PSYCHOANALYTISCHE GROEPSTHERAPIE (1977)
In dit schetsmatige overzicht beperk ik mij tot een bespreking van de drie hoofdkenmerken van de psychoanalytische groepstherapie, namelijk vrije associatie, afweer en overdracht.
Vrije Associatie
In een groepssetting kan vrije associatie niet op precies dezelfde manier worden toegepast als in een individuele psychoanalyse of psychotherapie. Het feit dat in een groep zes tot acht mensen tegelijk de stroom van hun associaties laten gaan, maakt dat zij niet tegelijkertijd die associatiestroom vrijelijk kunnen verwoorden. Zij zouden door elkaar heen praten en elkaar niet kunnen horen. Maar het principe van de vrije associatie kan in de groep wel degelijk worden toegepast. Vrije associatie is namelijk een mentale attitude, waaraan twee aspecten te onderscheiden zijn: het sua sponte spreken en het uitschakelen van het kritische en controlerende bewustzijn.
Met sua sponte bedoelen wij dat impulsen, gevoelens en gedachten op eigen kracht doorkomen, dus zonder dat wij daarvoor moeite hoeven te doen. Hier sluit het tweede aspect bij aan: de cliënt in de groep traint zichzelf, de impulsen en gevoelens niet tegen te houden met oordelen, ze niet te selecteren, maar ze vrij te laten doorkomen. De therapeut leert de cliënten om op de meest vluchtige, schijnbaar onbelangrijke of ook pijnlijke en schaamtevolle gewaarwordingen te letten en ze zo direct mogelijk in woorden te uiten.
Na verloop van tijd hebben de groepsleden inderdaad geleerd vrij te associëren in wat wij het 'vrij flotterende' groepsgesprek kunnen noemen (free floating discussion, Foulkes). Het principe van de vrije associatie heeft een belangrijke implicatie voor het groepsproces. Het houdt namelijk in dat de groepsleden elkaar op elk gewenst (en ongewenst) moment kunnen onderbreken. Dit gegeven onderscheidt analytische groepstherapie van die vormen van groepstherapie, waarin de therapeut strikt alle interventies in de hand heeft en de inbreng van anderen als ongewenst uitsluit, zolang één van de groepsleden 'aan het werk' is. Ik denk hierbij aan Pesso-psychomotor-therapie en aan die vormen van Gestalt, waarin de interventies van anderen uitgesloten worden, zolang iemand bezig is in gesprek met de leider.
Over de voor- en nadelen van beide methoden valt veel te discussiëren. Wat hier ter zake doet, is dat het mogelijk is met vrije associatie elk van de groepsleden tot zijn of haar recht te laten komen. Ik moet hierbij nogal eens denken aan de wapenspreuk van Zwitserland uit de 17e eeuw Hominum confusione et Dei providentia Helvetia regitur (Zwitserland wordt geregeerd door de verwarring der mensen en de voorzienigheid Gods). Op ons onderwerp toegepast: door de verwarring en de chaos van de individuele uitingen heen wordt het groepsproces gestuurd door de onderliggende orde van het latente materiaal, van de onbewuste processen in hun zinvolle interactie met elkaar. In de praktijk blijken analytische therapeuten nogal eens te verschillen in de wijze waarop zij de vrije associatie hanteren. Elke therapeut vindt hierin zijn eigen stijl.
Generaliserend kan men zeggen dat er twee stijl-typen zijn. In de ene schept de therapeut een klimaat, waarin er individu-gericht gewerkt wordt. De therapeut tast af bij welk van de groepsleden op dit moment de sterkste gevoelslading werkzaam is en hij stelt zijn aandacht en responsen hierop in. Er is ruimte voor dit groepslid zijn gevoelens te laten komen en de andere groepsleden hebben aan de attitude van de therapeut geleerd af te tasten, wanneer bij één iets belangrijks aan de gang is en hun responsen daarop in te stellen. In het andere type laat de therapeut aan interrupties veel meer plaats. Hij geeft minder tijd-ruimte aan één van de groepsleden om zijn gevoelens te ontplooien en moedigt meer het heen en weer van interventies en momentane interrupties aan. Hij let meer op wat er gemeenschappelijk en wisselend tussen de groepsleden gebeurt dan wat er in bepaalde groepsleden aan de gang is. Ik kom later nog op deze twee stijl-typen terug. Bij veel therapeuten wisselen de twee stijl-typen elkaar in de loop van een uur en van opeenvolgende uren af, al zal een therapeut als regel een voorkeur voor één van de twee hebben.
Wat de hier geschetste beide typen gemeenschappelijk hebben is dat de groeps-situatie naar de vorm 'ongestructureerd' en open is. De methode van de vrije associatie houdt in dat de therapeut de situatie niet structureert met technieken, niet directief oefeningen aan de orde stelt, zoals dit in encounter-groepen en in mindere mate bij Gestalt wel het geval is.
Welke middelen heeft de psychoanalytische therapeut dan wel om zijn cliënten te helpen zichzelf te veranderen? Dit voert ons naar de bespreking van de beide andere hoofdkenmerken van de analytische groepstherapie.
Afweer
Er zijn goede redenen het begrip afweer de hoeksteen van de psychoanalyse en van de analytische groepstherapie te noemen. Enerzijds is dit begrip zo fundamenteel en zo succesvol gebleken dat het alle scholen van psychotherapie heeft beïnvloed, anderzijds blijft het in zijn strikte toepassing het merkteken van de psychoanalytische therapie. Kort aangeduid komt het begrip afweer er op neer dat er in ons gevoelens en gedachten zijn die impulskarakter hebben, die aandrijven tot handelen — en dat er daartegenover krachten in ons zijn die die impulsen onderdrukken, uitstellen en zo (ver)vormen dat ze aanvaardbaar zijn voor onze sociale omgeving.
In therapie krijgen we met die afweer te maken die geleid heeft tot verlammende conflicten en tot misvorming van de persoonlijkheid. Wezenlijk voor afweer, zoals deze in psychotherapie verschijnt, is dat zowel de afgeweerde gevoelens als het afweren van de gevoelens onbewust verloopt. Deze processen zijn onbewust in de zin dat zij zich tegen bewustwording verzetten. Vrije associatie is de methode om de afweer tevoorschijn te krijgen en de onbewuste processen bewust te maken. We onderscheiden situatieve afweer en karakter-afweer. Situatieve afweer uit zich bij voorbeeld wanneer iemand een bepaald therapie-uur vergeet of te laat komt, of wanneer iemand opeens heel kritisch of honend reageert op een opmerking van de therapeut. Met karakter-afweer bedoelen we die taaie bouwsels in de persoon, waarmee hij grote gebieden van zijn gevoelsleven blijvend onderdrukt en waardoor hij belet wordt emotioneel te groeien.
Wanneer afweer in het therapieproces optreedt, spreken we van weerstand. Als de afweer tot weerstand geworden is, wordt ze voor therapeutisch werken toegankelijk. Eén van de belangrijkste middelen om de afweer of weerstand door te werken en te veranderen is interpretatie, in analytisch jargon duiding genoemd. In het vervolg van deze inleiding komen hiervan voorbeelden ter sprake.
Het doorwerken en veranderen van de karakter-afweer is waarschijnlijk de belangrijkste factor, die maakt dat analytische groepstherapie is het algemeen lang duurt. Het is niet ongewoon dat dezelfde groep personen, dus een gesloten groep, drie à vier jaar lang twee maal per week gedurende anderhalf uur samenwerkt. Dit is een ontzaglijke tijdsinvestering, waarmee ook het economisch argument ('goedkoper per dozijn') niet opgaat. Men kiest deze methode eerder om de voordelen die zij biedt: diep liggende problemen door te werken en de persoonlijkheid zelf te veranderen.
Kan het niet veel korter? Dat hangt van je doelstelling af. Een groepssetting heeft al de werking dat deze heftige affecten stimuleert. Ook in een kortlopende groep kan men mensen intense gevoelservaringen laten beleven, die belangrijke nieuwe impulsen aan hun leven kunnen geven. Maar het is tot nu toe niet mogelijk gebleken in korte tijd de in jaren gegroeide structuren van de persoon te veranderen. Dit komt waarschijnlijk niet alleen door de kracht van de gewoontevorming, de conditionering, maar ook doordat afweerstructuren een sterke dynamiek hebben, die zich na inbreuken snel herstelt en zich alleen door veel herhaald ervaren laat omvormen.
