘grandioze’ mensen zoals Raskolnikow. De ‘gewone’ mensen durven uit hen stoutmoedige fantasieën niet de lijn door te trekken naar daden, die de buitenwereld forceren en uit haar voegen lichten. Zij respecteren de grenzen die de werkelijkheid aan hun grote dromen stelt. De ‘grandioze’ mens erkent deze grenzen niet. Aan het grootse beeld dat hij van zichzelf heeft ontworpen, ontleent hij het recht de door de werkelijkheid gestelde grenzen te overschrijden. De grandioze fantasie botst op het onvolmaakte, brokstukkige, onaffe karakter van de eindige werkelijkheid. De grandiositeit verdraagt niet dat de werkelijkheid van het kwade en het lijden bestaat. De ontspoorde grandioze mens kan de eindige, onvolmaakte werkelijkheid niet integreren in zijn binnenwereld, maar reageert in woede met zijn alles-of-niets principe: als de werkelijkheid niet gehoorzaamt aan zíjn volmaakte droom, moet zij vernietigd worden. In zijn droom heeft Raskolnikow het recht de woekeraarster, deze schadelijke luis, te doden. In werkelijkheid staat Lizaweta – strijdig met al zijn hoge theorie – midden in de kamer en doodt hij ook haar. Zijn theorie breekt op de brokstukkige, onbeheersbare werkelijkheid. Raskolnikow krijgt hierin mythische dimensies en omvat zowel het utopistisch terrorisme van onze eeuw als de Nietzscheaanse Cesar. Ideologisch heeft de grandiositeit vele vermommingen, maar psychologisch is zij het onvermogen de eindige werkelijkheid in de oneindige droom te integreren. In Raskolnikows ideologisch geraffineerde theorie kloppen de ideeën alleen omdat zij geen rekening houden met de smerige werkelijkheid. De ironie is dat de utopie met zijn hoofd in de wolken, rondkruipt in een plas bloed. Er niet aan denkend in de beurs met het geroofde geld te kijken, maar tevens zich van deze nalatigheid niet bewust zijnde, voltooit Raskolnikow de ironie. Wij denken hier aan het woord van Camus, dat de deugd te hovaardig is om wijs te kunnen zijn, omdat de grandioze droom decreteert dat de werkelijkheid niet is wat ze – volgens de droom – behoort te zijn. Gevaarlijker dan een boef stapt Raskolnikow als onwezenlijk deugdzame misdadiger in zijn hoogmoed heen over de barrière tussen leven en dood. Wat ideologisch onoverzichtelijk en diffuus is wordt psychologisch doorlicht als de basale stoornis, waarin de binnenwereld en de wereld-buiten met elkaar worden verward. Wanneer de ontspoorde vroeg-kinderlijke grandioze droomwereld de grenzen van de werkelijkheid overschrijdt, vaart zij als een holocaust over de wereld-buiten. Wanneer de ene mens in een daad bepaalt dat een ander mens het leven niet waard is, heeft hij een grens overschreden, waarna er geen einde is aan doden, want het vermogen om anderen als een luis te beleven is onverzadigbaar. Voor een mens die zich het recht over het leven van een ander mens aanmatigt, vervluchtigt de grens tussen leven en dood in het niets. De ongerijmdheid blijkt uit het feit dat Raskolnikow, nadat hij eigenmachtig het leven van een ander heeft uitgedoofd, tot het uiterste vecht zodra zíjn leven wordt bedreigd en poogt alle sporen van zijn daad uit te wissen. Nog één aspect van het grandioze vraagt kort onze aandacht, namelijk de krenking en de onmacht. Tot de belangrijkste gebeurtenissen die aan de moord voorafgaan, behoorden de brief van Raskolnikows moeder en zijn droom over het doodgeranselde paardje. In de brief roept de moeder een sfeer van vernedering op die een mateloze woede in Raskolnikow ontsteekt. Onbewust hem kleinerend en in zijn grootheid participerend, zet zij hem aan tot zijn grandioze daad. Ook in de droom liggen de identificaties met de machtige, sadistische figuren en met de machtelozen verstrengeld. Over de relatie tot de moeder alleen dit: de oude vrouw, die in haar kleine kamertjes in de smerige grote huurkazerne als in een verborgen hol grote schatten bewaart die zij met woekerrente van noodlijdenden bijeen gesleept heeft, is een symbool van de moeder als opetende en leven-vervreemdende macht.