In een groep heeft de afweer-analyse een ander verloop dan in een individuele therapie of in een psychoanalyse. Een belangrijke factor hierbij is dat groepsleden elkaar meestal snel en heftig confronteren met karakter-afweerpatronen, bij voorbeeld een dominerende houding uit angst receptief te zijn, of overdreven vriendelijkheid als afweer van agressie, of masochistische patronen die door groepsleden zeer snel opgespoord worden.
Dit is voor een buitenstaander of beginner één van de verrassende en onthutsende dingen. Men zou namelijk, theoretisch redenerend, kunnen zeggen: als je zeven of acht neurotische mensen bij elkaar stopt, wat een verdraaiing van de werkelijkheid zal dat met elkaar geven! Het blijkt echter dat neurotische mensen zeer werkelijkheidsgericht kunnen zijn, zolang het niet direct hun eigen conflicten raakt. Groepsleden voelen vaak met grote zuiverheid aan, waar de schoen bij een ander wringt. Vooral wanneer meerdere mensen tegelijk op één groepslid reageren, worden de eigenaardigheden van elk lid gerelativeerd door het gemeenschappelijk aanvoelen wat er aan de hand is bij één. Met name geldt dit voor afweerpatronen, die in iemands gedrag en houding stereotyp zijn geworden en hemzelf daardoor ontgaan.
Het is één van de grote voordelen van groepstherapie boven individuele therapie dat de confrontatie zo intens en zo snel plaats vindt, waardoor de karakter-afweer op een indringende wijze bewerkt en verwerkt kan worden. In een psychoanalyse of een individuele therapie kan het moeilijk zijn bepaalde opvallende trekken van de karakterneurose door te werken, bij voorbeeld een dominerende houding, een autoriteitsconflict, zelfverwenning, passiviteit, een ontwijkende houding, klein willen blijven of een masochistisch manipuleren van de omgeving. Deze trekken treden in de setting van de groepstherapie door de interactie met anderen zodanig op de voorgrond dat ze onontkoombaar worden. Een voordeel van de groepssetting daarbij is, dat een krenkende confrontatie met groepsleden vaak beter verdragen wordt dan met de therapeut, omdat de andere groepsleden 'in dezelfde boot zitten' en op hun beurt zich kwetsbaar maken. Bovendien kan veel pijnlijke confrontatie onderling verdragen worden omdat de therapeut daarbij veiligheid blijft geven. Wij komen hier op één van de grote voordelen van groepstherapie, namelijk dat gevoelens verdeeld kunnen worden over meerdere personen. Een groepslid kan zich aan heftige gevoelens van haat tegen een ander groepslid overgeven of zich heel ver wagen in een bedreigende confrontatie met een groepslid waar hij bang voor is, omdat de therapeut als veiligheid gevende persoon aanwezig is. Individuele therapie kan hierin een beperking hebben, wanneer de cliënt een heftige confrontatie niet waagt, omdat het de veiligheid te zeer in gevaar brengt. Een interessant discussiepunt is overigens of het niet een voordeel van individuele therapie is dat de cliënt leert liefde en haat, veiligheid en gevaar ten aanzien van één en dezelfde persoon te ervaren.
In de beginfase van een groep is de afweer vaak heel overheersend en is het ook herhaaldelijk nodig, de afweer te signaleren en te duiden. Door de duiding kunnen de groepsleden het afweerkarakter van hun gedrag ervaren, waardoor de impulsen weer meer ruimte krijgen en het groepsproces weer verder kan gaan, terwijl het zonder duiding kan gaan stagneren. Bij voorbeeld in het begin van een therapie willen de groepsleden graag gevoelens uiten ten opzichte van elkaar, zij willen dichter bij elkaar komen, maar wat ze in feite doen is: woorden gebruiken om de toestand ingewikkeld te maken en om de gevoelens af te houden. De therapeut duidt dan dat de woorden zo nodig zijn omdat de wens gevoelens te laten gaan angstig maakt. De groepsleden kunnen hierdoor hun angst wat laten varen en de afgeweerde wens toelaten.
In dit verband wil ik nog één belangrijk aspect van het afweer-begrip noemen, namelijk de onderscheiding tussen het manifeste materiaal en de latente samenhang. Het manifeste materiaal omvat de veelheid van verschijnselen tijdens een groepstherapie-zitting. Ik noem een aantal. Er is niet alleen de 'inhoud' van de gesproken woorden, maar er zijn ook de 'formele' aspecten, zoals de toon waarop iemand spreekt, de volgorde van de onderwerpen, het tempo, het ritme, de non-verbale communicatie, de participatiepatronen, de rollen. Het is de taak en de kunde van de therapeut om in de veelheid van het manifeste materiaal de latente samenhang op te sporen.
De therapeut 'leest' het materiaal als een te decoderen tekst. Door het combineren en interpreteren van signalen ontdekt hij de betekenis van de uitingen. De groepsleden zijn zich van de betekenissamenhang van hun interacties helemaal niet bewust. Door zijn interpretaties helpt de therapeut hen zich hiervan bewust te worden. Het opsporen van het onbewuste communicatie-niveau leert de therapeut in de loop van zijn ervaring en training. De onervaren therapeut verdwaalt vaak in het manifeste materiaal. Woorden, ritme, stemming, communicatiepatronen en al die aspecten die ik zo juist opsomde, vormen een veelheid om in te verdrinken. Elke therapeut kan maar een beperkt deel van het manifeste materiaal in zijn aandacht opvangen. Maar de ervaren therapeut selecteert, grotendeels door middel van zijn eigen onbewuste processen, die signalen die hem in contact brengen met de latente samenhang. Uit heel uiteenlopende aspecten van het manifeste materiaal vormt zich voor de therapeut de Gestalt, dat wil zeggen de latente, betekenisvolle samenhang van het gebeuren.
Overdracht
De betekenis van deze term, globaal aangeduid dat de cliënt een persoon in het heden beleeft alsof deze zijn vader, moeder, broer of zuster is, veronderstel ik hierbij bekend. Als generalisatie kunnen we stellen dat de therapeut zich makkelijker leent voor de vader- of moeder-overdracht en de groepsleden onderling makkelijker voor de broer- of zuster-overdracht. Als de therapeut een man is, ziet men nogal eens dat de cliënt de moeder-overdracht op een vrouwelijk groepslid, die zich qua persoon daartoe leent, richt, maar vaak ook vervult de therapeut zowel de rol van vader als van moeder.
Een voorbeeld: een groepslid is gedurende meerdere maanden bezig de therapeut overwegend te ervaren als het alziende oog van zijn moeder dat hem observeert, remt en bedreigt. Hij zit in het dilemma dat hij bezig wil gaan met zijn gevoelens, maar op het moment dat hij dat zal gaan doen moet hij eerst letten op de therapeut, hoe deze kijkt, reageert etc. De ban waarin de therapeut hem houdt, brengt hem tot woedeuitbarstingen. Vele malen moet hij ervaren en doorwerken dat de therapeut niet het alziend oog van moeder is en hem niet belet zich aan zijn gevoel over te geven. Hij ziet dat andere groepsleden de therapeut niet zo ervaren als hij en dat zij zich wel in hun eigen gevoel kunnen verdiepen zonder voortdurend op de therapeut te letten.
Aan dit voorbeeld kan ook het begrip overdrachts-weerstand verduidelijkt worden. Door zo waakzaam op de therapeut te letten hoeft hij niet met beangstigende gevoelens aan het werk te gaan. Eenzelfde gedrag is zowel impuls (zijn angst voor moeder) als afweer (waakzaamheid tegen kwetsbare gevoelens). In de loop van de maanden werkt hij deze afweer door en kan daarna met opluchting aan zichzelf toekomen, zijn gevoel exploreren en de contouren van zijn eigen persoon voelen zonder zijn eigen grenzen en die van de moeder-therapeut te hoeven verwarren.
Een ander groepslid ziet de therapeut als de vader-autoriteit die ten val moet worden gebracht. Het ene moment vindt hij de therapeut irritant zelfverzekerd, het andere moment is hij overtuigd dat de therapeut bang voor hem is. Elke situatie grijpt hij aan om de therapeut in de vernieling te krijgen. Ook dit proces verloopt in maanden. Men kan bij groepsleden individuele ontwikkelingslijnen van overdrachts-weerstand over maanden heen vervolgen, alsof het processen in een individuele therapie of in een psychoanalyse zijn.
Een broer-overdracht trof mij in het volgende voorbeeld. Een groepslid van de 'oude hap' neemt het de andere oude leden intens kwalijk dat zij de nieuwkomers geaccepteerd hebben. Van daaruit komt een kernprobleem naar voren: hij is van zijn unieke plaats bij moeder verdrongen door een jongere broer. Heel frappant kan men in zo'n geval de dynamiek van de overdracht zien: dit groepslid weet heel goed dat die nieuwelingen zijn broer niet zijn, maar in zijn gevoel kan hij ze niet scheiden.
In alle drie hier genoemde voorbeelden heeft de duiding een belangrijke functie. Door de duiding valt voor de cliënt het actuele gebeuren op zijn plaats, namelijk in zijn verbinding met de grondpatronen, die hij met zich meedraagt. In de actualiteit van het groepsgebeuren worden dan de grondpatronen veranderd. Hierbij is het van belang er op te letten dat het proces als regel van de actualiteit uitgaat en de sprong naar het verleden in de context van de actualiteit plaats vindt. Vanuit zijn 'hier en nu-gedrag' ontdekt de cliënt de overdracht. Om dit te verhelderen nog een enkel voorbeeld.
Met een vrouw in de groep, die hem prikkelt, vecht een man zijn conflict uit, namelijk dat 'alle vrouwen' hem niet belangrijk vinden. Wat buiten de groep al lang plaats vindt, verplaatst zich nu naar de groep: een heftige strijd met vrouwen, die superieur hem niet nodig hebben. In een scheldpartij met een vrouw in de groep schiet hij opeens door naar het verleden en maakt hij de verbinding dat wat hij nu aan het doen is precies het gebeuren van zijn kindertijd is. Toen hij drie jaar was gingen vader en moeder scheiden, tussen zijn vierde en twaalfde jaar volgde een slepend proces waarin vader en moeder vochten om het juridisch bezit van de kinderen. Aan het eind van vacanties huilde hij als hij weer bij moeder weg moest. Voor zijn gevoel deed zij hem als onbelangrijk weg en had hem niet nodig. In de actuele situatie in de groep treedt dan opeens de verheldering op: het grondpatroon van zijn kindertijd ervaart hij met de helderheid van het gevoel van nu. Simultaan beleeft de vrouw in de groep, met wie hij in de wederzijdse scheldpartij gewikkeld was, een grondpatroon van haar kindertijd: de vader die met zijn bête aanvallen en egocentrische geringschatting boven op haar ziel ging staan.
In dit voorbeeld zien we het verschijnsel dat overdracht tussen groepsleden vaak een twee-richtings-verkeer is. Dit maakt overdrachtsfenomenen in een groep vaak zo heftig. Een therapeut wordt geacht zijn tegenoverdracht niet vrijelijk tegen de patiënt uit te leven, maar groepsleden zijn onderling hiertoe gerechtigd en zij maken vaak een creatief gebruik hiervan. In het voorbeeld dat ik hierboven gaf, zegt de vrouw tegen de man: "Als jij zo domineert, moet ik er tegenin gaan." En hij zegt: "Als jij mij onbelangrijk maakt, moet ik jou wel domineren." Het lijkt soms wel het interpunctie-probleem in een echtpaartherapie.
Uit groepstherapieën zijn talloze voorbeelden te geven, waarin actuele belevingen en herinneringen door elkaar heen lopen. Als zo'n proces in een uur goed op gang is, kan de therapeut laten zien hoe ze bezig zijn met fantomen. Enerzijds reageren de groepsleden op elkaar als op werkelijke personen, anderzijds zijn ze met geweldige fantomen van het verleden bezig, die hun eigen werkelijkheidskarakter hebben. In een goed lopende analytische groepstherapie regrediëren de groepsleden en komen zij terecht in de 'tussenlicht-zone' tussen actualiteit en verleden (fantasie). Als het lukt de gewone werkelijkheid een eindweegs los te laten, komen de groepsleden samen terecht in het therapeutisch gebied, waarin ze én werkelijk én fantomen voor elkaar zijn.
Als ze tegen elkaar schelden, stampvoeten, schreeuwen en huilen, beleven ze elkaar als fantomen van hun kindertijd en kunnen ze tijdelijk voor elkaar baarlijke duivels en duivelinnen worden. Ze zijn dan tijdelijk bevangen in het drama, waarin ze zich begeven hebben. Zoals we in Gestalt-therapie een auto-drama zien, waarin de cliënt in z'n eentje alle rollen speelt en het hele drama is, zo speelt in de groep het sociodrama van de overdracht, van de interactie met elkaar.
Men komt ten aanzien van het begrip overdracht nogal eens het misverstand tegen, alsof het daarin zou gaan om een steriel bezig zijn met het verleden, weg van het heden, alsof de cliënt zich eindeloos verdiept in hoe het vroeger allemaal was. Er is zelfs een modieuze kretologie ontstaan die de psychoanalyse afschildert als een 'praten over', als een redenerend bezig zijn met het verleden, weg van het hier en nu. Terecht kan men zich afvragen of sommige analytici door de wijze waarop zij de psychoanalyse presenteren niet zelf aan dit misverstand voedsel hebben gegeven.
Helaas! Want als er iets hier en nu is, dan is het de overdracht. In Freuds conceptie voltrekt het wezenlijke van het therapeutisch proces zich in de actuele relatie tussen patiënt en therapeut. De herinneringen, de fantasieën, de rollenspelen, waarin de vader en de moeder van de kindertijd optreden, de interpretaties door de therapeut, dit alles vindt plaats in het actuele gebeuren tussen patiënt en therapeut. In dit actuele gebeuren vinden de emotionele verbindingen met het vroege verleden plaats en samen vormen ze de Gestalt van het levensverhaal van de cliënt. In de overdracht vindt vaak voor het eerst in de ervaring van de cliënt closure plaats. Het her-innerend bezig zijn met het verleden werkt therapeutisch alleen doordat het heden verbinding maakt met emotioneel beladen ervaringen uit het verleden. Inzicht en emotie vinden tegelijkertijd plaats. Dank zij deze twee samen geeft herbeleven van het verleden aan de persoon de mogelijkheid zichzelf te veranderen.
In het kader van de genoemde drie hoofdkenmerken wil ik nog een enkele opmerking maken over de verhouding van individu en groep als focus van aandacht van de therapeut. Bij de bespreking van de vrije associatie kwam het dilemma individu versus groep reeds aan de orde. Als groepsleden elkaar met hun vrije associaties voortdurend kunnen onderbreken, hoe krijgen ze dan de ruimte om aan hun eigen problemen te werken? Aan de hand van een klinisch voorbeeld wil ik illustreren hoe dit in zijn werk kan gaan.
In een bepaald uur komt meneer A, die in de groep tot nu toe erg passief en afwachtend geweest is, met zijn gevoelens op gang. In voorafgaande uren had hij herhaaldelijk zijn boosheid op de therapeut geuit, dat die niets voor hem doet. In dit uur neemt hij het initiatief, hij wil uit zijn passief verwijtend gedrag stappen en vechten voor zijn plaats in de groep. Hij ervaart emotioneel het verband met zijn levensstijl, in het gezin geleerd, niet voor zichzelf op te komen, niemand last te bezorgen. Vanuit een hoge ethiek trok hij zich terwille van anderen terug, maar verwijt hen wel dat zij niet voor hem doen, wat hij weigert voor zichzelf te doen. Terwijl hij goed bezig is in het uur, ervaart hij de spanning van het verbod 'ik mag niet centrum van aandacht zijn'. Anderen in de groep zijn betrokken op zijn exploratie-avontuur.