Tot nu toe hebben wij ons voornamelijk bezig gehouden met de innerlijke constellatie waaruit de moord voortkwam. Wij moeten thans nog aandacht schenken aan de werking die de daad op het innerlijk van Raskolnikow heeft. In de fantasie kon hij de oude vrouw honderdmaal vermoorden en de werkelijkheid bleef onaangetast. Eenmaal moorden in de werkelijkheid maakte alles op slag onomkeerbaar anders: het zijn was werkelijk overgegaan in niet-zijn. De slag met de bijl op de schedel van de vrouw deed de scheidingsmuur tussen binnen en buiten, tussen fantasie en werkelijkheid bezwijken. Leven en dood vervloeiden in chaos. Het gebouw van de kosmos waarin licht en duisternis, water en land, lichaam en wereld-buiten, fantasie en werkelijkheid elk hun ordelijke plaats hebben, was ingestort. Dostojewski beschrijft hier Raskolnikows archaïsche identificatie met het leven en de dood van de vrouw. Door haar schedel stuk te slaan wilde Raskolnikow zien hoe ‘het bloed uit haar lichaam stroomde als uit een omgevallen glas.’ Haar bloed stoomde over zijn wereld uit als een zondvloed die de orde van het zijn vernietigt. Als Raskolnikow vlak na de moord uit een diepe slaap van enkele uren wakker wordt, dringt in een seconde tot hem door dat de catastrofe niet in zijn fantasie, maar écht gebeurd is. ‘Het eerste ogenblik dacht hij dat hij krankzinnig zou worden.’ Vervolgens blijkt dat voor zijn zintuigelijke gewaarwording de binnenwereld en de wereld-buiten niet meer te onderscheiden zijn, de grenzen vervloeien. ‘Misschien zitten al mijn kleren onder het bloed, terwijl ik het niet meer kan opmerken.’ Als hij dan bloedsporen op zijn kleren ontdekt stoot hij triomfantelijk een adem van vreugde uit: hij kan dus toch nog waarnemen, er zijn hier en daar nog eilanden van werkelijkheid. Overigens is zijn wereld ontwerkelijkt. Het gebeuren voltrekt zich en hij staat erbuiten, bevreemd ernaar kijkend. Niet de gedachten of de gevoelens, maar de werkelijkheid zelf is uit haar voegen gelicht. De Gehalt en de Gestalt der dingen is ontwricht. ‘Het is echt gebeurd’, dit feit maakt elk detail van de werkelijkheid anders dan voorheen. ‘Door een onweerstaanbare, onverklaarbare drang voortgedreven’ bemerkt Raskolnikow enkele dagen na de moord dat hij voor het huis van de oude vrouw staat. Hij gaat de openstaande woning (waar werklui nog bezig zijn) binnen en vraagt aan de schilders, waar de bloedplas gebleven is waarin de oude vrouw lag. Door deze ontboezeming ligt Raskolnikows geheime binnenwereld een ogenblik op straat, lang genoeg om via getuigen naar de politiecommissaris Porfiri te komen. Zijn intieme binnenwereld is gescheurd en vervloeit met de openbare wereld buiten hem. Zoals het bloed van de oude vrouw naar buiten stroomde door de scheur in haar schedel, zo vloeit de ziel van Raskolnikow naar buiten, naar Porfiri toe, door de scheur in zijn ik. Hierin wordt nog eens zijn archaïsche identificatie met de oude vrouw duidelijk. Hij kon haar en zijn eigen bestaan onvoldoende van elkaar afscheiden. Aan haar dood wilde hij participerend de grenzen van zijn leven bloot leggen. Het archaïsche bestaat hierin dat liefde en haat, warmte en koude, leven en dood, te verwarrend dooreen liggen. Doordat haar bloed over de wereld is uitgestroomd, is de oude vrouw de wereld geworden en is alles wat Raskolnikow aanraakt haar. Hierdoor is de wereld zelf onzegbaar veranderd. Hij kan niet meer onderscheiden welke dingen binnen hem en welke buiten hem gebeuren. De zee is over het land gelopen. In zijn voor-fantaseren kon hij menen de werkelijkheid te omvatten, maar toen zijn boze droom tot werkelijkheid werd, werd de werkelijkheid tot droom.
Deze overwegingen voeren ons tot een laatste aspect van het verhaal. Wie is Raskolnikow? Op het niveau van de werkelijkheid der volwassenen is de moord een absurde, zinloze, domme en pathologische daad, die hem stempelt tot een diep afwijkend individu. Als mythische gestalte is Raskolnikow echter nog iemand anders. Hij is de personificatie van een constellatie die in de diepte van elke mens aanwezig is. In de vroegste fasen, waarin het kind bezig is persoon te worden, is hij nog niet in staat de fantasie van de werkelijkheid te onderscheiden en is de kracht van de los-gevoegde affecten nog groter dan zijn vermogen deze kracht te integreren. In de diepe lagen van onze persoon vallen de wens iets te doen en het echt doen nog ononderscheiden samen, zij hebben zich nog niet van elkaar gedifferentieerd. De kracht van de drijfveren en van de gevoelens ís de werkelijkheid. Wanneer bij een volwassene deze diepe lagen worden omgewoeld, blijken de wensen zo sterk te zijn dat hij de werkelijkheid buiten hem niet als een andere wereld van zijn wensen onderscheiden kan. Raskolnikows moord is de mythische uitbeelding van een catastrofe in de voege kindertijd. De precaire vormsels waarmee het kind begint zijn binnenwereld van de wereld buiten hem te onderscheiden, worden dan ontwricht. Door de invasie van de buitenwereld vervloeit zijn binnenwereld met de wereld buiten hem en kan hij niet de onderscheiding, de integratie en het initiatief consolideren die noodzakelijk zijn voor groei naar een volgende fase.