Dan komt opeens meneer B in de groep dwars door A's exploratieproces heen met de opmerking: 'ik heb een droom gehad en daar zit ik vol van.' Verschillenden in de groep springen boven op B: 'je stoort A, dit slaat als een tang op een varken.' B trekt zich gekrenkt terug. In een volgend uur zegt B op A's vraag hoe hij zich voelt, dat hij erg gekrenkt geweest is, maar dat het nu al weer over is. De therapeut brengt B naar het conflict terug en dan komt B op gang. De therapeut duidt: 'nu kwam je een keer met je egocentrische zelf en met je gevoel van 'ik ben ook belangrijk', en toen botste je op anderen en trok je je gekrenkt terug.' De therapeut legt het verband met een grondpatroon van zijn kindertijd.
B heeft hierop een doorbraak van emotie en inzicht. Met een begin van heftig huilen vertelt hij het relaas van de scheiding van zijn ouders en hoe hij telkens vroeg: 'wanneer komen jullie weer bij elkaar' en steeds opnieuw was er de krenking: 'met mij wordt geen rekening gehouden, ik ben niet belangrijk'. Hij herbeleeft de machteloze woede van zijn kindertijd. Het gebeuren in de groep viel nu in één patroon met zijn levensverhaal: 'als ik met mijn egocentrische zelf kom en met iets dat voor mij belangrijk is, word ik terzijde geschoven.' Zijn relaas en zijn beleving grijpen de anderen in de groep erg aan, hij krijgt van allen een intense response.
Dit voorbeeld illustreert de beperkingen en de mogelijkheden van zelfexploratie in de setting van de vrije associatie. Ondanks en ten dele ook dank zij de frustrerende feedback door groepsleden is het voor elk van hen mogelijk te regrediëren en in de regressie de fundamentele conflicten door te werken. Op momenten kan de toestand, door de interactie van de krachten, chaotisch en onproductief lijken, maar steeds weer vallen in het verloop van een uur of enkele uren de dingen op hun plaats en emergeren de onderliggende betekenissen.
Op de aangewezen tijd komen de voor een groepslid belangrijke gevoelens aan de beurt. In ons voorbeeld kreeg A het ene uur en B een volgend uur van de groep de nodige speelruimte. Hierbij blijkt telkens weer dat als iemand komt met iets dat werkelijk belangrijk voor hem of haar is, de groep dit aanvoelt en ruimte schept. In deze zin is de therapiegroep wel een community of support genoemd en daarmee een sterke genezende factor.
De verhouding van individu en groep is samen te vatten in het beeld van een ellips met twee brandpunten. Een tweede beeld valt daarbij te voegen. De twee brandpunten zijn beurtelings figuur en grond. In een bepaalde fase van een groepsuur is een individu of zijn enkele individuen heel duidelijk figuur met de groep als grond. De aandacht van de therapeut is op het individu gericht. Dan kan opeens het moment komen, dat het aan de therapeut duidelijk wordt, welk latent groepsgebeuren nu aan de gang is. Interpreterend haalt hij dan het latente groepsgebeuren naar voren, waardoor dit de figuur wordt en de individuen grond worden. Het ligt in de aard van Gestalten, dat figuur en grond elkaar voortdurend afwisselen. Een gebeuren is het ene moment figuur en een volgend moment weer grond.
In het hier gegeven overzicht heb ik slechts de meest saillante kenmerken van de analytische groepstherapie kunnen aanduiden. Het onbevredigende van zulk een overzicht is dat het in zijn schetsmatige karakter makkelijk een vertekende en verstarde indruk geeft. Vele elementen die de concrete gestalte van de therapie uitmaken, moest ik in mijn verhaal weglaten. Om er enkele te noemen: de identificatieprocessen van de leden onderling, de working alliance, het condensatie-fenomeen, de spiegeling (mirror phenomena), de groepsketens van vrije associatie, resonantie en reverberatie. Al deze fenomenen met elkaar maken pas duidelijk hoe de principes van de analytische groepstherapie in de praktijk werken.
Voor een bespreking van de diverse richtingen binnen de psychoanalytische groepstherapie ontbreekt in dit beknopte overzicht de ruimte. Maar ik wil ter afsluiting van mijn verhaal er graag een enkele opmerking over maken. Er hebben zich binnen de psychoanalyse twee stromingen ontwikkeld, de één met de focus op het individu, de ander met de focus op de groepsprocessen. Deze tweede richting wordt in de literatuur met een eigen naam aangeduid, namelijk de groepsdynamische therapie. Van de eerste stroming zijn Slavson, Wolf en Schwartz de belangrijkste vertegenwoordigers (zie literatuurlijst). De tweede stroming werd tot ontwikkeling gebracht door diverse, onafhankelijk van elkaar werkende therapeuten, waarvan Bion, Foulkes en Ezriel in Engeland, en Whitaker en Lieberman in Amerika de belangrijkste zijn. Wolf en Schwartz zijn het meest strikt psychoanalytisch, omdat zij het dichtst aansluiten bij de individu-gerichte praktijk van de psychoanalyse. Maar ook de therapeuten van de tweede stroming kunnen tot de psychoanalytische groepstherapie worden gerekend, omdat hun belangrijkste werkprincipes, met name vrije associatie en afweer en in iets mindere mate overdracht, psychoanalytisch zijn.
De naam groepsdynamisch, waarmee ze ook wel aangeduid worden, wijst op een tweede inspiratiebron, namelijk de Gestalt-psychologie, vooral van Kurt Lewin. Geruime tijd voor Frederick Perls aan de term Gestalt de enorme populariteit gaf, vond er in het werk van de groepsdynamische scholen een creatieve synthese van psychoanalyse en Gestalt-psychologie plaats. Kort aangeduid gaat het om het volgende.
Als meneer A in een groepszitting aan het praten is, levert de Gestalt-theorie voor het werk van de therapeut dimensies op, die in het analytische kader ontbreken of tekort komen. Vanuit Gestalt-denken let de therapeut, terwijl A bezig is, er op hoe A's woorden een uitdrukking zijn van wat er in de groep als geheel op dit moment aan de hand is. Bij voorbeeld A's woorden onthullen de latente spanningen en conflicten die in deze fase en op dit moment in de groep als geheel spelen. Analytisch gezien zou de therapeut op A's individuele levensgeschiedenis en het verband van zijn woorden nu met zijn kindertijd kunnen ingaan. Gestalt-theoretisch zal de therapeut zijn opmerkingen eerder richten op de latente groepsspanning op dit moment. Bij voorbeeld een conflict tussen A en B wordt dan doorzichtig als uiting van een onmiddellijk emotioneel conflict in de groep als geheel. Door toe te laten dat A en B zo aan de gang zijn, kan de groep vermijden bepaalde spanningen met elkaar onder ogen te zien. In plaats van specifiek met A en B bezig te zijn, zal de therapeut dan aan de groep laten zien, hoe zij met de interactie tussen A en B het gemeenschappelijke groepsconflict afweren.
Uit het hier gegeven voorbeeld blijkt tenslotte nog eenmaal hoe overheersend het probleem van de verhouding tussen individu en groep in de groepstherapie is en hoe de diverse scholen uiteen gaan en elkaar ontmoeten in hun worsteling met dit probleem. In de therapeutische hantering van dit en andere problemen blijken psychoanalyse en Gestalt-theorie elkaar goed aan te vullen en door hun combinatie het therapeutisch proces vruchtbaarder te maken.
Literatuur
Wilfred R. Bion: Experiences in Groups and Other Papers. London: Tavistock Publications 1961.
Henry Ezriel: A Psycho-Analytic Approach to Group Treatment. In: British Journal of Medical Psychology 23 (1950).
Henry Ezriel: Notes on Psychoanalytic Group Therapy II. Interpretation and Research, In: Psychiatry 15 (1952), p. 119-126.
S.H. Foulkes: Group Analytic Psychotherapy. Method and Principles. London: Karnac Classics 1986.
S.H. Foulkes & E.J. Anthony: Group Psychotherapy. The Psycho-Analytic Approach. Abingdon: Taylor & Francis 1965.
Kurt Lewin & Gertrude W. Lewin: Resolving Social Conflicts. Selected Papers on Group Dynamics (1935-1946). New York: Harper 1948.
Morton A. Lieberman, Irvin D. Yalom, Matthew B. Miles: Encounter Groups. First Facts. New York: Basic Books 1973.
Frederick S. Perls, Ralph Hefferline & Paul Goodman: Gestalt Therapy. Excitement and Growth in the Human Personality. Gouldsboro ME: The Gestalt Journal Press 1951.
Samuel Richard Slavson: An Introduction to Group Therapy. New York: The Commonwealth Fund 1943.
Alexander Wolf & Emanuel K. Schwartz: Psychoanalysis in Groups. New York: Grune & Stratton1962.
Alexander Wolf: Beyond the Couch. Dialogues in Teaching and Learning Psychoanalysis in Groups. Science House 1970.
Dorothy Stock Whitaker & Morton A. Lieberman: Psychotherapy through the Group Process. Oxford: Atherton Press 1964.
Vrije Associatie
In een groepssetting kan vrije associatie niet op precies dezelfde manier worden toegepast als in een individuele psychoanalyse of psychotherapie. Het feit dat in een groep zes tot acht mensen tegelijk de stroom van hun associaties laten gaan, maakt dat zij niet tegelijkertijd die associatiestroom vrijelijk kunnen verwoorden. Zij zouden door elkaar heen praten en elkaar niet kunnen horen. Maar het principe van de vrije associatie kan in de groep wel degelijk worden toegepast. Vrije associatie is namelijk een mentale attitude, waaraan twee aspecten te onderscheiden zijn: het sua sponte spreken en het uitschakelen van het kritische en controlerende bewustzijn.
Met sua sponte bedoelen wij dat impulsen, gevoelens en gedachten op eigen kracht doorkomen, dus zonder dat wij daarvoor moeite hoeven te doen. Hier sluit het tweede aspect bij aan: de cliënt in de groep traint zichzelf, de impulsen en gevoelens niet tegen te houden met oordelen, ze niet te selecteren, maar ze vrij te laten doorkomen. De therapeut leert de cliënten om op de meest vluchtige, schijnbaar onbelangrijke of ook pijnlijke en schaamtevolle gewaarwordingen te letten en ze zo direct mogelijk in woorden te uiten.
Na verloop van tijd hebben de groepsleden inderdaad geleerd vrij te associëren in wat wij het 'vrij flotterende' groepsgesprek kunnen noemen (free floating discussion, Foulkes). Het principe van de vrije associatie heeft een belangrijke implicatie voor het groepsproces. Het houdt namelijk in dat de groepsleden elkaar op elk gewenst (en ongewenst) moment kunnen onderbreken. Dit gegeven onderscheidt analytische groepstherapie van die vormen van groepstherapie, waarin de therapeut strikt alle interventies in de hand heeft en de inbreng van anderen als ongewenst uitsluit, zolang één van de groepsleden 'aan het werk' is. Ik denk hierbij aan Pesso-psychomotor-therapie en aan die vormen van Gestalt, waarin de interventies van anderen uitgesloten worden, zolang iemand bezig is in gesprek met de leider.
Over de voor- en nadelen van beide methoden valt veel te discussiëren. Wat hier ter zake doet, is dat het mogelijk is met vrije associatie elk van de groepsleden tot zijn of haar recht te laten komen. Ik moet hierbij nogal eens denken aan de wapenspreuk van Zwitserland uit de 17e eeuw Hominum confusione et Dei providentia Helvetia regitur (Zwitserland wordt geregeerd door de verwarring der mensen en de voorzienigheid Gods). Op ons onderwerp toegepast: door de verwarring en de chaos van de individuele uitingen heen wordt het groepsproces gestuurd door de onderliggende orde van het latente materiaal, van de onbewuste processen in hun zinvolle interactie met elkaar. In de praktijk blijken analytische therapeuten nogal eens te verschillen in de wijze waarop zij de vrije associatie hanteren. Elke therapeut vindt hierin zijn eigen stijl.
Generaliserend kan men zeggen dat er twee stijl-typen zijn. In de ene schept de therapeut een klimaat, waarin er individu-gericht gewerkt wordt. De therapeut tast af bij welk van de groepsleden op dit moment de sterkste gevoelslading werkzaam is en hij stelt zijn aandacht en responsen hierop in. Er is ruimte voor dit groepslid zijn gevoelens te laten komen en de andere groepsleden hebben aan de attitude van de therapeut geleerd af te tasten, wanneer bij één iets belangrijks aan de gang is en hun responsen daarop in te stellen. In het andere type laat de therapeut aan interrupties veel meer plaats. Hij geeft minder tijd-ruimte aan één van de groepsleden om zijn gevoelens te ontplooien en moedigt meer het heen en weer van interventies en momentane interrupties aan. Hij let meer op wat er gemeenschappelijk en wisselend tussen de groepsleden gebeurt dan wat er in bepaalde groepsleden aan de gang is. Ik kom later nog op deze twee stijl-typen terug. Bij veel therapeuten wisselen de twee stijl-typen elkaar in de loop van een uur en van opeenvolgende uren af, al zal een therapeut als regel een voorkeur voor één van de twee hebben.
Wat de hier geschetste beide typen gemeenschappelijk hebben is dat de groeps-situatie naar de vorm 'ongestructureerd' en open is. De methode van de vrije associatie houdt in dat de therapeut de situatie niet structureert met technieken, niet directief oefeningen aan de orde stelt, zoals dit in encounter-groepen en in mindere mate bij Gestalt wel het geval is.
Welke middelen heeft de psychoanalytische therapeut dan wel om zijn cliënten te helpen zichzelf te veranderen? Dit voert ons naar de bespreking van de beide andere hoofdkenmerken van de analytische groepstherapie.
Afweer
Er zijn goede redenen het begrip afweer de hoeksteen van de psychoanalyse en van de analytische groepstherapie te noemen. Enerzijds is dit begrip zo fundamenteel en zo succesvol gebleken dat het alle scholen van psychotherapie heeft beïnvloed, anderzijds blijft het in zijn strikte toepassing het merkteken van de psychoanalytische therapie. Kort aangeduid komt het begrip afweer er op neer dat er in ons gevoelens en gedachten zijn die impulskarakter hebben, die aandrijven tot handelen — en dat er daartegenover krachten in ons zijn die die impulsen onderdrukken, uitstellen en zo (ver)vormen dat ze aanvaardbaar zijn voor onze sociale omgeving.
In therapie krijgen we met die afweer te maken die geleid heeft tot verlammende conflicten en tot misvorming van de persoonlijkheid. Wezenlijk voor afweer, zoals deze in psychotherapie verschijnt, is dat zowel de afgeweerde gevoelens als het afweren van de gevoelens onbewust verloopt. Deze processen zijn onbewust in de zin dat zij zich tegen bewustwording verzetten. Vrije associatie is de methode om de afweer tevoorschijn te krijgen en de onbewuste processen bewust te maken. We onderscheiden situatieve afweer en karakter-afweer. Situatieve afweer uit zich bij voorbeeld wanneer iemand een bepaald therapie-uur vergeet of te laat komt, of wanneer iemand opeens heel kritisch of honend reageert op een opmerking van de therapeut. Met karakter-afweer bedoelen we die taaie bouwsels in de persoon, waarmee hij grote gebieden van zijn gevoelsleven blijvend onderdrukt en waardoor hij belet wordt emotioneel te groeien.
Wanneer afweer in het therapieproces optreedt, spreken we van weerstand. Als de afweer tot weerstand geworden is, wordt ze voor therapeutisch werken toegankelijk. Eén van de belangrijkste middelen om de afweer of weerstand door te werken en te veranderen is interpretatie, in analytisch jargon duiding genoemd. In het vervolg van deze inleiding komen hiervan voorbeelden ter sprake.
Het doorwerken en veranderen van de karakter-afweer is waarschijnlijk de belangrijkste factor, die maakt dat analytische groepstherapie is het algemeen lang duurt. Het is niet ongewoon dat dezelfde groep personen, dus een gesloten groep, drie à vier jaar lang twee maal per week gedurende anderhalf uur samenwerkt. Dit is een ontzaglijke tijdsinvestering, waarmee ook het economisch argument ('goedkoper per dozijn') niet opgaat. Men kiest deze methode eerder om de voordelen die zij biedt: diep liggende problemen door te werken en de persoonlijkheid zelf te veranderen.