Het hier gezegde kan aldus worden samengevat. Wat de normaliteit betreft kunnen wij spreken van een Raskolnikow-constellatie (als pendant van de Oedipus-constellatie). In de diepe lagen van onze persoonlijkheid, stammend uit de vroege kindertijd, zijn wij Raskolnikow in deze zin dat wij niet kunnen onderscheiden tussen het kwaad dat wij alleen maar gedacht hebben en het kwaad dat wij in de werkelijkheid buiten ons gedaan hebben. In deze lagen zijn wij ten prooi aan verwardheid omtrent de aard van de werkelijkheid. Wat de pathologie betreft kunnen wij spreken van een Raskolnikow-complex als pendant van het Oedipus-complex. Het Oedipus-complex immers veronderstelt dat de vormsels van de binnenwereld zich hebben geconsolideerd tot een persoon en de vormsels van de buitenwereld zich hebben gedifferentieerd tot reële personen, waarmee de eigen persoon in relatie treedt. Het Raskolnikow-complex stamt uit stoornissen in de periode waarin de vormsels zich nog niet geconsolideerd hebben.
Literatuur
Cortázar, Julio, Octaëder. Amsterdam, Meulenhof, 1977.
Dostojewski, F.M., Misdaad en Straf. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1956.
Oppenheimer, Robert, Analogie in Science. The American Psychologist, 1956, 11, pp. 127-135.
De disanalogie bestaat hierin dat de gelijkende structuur met wijzigingen op een nieuw, ongelijk gebied moet worden toegepast, bijvoorbeeld bij geluid is er een substraat, bij licht niet, bij licht zijn er fysisch meetbare verschijnselen (velden), bij de atoommechanica worden de golven niet direct gemeten, maar gerepresenteerd door complexe getallen, die echter (hierin ligt de analogie), dezelfde abstracte eigenschappen hebben als de golf-bewegingen in water, lucht en licht. De structuur en de relaties zijn op al deze verschillende gebieden gelijkend. Het ontdekken van de disanalogie maakt het mogelijk het opzicht aan te geven waarin de analogie geldig blijft.
Gaan wij thans na hoe het bij ons onderwerp staat met de gelijkenis van ongelijke structuren. Eerst de ongelijkheid. Het materiaal waarmee de analyticus werkt is de ruwe grondstof van de invallen van de patiënt plus zijn eigen invallen. Bij bestudering van een figuur als Raskolnikow is er een geraffineerd (uitgezuiverd) product (namelijk de artistieke creatie van de schrijver) plus de invallen van de analyticus. Dit houdt bijvoorbeeld in dat wij Raskolnikows daad niet in verband kunnen brengen met zijn kindertijd (die wij niet kennen, omdat die er niet is). Ook is het zinloos te vragen naar de oorzakelijke samenhang tussen de moord en de persoon van Raskolnikow. Wel relevant is de vraag: welk conflict van zichzelf heeft Dostojewski in Raskolnikow uitgebeeld? Dit zou echter het onderwerp van een aparte studie zijn. De fascinatie die Raskolnikow, Oedipus en huns gelijken op ons uitoefenen heeft twee elementen. Enerzijds zijn zij ons zo nabij dat wij ons verbeelden kunnen dat zij onzer één zijn , anderzijds zijn zij gehuld in ontoegankelijkheid. Geen van ons is werkelijke Oedipus of Raskolnikow. Verhelderend is hier een opmerking van Dostojewski zelf, namelijk dat romanschrijvers figuren creëren die hoewel in de werkelijkheid niet voorkomend in een andere zin meer werkelijk zijn dan de werkelijkheid zelf.
Dit voert ons tot de analogie. Raskolnikow is een eigen werkelijkheid, wier structuur lijkt op die van ons. Tot artistiek niveau verheven vindt in een andere structuur een samenspel plaats van dezelfde elementen die wij bij onze patiënten analyseren: gedachte en daad, liefde en haat, krenking en wraak, kleinheid en grandiositeit, onvrijheid en bevrijding, schuld en boete. Gefilterd in een verwerkingsproces door het denken en gevoelsleven van Dostojewski heen, heeft Raskolnkikow een extracte puurheid, een overdeterminering van symboliek, een veelduidigheid van betekenis, waarin het brokstukkige, onaffe, botte en blinde van onze gewone werkelijkheid is uitgezuiverd, vergelijkbaar met een droom of een neurotisch symptoom. Wij wenden ons tot Raskolnikow niet om een zoveelste patiënt mee te maken, maar om te ondergaan hoe Dostojewski analogisch aanduidt wat er met onze patiënten plaats vindt.
Tussen haakjes, vanuit het analogie-begrip valt ervoor te pleiten in de analytische opleiding naast de vakliteratuur aandacht te besteden aan romanliteratuur. Doordat hij anders met psychische conflicten omgaat, kan de schrijver ons opschrikken uit routine, ons aanzetten geven tot een nieuwe attitude van luisteren en tot een relativerende correctie van onze vakmatige houding.
Wij wenden ons nu tot het verhaal.
De 23-jarige Raskolnikow heeft een half jaar geleden zijn rechtenstudie afgebroken. De laatste maand heeft hij zijn kamer haast niet verlaten en broedt op zijn fantasieën van moord op de woekeraarster, die hij zes weken geleden eenmaal had bezocht om iets te belenen. Verre van een impulsieve daad, is deze moord een drama dat zich bij helder bewustzijn onweerstaanbaar voltrekt, alle gemaakte tegenwerpingen overwinnend. Tegelijk echter geldt dat het voorspel van de moord zich voltrekt in een eigen werkelijkheid die vreemd is aan de haar omringende wereld. Ik wil dit allereerst toelichten aan een merkwaardig aspect van deze werkelijkheid namelijk dat zij de kenmerken heeft van het kansspel van een gokker. Direct na zijn eerste bezoek aan de woekeraarster liep hij, tegen zijn gewoonte in, een kroeg binnen. Bij ‘toeval’ luisterde hij het gesprek af tussen een student en een officier. In dit gesprek ontvouwde de student de theorie dat het vermoorden van deze kwaadaardige vrouw en het gebruiken van haar vele geld voor de armen een goede daad zou zijn. Dat op dit moment dezelfde gedachten in Raskolnikow aan het ontkiemen waren, was een pure coïncidentie, die echter door de bewustzijnstoestand van Raskolnikow omineus geladen werd met lotsbestemming. Magisch ziet Raskolnikow in deze toevallige samenloop een macht die zijn handelen stuwt en dwingt. Een tweede voorbeeld is het gesprek van Lizaweta met de marktkoopman. Zonder duidelijke reden had Raskolnikow een omweg gemaakt, waardoor hij ‘toevallig’ dit gesprek afluisterde. Hij hoort dat Lizaweta morgenavond om zeven uur weg zal zijn en de woekeraarster dus alleen thuis zal zijn. Door deze toevallige mededeling is in één slag beslist dat hij morgenavond de vrouw moet doden. Enkele minuten na dit gesprek liep hij ‘als een ter dood veroordeelde zijn woning binnen’. De moord voorbereidend handelt hij niet in de gewone werkelijkheid maar in een gokwereld waarin hij zijn kansen fantaseert als werkelijkheden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij lichtzinnig had aangenomen dat hij ongezien door de dienstbode de bijl zou kunnen pakken uit de keuken. Als zij toch thuis blijkt te zijn en hierdoor zijn hele plan mislukt is, zegt hij tegen zichzelf: wat voor een kans heb ik nu voor altijd verloren.’ Op dat moment staat hij bij toeval voor het hok van de conciërge en ziet een bijl glinsteren. Zonder dit toeval zou de daad nooit zijn gepleegd. Analogisch werpt Dostojewski hiermee licht op een aspect van neurose dat wij vaker bij onze patiënten aantreffen, namelijk de neurose als een ingewikkeld kansspel, waarin de persoon vastzit. Hij heeft niet de vrijheid buiten de magische cirkel van de regels van het kansspel te treden. Het kansspel heeft als substituut de plaats van een gewone aanpassing aan de werkelijkheid ingenomen. Treffend is dit uitgebeeld door Julio Cartàzar in zijn verhaal ‘Manuscript gevonden in een jaszak.’
Wij moeten Raskolnikows onvrijheid in dit kansspel nog vanuit een ander gezichtspunt belichten. Zijn ‘ik’ dat de daad volvoert is tot verdwijnens toe ingeklemd tussen twee machten. De eerste is het lot van het kansspel. De tweede is een drift diep in hem. Hoewel zonder lustbeleving en buiten bewustzijn omgaande wordt Raskolnikow gedreven door een autonoom ‘iets’ in hem dat, tegen de behoefte aan evenwicht in, de spanning opjaagt en niet rust voor het zich ‘orgastisch’ heeft ontladen in een daad. Dostojewski beschrijft hier een van de moeilijkst te doorschouwen psychische mechanismen: drift, moordende schuld en drang tot bevrijding en heelheid gaan een onnavolgbaar samenspel aan. Dat Dostojewski behalve als geniaal psycholoog ook als ideoloog dit gegeven heeft uitgebuit voor zijn christelijk-slavische heilsverwachting compliceert het verhaal.
Uit het verhaal komt als structuur van Raskolnikows pathologie naar voren: de verwarring van gedachte en daad. Dit gaat gepaard met het falen van drie basale vermogens, die ik aanduid met de woorden onderscheiding, integratie en initiatief.