Kan het niet veel korter? Dat hangt van je doelstelling af. Een groepssetting heeft al de werking dat deze heftige affecten stimuleert. Ook in een kortlopende groep kan men mensen intense gevoelservaringen laten beleven, die belangrijke nieuwe impulsen aan hun leven kunnen geven. Maar het is tot nu toe niet mogelijk gebleken in korte tijd de in jaren gegroeide structuren van de persoon te veranderen. Dit komt waarschijnlijk niet alleen door de kracht van de gewoontevorming, de conditionering, maar ook doordat afweerstructuren een sterke dynamiek hebben, die zich na inbreuken snel herstelt en zich alleen door veel herhaald ervaren laat omvormen.
In een groep heeft de afweer-analyse een ander verloop dan in een individuele therapie of in een psychoanalyse. Een belangrijke factor hierbij is dat groepsleden elkaar meestal snel en heftig confronteren met karakter-afweerpatronen, bij voorbeeld een dominerende houding uit angst receptief te zijn, of overdreven vriendelijkheid als afweer van agressie, of masochistische patronen die door groepsleden zeer snel opgespoord worden.
Dit is voor een buitenstaander of beginner één van de verrassende en onthutsende dingen. Men zou namelijk, theoretisch redenerend, kunnen zeggen: als je zeven of acht neurotische mensen bij elkaar stopt, wat een verdraaiing van de werkelijkheid zal dat met elkaar geven! Het blijkt echter dat neurotische mensen zeer werkelijkheidsgericht kunnen zijn, zolang het niet direct hun eigen conflicten raakt. Groepsleden voelen vaak met grote zuiverheid aan, waar de schoen bij een ander wringt. Vooral wanneer meerdere mensen tegelijk op één groepslid reageren, worden de eigenaardigheden van elk lid gerelativeerd door het gemeenschappelijk aanvoelen wat er aan de hand is bij één. Met name geldt dit voor afweerpatronen, die in iemands gedrag en houding stereotyp zijn geworden en hemzelf daardoor ontgaan.
Het is één van de grote voordelen van groepstherapie boven individuele therapie dat de confrontatie zo intens en zo snel plaats vindt, waardoor de karakter-afweer op een indringende wijze bewerkt en verwerkt kan worden. In een psychoanalyse of een individuele therapie kan het moeilijk zijn bepaalde opvallende trekken van de karakterneurose door te werken, bij voorbeeld een dominerende houding, een autoriteitsconflict, zelfverwenning, passiviteit, een ontwijkende houding, klein willen blijven of een masochistisch manipuleren van de omgeving. Deze trekken treden in de setting van de groepstherapie door de interactie met anderen zodanig op de voorgrond dat ze onontkoombaar worden. Een voordeel van de groepssetting daarbij is, dat een krenkende confrontatie met groepsleden vaak beter verdragen wordt dan met de therapeut, omdat de andere groepsleden 'in dezelfde boot zitten' en op hun beurt zich kwetsbaar maken. Bovendien kan veel pijnlijke confrontatie onderling verdragen worden omdat de therapeut daarbij veiligheid blijft geven. Wij komen hier op één van de grote voordelen van groepstherapie, namelijk dat gevoelens verdeeld kunnen worden over meerdere personen. Een groepslid kan zich aan heftige gevoelens van haat tegen een ander groepslid overgeven of zich heel ver wagen in een bedreigende confrontatie met een groepslid waar hij bang voor is, omdat de therapeut als veiligheid gevende persoon aanwezig is. Individuele therapie kan hierin een beperking hebben, wanneer de cliënt een heftige confrontatie niet waagt, omdat het de veiligheid te zeer in gevaar brengt. Een interessant discussiepunt is overigens of het niet een voordeel van individuele therapie is dat de cliënt leert liefde en haat, veiligheid en gevaar ten aanzien van één en dezelfde persoon te ervaren.
In de beginfase van een groep is de afweer vaak heel overheersend en is het ook herhaaldelijk nodig, de afweer te signaleren en te duiden. Door de duiding kunnen de groepsleden het afweerkarakter van hun gedrag ervaren, waardoor de impulsen weer meer ruimte krijgen en het groepsproces weer verder kan gaan, terwijl het zonder duiding kan gaan stagneren. Bij voorbeeld in het begin van een therapie willen de groepsleden graag gevoelens uiten ten opzichte van elkaar, zij willen dichter bij elkaar komen, maar wat ze in feite doen is: woorden gebruiken om de toestand ingewikkeld te maken en om de gevoelens af te houden. De therapeut duidt dan dat de woorden zo nodig zijn omdat de wens gevoelens te laten gaan angstig maakt. De groepsleden kunnen hierdoor hun angst wat laten varen en de afgeweerde wens toelaten.
In dit verband wil ik nog één belangrijk aspect van het afweer-begrip noemen, namelijk de onderscheiding tussen het manifeste materiaal en de latente samenhang. Het manifeste materiaal omvat de veelheid van verschijnselen tijdens een groepstherapie-zitting. Ik noem een aantal. Er is niet alleen de 'inhoud' van de gesproken woorden, maar er zijn ook de 'formele' aspecten, zoals de toon waarop iemand spreekt, de volgorde van de onderwerpen, het tempo, het ritme, de non-verbale communicatie, de participatiepatronen, de rollen. Het is de taak en de kunde van de therapeut om in de veelheid van het manifeste materiaal de latente samenhang op te sporen.
De therapeut 'leest' het materiaal als een te decoderen tekst. Door het combineren en interpreteren van signalen ontdekt hij de betekenis van de uitingen. De groepsleden zijn zich van de betekenissamenhang van hun interacties helemaal niet bewust. Door zijn interpretaties helpt de therapeut hen zich hiervan bewust te worden. Het opsporen van het onbewuste communicatie-niveau leert de therapeut in de loop van zijn ervaring en training. De onervaren therapeut verdwaalt vaak in het manifeste materiaal. Woorden, ritme, stemming, communicatiepatronen en al die aspecten die ik zo juist opsomde, vormen een veelheid om in te verdrinken. Elke therapeut kan maar een beperkt deel van het manifeste materiaal in zijn aandacht opvangen. Maar de ervaren therapeut selecteert, grotendeels door middel van zijn eigen onbewuste processen, die signalen die hem in contact brengen met de latente samenhang. Uit heel uiteenlopende aspecten van het manifeste materiaal vormt zich voor de therapeut de Gestalt, dat wil zeggen de latente, betekenisvolle samenhang van het gebeuren.
Overdracht
De betekenis van deze term, globaal aangeduid dat de cliënt een persoon in het heden beleeft alsof deze zijn vader, moeder, broer of zuster is, veronderstel ik hierbij bekend. Als generalisatie kunnen we stellen dat de therapeut zich makkelijker leent voor de vader- of moeder-overdracht en de groepsleden onderling makkelijker voor de broer- of zuster-overdracht. Als de therapeut een man is, ziet men nogal eens dat de cliënt de moeder-overdracht op een vrouwelijk groepslid, die zich qua persoon daartoe leent, richt, maar vaak ook vervult de therapeut zowel de rol van vader als van moeder.
Een voorbeeld: een groepslid is gedurende meerdere maanden bezig de therapeut overwegend te ervaren als het alziende oog van zijn moeder dat hem observeert, remt en bedreigt. Hij zit in het dilemma dat hij bezig wil gaan met zijn gevoelens, maar op het moment dat hij dat zal gaan doen moet hij eerst letten op de therapeut, hoe deze kijkt, reageert etc. De ban waarin de therapeut hem houdt, brengt hem tot woedeuitbarstingen. Vele malen moet hij ervaren en doorwerken dat de therapeut niet het alziend oog van moeder is en hem niet belet zich aan zijn gevoel over te geven. Hij ziet dat andere groepsleden de therapeut niet zo ervaren als hij en dat zij zich wel in hun eigen gevoel kunnen verdiepen zonder voortdurend op de therapeut te letten.