In haar eenzaamheid is Raskolnikows innerlijke waarnemingswereld zo beladen, dat hij de conflicten niet meer in zijn binnenwereld zelf kan oplossen, maar dit poogt te doen door een verschuiving naar de buitenwereld. De moord is een drama van falende innerlijkheid. De spanning wordt niet langer innerlijk verdragen, maar forceert een oneigenlijke uitweg naar buiten. Iemands onvermogen te onderscheiden tussen zijn eigen binnenwereld en de wereld buiten hem is een criterium voor het constateren van een vroege stoornis. In onze binnenwereld zijn ja en nee, doden en levend maken tegelijk geldig zonder scherpe contouren ten opzichte van elkaar. In de buitenwereld zijn deze contouren er wel: ja sluit nee uit, wat doodgemaakt is kan niet meer levend gemaakt worden. In tegenstelling met de binnenwereld zijn in de buitenwereld de overgangen onomkeerbaar. Bij Raskolnikow lopen binnenwereld en wereld-buiten verwarrend door elkaar heen. Het gesprek van Lizaweta met de koopman kan hij niet afgrenzen van zijn eigen gevoelens die op datzelfde moment plaats vinden. De buiten-werkelijkheid wordt op een vreemde wijze tot droom, terwijl de binnen-werkelijkheid als een vreemd brok de buiten-werkelijkheid ontwricht. Dat wat van buitenaf komt wordt niet meer onderscheiden van dat wat van binnenuit komt.
Voors wordt de pathologie van Raskolnikow gekenmerkt door een falen van het integratief vermogen. Zijn wereld wordt niet bijeengehouden in een ordelijke samenhang, waarin dingen proportioneel hun plaats hebben. Zijn scherpzinnige aandacht analyseert details (bijvoorbeeld dat de Duitse familie verhuisd is), maar grote factoren, die bepalend zijn in de werkelijkheid ontgaan aan zijn aandacht (hij laat de deur openstaan tijdens en na de moord). In de concrete tijd van zijn privé-wereld levend, heeft hij onvoldoende contact met de klokketijd buiten hem. De politie-commissaris maakt hiervan gebruik en laat hem in de val lopen door deze twee tijdsorden te laten botsten. In Raskolnikows geladen tijdsbeleving vervloeide de avond dat de vrouw nog leefde met de avond van de moord. Maar voor een integratieve tijdsbeleving zijn het in de tijd gescheiden avonden. Het tekort aan integratie komt ook tot uiting in de snelle wisselingen van tegenstrijdige gevoelsstromen, die om beurten bezit van zijn bewustzijn nemen, hetgeen zijn persoon onstandvastig maakt.
Kleine gebeurtenissen in zijn buitenwereld kunnen een plotselinge en totale omslag in zijn stemming bewerken, bijvoorbeeld van panische angst naar roerloze kalmte, van wilde opwinding naar interesseloosheid, van gemelijke somberheid naar uitgelatenheid, van onbeweeglijke ernst naar zenuwachtig lachen, van matheid naar uitbarsting van energie. Een volgende stemming vaagt de voorafgaande weg. Hij neemt een besluit en veracht zichzelf een moment later om dit besluit. Zijn motieven wisselen in een seconde van schijnbaar berouw naar verstokte hardheid, van verlangen bij mensen te zijn naar walging van mensen. Met een handgebaar van het wegwerpen van gekregen geld snijdt hij de band tussen hem en zijn omgeving door. Er is geen substantie of continuïteit in zijn gevoelens. Zijn gedachten zijn los-gevoegd, onvast en door wisselende indrukken erratisch. Zij worden niet bijeengehouden door de bindende en ordenende kracht van het centrum van de persoon.
Wij moeten rekening houden met het feit dat Raskolnikows bewustzijn tijdens het volvoeren van de daad in een uitzonderlijke toestand was. Des te belangrijker is het daarom te letten op de fase waarin hij de moord langzaam voorbereidt. In de normaliteit ligt tussen impuls (c.q. fantasie) en daad een omvangrijk gebied van innerlijke handelen en van beleven van deze innerlijkheid. Bij normale handelingen geldt dat als wij in dit tussen-gebied ons op een mogelijke daad voorbereiden, wij vanuit ons innerlijk signalen krijgen over de betekenis en consequenties van deze daad. In dit tussen-gebied voorvoelen en doorvoelen wij onze daden. Dit tussen-gebied is bij Raskolnikow zwak en gebrekkig ontwikkeld. In dit gebied bereidt hij zijn daad voor zonder te voelen wat hij doet, zonder signalen over de werkelijke betekenis van zijn daad te krijgen. Bij een gezonde ontwikkeling is dit tussen-gebied (gewoonlijk het ‘ik genoemd) geconsolideerd tot een macht tussen de oneindige grandiositeit van de binnenwereld en de eindige werkelijkheid van de buitenwereld. Als Raskolnikow een levend mens zou zijn, zouden wij, wegens het falen van dit tussengebied, spreken van een ernstige vroege stoornis: er heeft zich geen tussen-gebied geconsolideerd waardoor de persoon zichzelf niet kan voelen. Dankzij de consolidering van het tussen-gebied leert het jonge kind in zijn fantasie de overgangen na te bootsen, die in de werkelijkheid buiten hem plaats vinden. Belangrijke overgangen zijn die van beweging naar stilstand, van zijn naar niet-zijn, van leven naar dood. Wat Raskolnikow nu doet is de overgang van leven naar dood (uit onvermogen deze in de fantasie te volvoeren) in de werkelijkheid te forceren. In de werkekelijkheid echter is deze overgang van een andere orde (namelijk onomkeerbaar) dan in de fantasie (namelijk omkeerbaar). Raskolnikows onvermogen het conflict innerlijk te verwerken leidde tot een verschuiving naar buiten toe. Echter tevergeefs, want een innerlijk conflict laat zich niet ongestraft naar de buitenwereld verschuiven. Tussen haakjes zij opgemerkt dat hierin de fatale fout van bijvoorbeeld een calvinistische gezindheidsethiek ligt: alsof een gedachte ethisch van dezelfde orde is als een daad. Juist doordat iemand de destructie in de fantasie beleeft, hoeft deze niet in de werkelijkheid plaats te vinden.
Deze overwegingen voeren ons tot een derde aspect van Raskolnikows pathologie: zijn handelen mist initiatief. Met initiatief bedoel ik die gesteldheid, waarin onze daden van binnenuit komen, waarin onze handelingen de rechtstreekse uitdrukking zijn van onze hele persoon. Initiatief veronderstelt een intact centrum van innerlijk handelen van waaruit onze daden ongestoord voortvloeien. Initiatief houdt in dat de belangrijkste bepalend factor in ons handelen gevormd wordt door een impetus in ons innerlijk en niet door de wisselende omstandigheden buiten ons. Initiatief wordt gekenmerkt door vrijheid: de persoon kiest zijn eigen daad. Bij initiatief komen wij vanuit ons innerlijke handelen tot handelen in de buitenwereld. De persoon beschikt over en spankracht om binnen zichzelf de conflicten te verwerken en van daaruit er een vorm aan te geven in de buitenwereld. In al deze opzichten ontbreekt aan Raskolnikows daad het initiatief. De moord is een pseudo-handeling als substituut van een echte handeling van binnenuit, waartoe hij niet in staat is. De moord is een mis-daad in de zin dat zij als verschoven daad haar doel mist; de daad zit ernaast, is oneigenlijk. In het woord pseudo ligt het bedrieglijke van de daad uitgedrukt. Raskolnikow roept een boeiende, opwindende spanning op, die suggereert: als ik deze daad stel zal ik iets uitzonderlijks beleven, zal ik dat wat mij ontbreekt vinden, zal ik de leegte vullen. Schijn paradeert als werkelijkheid, zijn identificatie met Napoleon is het erratisch volgen van het voorbeeld van een hem vreemde autoriteit. Als hij uitroept: ‘mij zelf heb ik vermoord, niet haar’, drukt hij het oneigenlijke van zijn daad uit.
Het falen van de drie basisvermogens gaat gepaard met de wildgroei van een element dat in de vroeg-kinderlijke ontwikkeling een grote rol speelt, namelijk het grandioze. Dostojewski schildert het contrast tussen de ‘gewone’ mensen wier representanten de student, de officier en de commissaris van politie zijn, en de ‘grandioze’ mensen zoals Raskolnikow. De ‘gewone’ mensen durven uit hen stoutmoedige fantasieën niet de lijn door te trekken naar daden, die de buitenwereld forceren en uit haar voegen lichten. Zij respecteren de grenzen die de werkelijkheid aan hun grote dromen stelt. De ‘grandioze’ mens erkent deze grenzen niet. Aan het grootse beeld dat hij van zichzelf heeft ontworpen, ontleent hij het recht de door de werkelijkheid gestelde grenzen te overschrijden. De grandioze fantasie botst op het onvolmaakte, brokstukkige, onaffe karakter van de eindige werkelijkheid. De grandiositeit verdraagt niet dat de werkelijkheid van het kwade en het lijden bestaat. De ontspoorde grandioze mens kan de eindige, onvolmaakte werkelijkheid niet integreren in zijn binnenwereld, maar reageert in woede met zijn alles-of-niets principe: als de werkelijkheid niet gehoorzaamt aan zíjn volmaakte droom, moet zij vernietigd worden. In zijn droom heeft Raskolnikow het recht de woekeraarster, deze schadelijke luis, te doden. In werkelijkheid staat Lizaweta – strijdig met al zijn hoge theorie – midden in de kamer en doodt hij ook haar. Zijn theorie breekt op de brokstukkige, onbeheersbare werkelijkheid. Raskolnikow krijgt hierin mythische dimensies en omvat zowel het utopistisch terrorisme van onze eeuw als de Nietzscheaanse Cesar. Ideologisch heeft de grandiositeit vele vermommingen, maar psychologisch is zij het onvermogen de eindige werkelijkheid in de oneindige droom te integreren. In Raskolnikows ideologisch geraffineerde theorie kloppen de ideeën alleen omdat zij geen rekening houden met de smerige werkelijkheid. De ironie is dat de utopie met zijn hoofd in de wolken, rondkruipt in een plas bloed. Er niet aan denkend in de beurs met het geroofde geld te kijken, maar tevens zich van deze nalatigheid niet bewust zijnde, voltooit Raskolnikow de ironie. Wij denken hier aan het woord van Camus, dat de deugd te hovaardig is om wijs te kunnen zijn, omdat de grandioze droom decreteert dat de werkelijkheid niet is wat ze – volgens de droom – behoort te zijn. Gevaarlijker dan een boef stapt Raskolnikow als onwezenlijk deugdzame misdadiger