Aan dit voorbeeld kan ook het begrip overdrachts-weerstand verduidelijkt worden. Door zo waakzaam op de therapeut te letten hoeft hij niet met beangstigende gevoelens aan het werk te gaan. Eenzelfde gedrag is zowel impuls (zijn angst voor moeder) als afweer (waakzaamheid tegen kwetsbare gevoelens). In de loop van de maanden werkt hij deze afweer door en kan daarna met opluchting aan zichzelf toekomen, zijn gevoel exploreren en de contouren van zijn eigen persoon voelen zonder zijn eigen grenzen en die van de moeder-therapeut te hoeven verwarren.
Een ander groepslid ziet de therapeut als de vader-autoriteit die ten val moet worden gebracht. Het ene moment vindt hij de therapeut irritant zelfverzekerd, het andere moment is hij overtuigd dat de therapeut bang voor hem is. Elke situatie grijpt hij aan om de therapeut in de vernieling te krijgen. Ook dit proces verloopt in maanden. Men kan bij groepsleden individuele ontwikkelingslijnen van overdrachts-weerstand over maanden heen vervolgen, alsof het processen in een individuele therapie of in een psychoanalyse zijn.
Een broer-overdracht trof mij in het volgende voorbeeld. Een groepslid van de 'oude hap' neemt het de andere oude leden intens kwalijk dat zij de nieuwkomers geaccepteerd hebben. Van daaruit komt een kernprobleem naar voren: hij is van zijn unieke plaats bij moeder verdrongen door een jongere broer. Heel frappant kan men in zo'n geval de dynamiek van de overdracht zien: dit groepslid weet heel goed dat die nieuwelingen zijn broer niet zijn, maar in zijn gevoel kan hij ze niet scheiden.
In alle drie hier genoemde voorbeelden heeft de duiding een belangrijke functie. Door de duiding valt voor de cliënt het actuele gebeuren op zijn plaats, namelijk in zijn verbinding met de grondpatronen, die hij met zich meedraagt. In de actualiteit van het groepsgebeuren worden dan de grondpatronen veranderd. Hierbij is het van belang er op te letten dat het proces als regel van de actualiteit uitgaat en de sprong naar het verleden in de context van de actualiteit plaats vindt. Vanuit zijn 'hier en nu-gedrag' ontdekt de cliënt de overdracht. Om dit te verhelderen nog een enkel voorbeeld.
Met een vrouw in de groep, die hem prikkelt, vecht een man zijn conflict uit, namelijk dat 'alle vrouwen' hem niet belangrijk vinden. Wat buiten de groep al lang plaats vindt, verplaatst zich nu naar de groep: een heftige strijd met vrouwen, die superieur hem niet nodig hebben. In een scheldpartij met een vrouw in de groep schiet hij opeens door naar het verleden en maakt hij de verbinding dat wat hij nu aan het doen is precies het gebeuren van zijn kindertijd is. Toen hij drie jaar was gingen vader en moeder scheiden, tussen zijn vierde en twaalfde jaar volgde een slepend proces waarin vader en moeder vochten om het juridisch bezit van de kinderen. Aan het eind van vacanties huilde hij als hij weer bij moeder weg moest. Voor zijn gevoel deed zij hem als onbelangrijk weg en had hem niet nodig. In de actuele situatie in de groep treedt dan opeens de verheldering op: het grondpatroon van zijn kindertijd ervaart hij met de helderheid van het gevoel van nu. Simultaan beleeft de vrouw in de groep, met wie hij in de wederzijdse scheldpartij gewikkeld was, een grondpatroon van haar kindertijd: de vader die met zijn bête aanvallen en egocentrische geringschatting boven op haar ziel ging staan.
In dit voorbeeld zien we het verschijnsel dat overdracht tussen groepsleden vaak een twee-richtings-verkeer is. Dit maakt overdrachtsfenomenen in een groep vaak zo heftig. Een therapeut wordt geacht zijn tegenoverdracht niet vrijelijk tegen de patiënt uit te leven, maar groepsleden zijn onderling hiertoe gerechtigd en zij maken vaak een creatief gebruik hiervan. In het voorbeeld dat ik hierboven gaf, zegt de vrouw tegen de man: "Als jij zo domineert, moet ik er tegenin gaan." En hij zegt: "Als jij mij onbelangrijk maakt, moet ik jou wel domineren." Het lijkt soms wel het interpunctie-probleem in een echtpaartherapie.
Uit groepstherapieën zijn talloze voorbeelden te geven, waarin actuele belevingen en herinneringen door elkaar heen lopen. Als zo'n proces in een uur goed op gang is, kan de therapeut laten zien hoe ze bezig zijn met fantomen. Enerzijds reageren de groepsleden op elkaar als op werkelijke personen, anderzijds zijn ze met geweldige fantomen van het verleden bezig, die hun eigen werkelijkheidskarakter hebben. In een goed lopende analytische groepstherapie regrediëren de groepsleden en komen zij terecht in de 'tussenlicht-zone' tussen actualiteit en verleden (fantasie). Als het lukt de gewone werkelijkheid een eindweegs los te laten, komen de groepsleden samen terecht in het therapeutisch gebied, waarin ze én werkelijk én fantomen voor elkaar zijn.
Als ze tegen elkaar schelden, stampvoeten, schreeuwen en huilen, beleven ze elkaar als fantomen van hun kindertijd en kunnen ze tijdelijk voor elkaar baarlijke duivels en duivelinnen worden. Ze zijn dan tijdelijk bevangen in het drama, waarin ze zich begeven hebben. Zoals we in Gestalt-therapie een auto-drama zien, waarin de cliënt in z'n eentje alle rollen speelt en het hele drama is, zo speelt in de groep het sociodrama van de overdracht, van de interactie met elkaar.
Men komt ten aanzien van het begrip overdracht nogal eens het misverstand tegen, alsof het daarin zou gaan om een steriel bezig zijn met het verleden, weg van het heden, alsof de cliënt zich eindeloos verdiept in hoe het vroeger allemaal was. Er is zelfs een modieuze kretologie ontstaan die de psychoanalyse afschildert als een 'praten over', als een redenerend bezig zijn met het verleden, weg van het hier en nu. Terecht kan men zich afvragen of sommige analytici door de wijze waarop zij de psychoanalyse presenteren niet zelf aan dit misverstand voedsel hebben gegeven.
Helaas! Want als er iets hier en nu is, dan is het de overdracht. In Freuds conceptie voltrekt het wezenlijke van het therapeutisch proces zich in de actuele relatie tussen patiënt en therapeut. De herinneringen, de fantasieën, de rollenspelen, waarin de vader en de moeder van de kindertijd optreden, de interpretaties door de therapeut, dit alles vindt plaats in het actuele gebeuren tussen patiënt en therapeut. In dit actuele gebeuren vinden de emotionele verbindingen met het vroege verleden plaats en samen vormen ze de Gestalt van het levensverhaal van de cliënt. In de overdracht vindt vaak voor het eerst in de ervaring van de cliënt closure plaats. Het her-innerend bezig zijn met het verleden werkt therapeutisch alleen doordat het heden verbinding maakt met emotioneel beladen ervaringen uit het verleden. Inzicht en emotie vinden tegelijkertijd plaats. Dank zij deze twee samen geeft herbeleven van het verleden aan de persoon de mogelijkheid zichzelf te veranderen.
In het kader van de genoemde drie hoofdkenmerken wil ik nog een enkele opmerking maken over de verhouding van individu en groep als focus van aandacht van de therapeut. Bij de bespreking van de vrije associatie kwam het dilemma individu versus groep reeds aan de orde. Als groepsleden elkaar met hun vrije associaties voortdurend kunnen onderbreken, hoe krijgen ze dan de ruimte om aan hun eigen problemen te werken? Aan de hand van een klinisch voorbeeld wil ik illustreren hoe dit in zijn werk kan gaan.
In een bepaald uur komt meneer A, die in de groep tot nu toe erg passief en afwachtend geweest is, met zijn gevoelens op gang. In voorafgaande uren had hij herhaaldelijk zijn boosheid op de therapeut geuit, dat die niets voor hem doet. In dit uur neemt hij het initiatief, hij wil uit zijn passief verwijtend gedrag stappen en vechten voor zijn plaats in de groep. Hij ervaart emotioneel het verband met zijn levensstijl, in het gezin geleerd, niet voor zichzelf op te komen, niemand last te bezorgen. Vanuit een hoge ethiek trok hij zich terwille van anderen terug, maar verwijt hen wel dat zij niet voor hem doen, wat hij weigert voor zichzelf te doen. Terwijl hij goed bezig is in het uur, ervaart hij de spanning van het verbod 'ik mag niet centrum van aandacht zijn'. Anderen in de groep zijn betrokken op zijn exploratie-avontuur.