in zijn hoogmoed heen over de barrière tussen leven en dood. Wat ideologisch onoverzichtelijk en diffuus is wordt psychologisch doorlicht als de basale stoornis, waarin de binnenwereld en de wereld-buiten met elkaar worden verward. Wanneer de ontspoorde vroeg-kinderlijke grandioze droomwereld de grenzen van de werkelijkheid overschrijdt, vaart zij als een holocaust over de wereld-buiten. Wanneer de ene mens in een daad bepaalt dat een ander mens het leven niet waard is, heeft hij een grens overschreden, waarna er geen einde is aan doden, want het vermogen om anderen als een luis te beleven is onverzadigbaar. Voor een mens die zich het recht over het leven van een ander mens aanmatigt, vervluchtigt de grens tussen leven en dood in het niets. De ongerijmdheid blijkt uit het feit dat Raskolnikow, nadat hij eigenmachtig het leven van een ander heeft uitgedoofd, tot het uiterste vecht zodra zíjn leven wordt bedreigd en poogt alle sporen van zijn daad uit te wissen. Nog één aspect van het grandioze vraagt kort onze aandacht, namelijk de krenking en de onmacht. Tot de belangrijkste gebeurtenissen die aan de moord voorafgaan, behoorden de brief van Raskolnikows moeder en zijn droom over het doodgeranselde paardje. In de brief roept de moeder een sfeer van vernedering op die een mateloze woede in Raskolnikow ontsteekt. Onbewust hem kleinerend en in zijn grootheid participerend, zet zij hem aan tot zijn grandioze daad. Ook in de droom liggen de identificaties met de machtige, sadistische figuren en met de machtelozen verstrengeld. Over de relatie tot de moeder alleen dit: de oude vrouw, die in haar kleine kamertjes in de smerige grote huurkazerne als in een verborgen hol grote schatten bewaart die zij met woekerrente van noodlijdenden bijeen gesleept heeft, is een symbool van de moeder als opetende en leven-vervreemdende macht.
Tot nu toe hebben wij ons voornamelijk bezig gehouden met de innerlijke constellatie waaruit de moord voortkwam. Wij moeten thans nog aandacht schenken aan de werking die de daad op het innerlijk van Raskolnikow heeft. In de fantasie kon hij de oude vrouw honderdmaal vermoorden en de werkelijkheid bleef onaangetast. Eenmaal moorden in de werkelijkheid maakte alles op slag onomkeerbaar anders: het zijn was werkelijk overgegaan in niet-zijn. De slag met de bijl op de schedel van de vrouw deed de scheidingsmuur tussen binnen en buiten, tussen fantasie en werkelijkheid bezwijken. Leven en dood vervloeiden in chaos. Het gebouw van de kosmos waarin licht en duisternis, water en land, lichaam en wereld-buiten, fantasie en werkelijkheid elk hun ordelijke plaats hebben, was ingestort. Dostojewski beschrijft hier Raskolnikows archaïsche identificatie met het leven en de dood van de vrouw. Door haar schedel stuk te slaan wilde Raskolnikow zien hoe ‘het bloed uit haar lichaam stroomde als uit een omgevallen glas.’ Haar bloed stoomde over zijn wereld uit als een zondvloed die de orde van het zijn vernietigt. Als Raskolnikow vlak na de moord uit een diepe slaap van enkele uren wakker wordt, dringt in een seconde tot hem door dat de catastrofe niet in zijn fantasie, maar écht gebeurd is. ‘Het eerste ogenblik dacht hij dat hij krankzinnig zou worden.’ Vervolgens blijkt dat voor zijn zintuigelijke gewaarwording de binnenwereld en de wereld-buiten niet meer te onderscheiden zijn, de grenzen vervloeien. ‘Misschien zitten al mijn kleren onder het bloed, terwijl ik het niet meer kan opmerken.’ Als hij dan bloedsporen op zijn kleren ontdekt stoot hij triomfantelijk een adem van vreugde uit: hij kan dus toch nog waarnemen, er zijn hier en daar nog eilanden van werkelijkheid. Overigens is zijn wereld ontwerkelijkt. Het gebeuren voltrekt zich en hij staat erbuiten, bevreemd ernaar kijkend. Niet de gedachten of de gevoelens, maar de werkelijkheid zelf is uit haar voegen gelicht. De Gehalt en de Gestalt der dingen is ontwricht. ‘Het is echt gebeurd’, dit feit maakt elk detail van de werkelijkheid anders dan voorheen. ‘Door een onweerstaanbare, onverklaarbare drang voortgedreven’ bemerkt Raskolnikow enkele dagen na de moord dat hij voor het huis van de oude vrouw staat. Hij gaat de openstaande woning (waar werklui nog bezig zijn) binnen en vraagt aan de schilders, waar de bloedplas gebleven is waarin de oude vrouw lag. Door deze ontboezeming ligt Raskolnikows geheime binnenwereld een ogenblik op straat, lang genoeg om via getuigen naar de politiecommissaris Porfiri te komen. Zijn intieme binnenwereld is gescheurd en vervloeit met de openbare wereld buiten hem. Zoals het bloed van de oude vrouw naar buiten stroomde door de scheur in haar schedel, zo vloeit de ziel van Raskolnikow naar buiten, naar Porfiri toe, door de scheur in zijn ik. Hierin wordt nog eens zijn archaïsche identificatie met de oude vrouw duidelijk. Hij kon haar en zijn eigen bestaan onvoldoende van elkaar afscheiden. Aan haar dood wilde hij participerend de grenzen van zijn leven bloot leggen. Het archaïsche bestaat hierin dat liefde en haat, warmte en koude, leven en dood, te verwarrend dooreen liggen. Doordat haar bloed over de wereld is uitgestroomd, is de oude vrouw de wereld geworden en is alles wat Raskolnikow aanraakt haar. Hierdoor is de wereld zelf onzegbaar veranderd. Hij kan niet meer onderscheiden welke dingen binnen hem en welke buiten hem gebeuren. De zee is over het land gelopen. In zijn voor-fantaseren kon hij menen de werkelijkheid te omvatten, maar toen zijn boze droom tot werkelijkheid werd, werd de werkelijkheid tot droom.
Deze overwegingen voeren ons tot een laatste aspect van het verhaal. Wie is Raskolnikow? Op het niveau van de werkelijkheid der volwassenen is de moord een absurde, zinloze, domme en pathologische daad, die hem stempelt tot een diep afwijkend individu. Als mythische gestalte is Raskolnikow echter nog iemand anders. Hij is de personificatie van een constellatie die in de diepte van elke mens aanwezig is. In de vroegste fasen, waarin het kind bezig is persoon te worden, is hij nog niet in staat de fantasie van de werkelijkheid te onderscheiden en is de kracht van de los-gevoegde affecten nog groter dan zijn vermogen deze kracht te integreren. In de diepe lagen van onze persoon vallen de wens iets te doen en het echt doen nog ononderscheiden samen, zij hebben zich nog niet van elkaar gedifferentieerd. De kracht van de drijfveren en van de gevoelens ís de werkelijkheid. Wanneer bij een volwassene deze diepe lagen worden omgewoeld, blijken de wensen zo sterk te zijn dat hij de werkelijkheid buiten hem niet als een andere wereld van zijn wensen onderscheiden kan. Raskolnikows moord is de mythische uitbeelding van een catastrofe in de voege kindertijd. De precaire vormsels waarmee het kind begint zijn binnenwereld van de wereld buiten hem te onderscheiden, worden dan ontwricht. Door de invasie van de buitenwereld vervloeit zijn binnenwereld met de wereld buiten hem en kan hij niet de onderscheiding, de integratie en het initiatief consolideren die noodzakelijk zijn voor groei naar een volgende fase.
Het hier gezegde kan aldus worden samengevat. Wat de normaliteit betreft kunnen wij spreken van een Raskolnikow-constellatie (als pendant van de Oedipus-constellatie). In de diepe lagen van onze persoonlijkheid, stammend uit de vroege kindertijd, zijn wij Raskolnikow in deze zin dat wij niet kunnen onderscheiden tussen het kwaad dat wij alleen maar gedacht hebben en het kwaad dat wij in de werkelijkheid buiten ons gedaan hebben. In deze lagen zijn wij ten prooi aan verwardheid omtrent de aard van de werkelijkheid. Wat de pathologie betreft kunnen wij spreken van een Raskolnikow-complex als pendant van het Oedipus-complex. Het Oedipus-complex immers veronderstelt dat de vormsels van de binnenwereld zich hebben geconsolideerd tot een persoon en de vormsels van de buitenwereld zich hebben gedifferentieerd tot reële personen, waarmee de eigen persoon in relatie treedt. Het Raskolnikow-complex stamt uit stoornissen in de periode waarin de vormsels zich nog niet geconsolideerd hebben.
Literatuur
Cortázar, Julio, Octaëder. Amsterdam, Meulenhof, 1977.
Dostojewski, F.M., Misdaad en Straf. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1956.
Oppenheimer, Robert, Analogie in Science. The American Psychologist, 1956, 11, pp. 127-135.