Dan komt opeens meneer B in de groep dwars door A's exploratieproces heen met de opmerking: 'ik heb een droom gehad en daar zit ik vol van.' Verschillenden in de groep springen boven op B: 'je stoort A, dit slaat als een tang op een varken.' B trekt zich gekrenkt terug. In een volgend uur zegt B op A's vraag hoe hij zich voelt, dat hij erg gekrenkt geweest is, maar dat het nu al weer over is. De therapeut brengt B naar het conflict terug en dan komt B op gang. De therapeut duidt: 'nu kwam je een keer met je egocentrische zelf en met je gevoel van 'ik ben ook belangrijk', en toen botste je op anderen en trok je je gekrenkt terug.' De therapeut legt het verband met een grondpatroon van zijn kindertijd.
B heeft hierop een doorbraak van emotie en inzicht. Met een begin van heftig huilen vertelt hij het relaas van de scheiding van zijn ouders en hoe hij telkens vroeg: 'wanneer komen jullie weer bij elkaar' en steeds opnieuw was er de krenking: 'met mij wordt geen rekening gehouden, ik ben niet belangrijk'. Hij herbeleeft de machteloze woede van zijn kindertijd. Het gebeuren in de groep viel nu in één patroon met zijn levensverhaal: 'als ik met mijn egocentrische zelf kom en met iets dat voor mij belangrijk is, word ik terzijde geschoven.' Zijn relaas en zijn beleving grijpen de anderen in de groep erg aan, hij krijgt van allen een intense response.
Dit voorbeeld illustreert de beperkingen en de mogelijkheden van zelfexploratie in de setting van de vrije associatie. Ondanks en ten dele ook dank zij de frustrerende feedback door groepsleden is het voor elk van hen mogelijk te regrediëren en in de regressie de fundamentele conflicten door te werken. Op momenten kan de toestand, door de interactie van de krachten, chaotisch en onproductief lijken, maar steeds weer vallen in het verloop van een uur of enkele uren de dingen op hun plaats en emergeren de onderliggende betekenissen.
Op de aangewezen tijd komen de voor een groepslid belangrijke gevoelens aan de beurt. In ons voorbeeld kreeg A het ene uur en B een volgend uur van de groep de nodige speelruimte. Hierbij blijkt telkens weer dat als iemand komt met iets dat werkelijk belangrijk voor hem of haar is, de groep dit aanvoelt en ruimte schept. In deze zin is de therapiegroep wel een community of support genoemd en daarmee een sterke genezende factor.
De verhouding van individu en groep is samen te vatten in het beeld van een ellips met twee brandpunten. Een tweede beeld valt daarbij te voegen. De twee brandpunten zijn beurtelings figuur en grond. In een bepaalde fase van een groepsuur is een individu of zijn enkele individuen heel duidelijk figuur met de groep als grond. De aandacht van de therapeut is op het individu gericht. Dan kan opeens het moment komen, dat het aan de therapeut duidelijk wordt, welk latent groepsgebeuren nu aan de gang is. Interpreterend haalt hij dan het latente groepsgebeuren naar voren, waardoor dit de figuur wordt en de individuen grond worden. Het ligt in de aard van Gestalten, dat figuur en grond elkaar voortdurend afwisselen. Een gebeuren is het ene moment figuur en een volgend moment weer grond.
In het hier gegeven overzicht heb ik slechts de meest saillante kenmerken van de analytische groepstherapie kunnen aanduiden. Het onbevredigende van zulk een overzicht is dat het in zijn schetsmatige karakter makkelijk een vertekende en verstarde indruk geeft. Vele elementen die de concrete gestalte van de therapie uitmaken, moest ik in mijn verhaal weglaten. Om er enkele te noemen: de identificatieprocessen van de leden onderling, de working alliance, het condensatie-fenomeen, de spiegeling (mirror phenomena), de groepsketens van vrije associatie, resonantie en reverberatie. Al deze fenomenen met elkaar maken pas duidelijk hoe de principes van de analytische groepstherapie in de praktijk werken.
Voor een bespreking van de diverse richtingen binnen de psychoanalytische groepstherapie ontbreekt in dit beknopte overzicht de ruimte. Maar ik wil ter afsluiting van mijn verhaal er graag een enkele opmerking over maken. Er hebben zich binnen de psychoanalyse twee stromingen ontwikkeld, de één met de focus op het individu, de ander met de focus op de groepsprocessen. Deze tweede richting wordt in de literatuur met een eigen naam aangeduid, namelijk de groepsdynamische therapie. Van de eerste stroming zijn Slavson, Wolf en Schwartz de belangrijkste vertegenwoordigers (zie literatuurlijst). De tweede stroming werd tot ontwikkeling gebracht door diverse, onafhankelijk van elkaar werkende therapeuten, waarvan Bion, Foulkes en Ezriel in Engeland, en Whitaker en Lieberman in Amerika de belangrijkste zijn. Wolf en Schwartz zijn het meest strikt psychoanalytisch, omdat zij het dichtst aansluiten bij de individu-gerichte praktijk van de psychoanalyse. Maar ook de therapeuten van de tweede stroming kunnen tot de psychoanalytische groepstherapie worden gerekend, omdat hun belangrijkste werkprincipes, met name vrije associatie en afweer en in iets mindere mate overdracht, psychoanalytisch zijn.
De naam groepsdynamisch, waarmee ze ook wel aangeduid worden, wijst op een tweede inspiratiebron, namelijk de Gestalt-psychologie, vooral van Kurt Lewin. Geruime tijd voor Frederick Perls aan de term Gestalt de enorme populariteit gaf, vond er in het werk van de groepsdynamische scholen een creatieve synthese van psychoanalyse en Gestalt-psychologie plaats. Kort aangeduid gaat het om het volgende.
Als meneer A in een groepszitting aan het praten is, levert de Gestalt-theorie voor het werk van de therapeut dimensies op, die in het analytische kader ontbreken of tekort komen. Vanuit Gestalt-denken let de therapeut, terwijl A bezig is, er op hoe A's woorden een uitdrukking zijn van wat er in de groep als geheel op dit moment aan de hand is. Bij voorbeeld A's woorden onthullen de latente spanningen en conflicten die in deze fase en op dit moment in de groep als geheel spelen. Analytisch gezien zou de therapeut op A's individuele levensgeschiedenis en het verband van zijn woorden nu met zijn kindertijd kunnen ingaan. Gestalt-theoretisch zal de therapeut zijn opmerkingen eerder richten op de latente groepsspanning op dit moment. Bij voorbeeld een conflict tussen A en B wordt dan doorzichtig als uiting van een onmiddellijk emotioneel conflict in de groep als geheel. Door toe te laten dat A en B zo aan de gang zijn, kan de groep vermijden bepaalde spanningen met elkaar onder ogen te zien. In plaats van specifiek met A en B bezig te zijn, zal de therapeut dan aan de groep laten zien, hoe zij met de interactie tussen A en B het gemeenschappelijke groepsconflict afweren.
Uit het hier gegeven voorbeeld blijkt tenslotte nog eenmaal hoe overheersend het probleem van de verhouding tussen individu en groep in de groepstherapie is en hoe de diverse scholen uiteen gaan en elkaar ontmoeten in hun worsteling met dit probleem. In de therapeutische hantering van dit en andere problemen blijken psychoanalyse en Gestalt-theorie elkaar goed aan te vullen en door hun combinatie het therapeutisch proces vruchtbaarder te maken.
Literatuur
Wilfred R. Bion: Experiences in Groups and Other Papers. London: Tavistock Publications 1961.
Henry Ezriel: A Psycho-Analytic Approach to Group Treatment. In: British Journal of Medical Psychology 23 (1950).
Henry Ezriel: Notes on Psychoanalytic Group Therapy II. Interpretation and Research, In: Psychiatry 15 (1952), p. 119-126.
S.H. Foulkes: Group Analytic Psychotherapy. Method and Principles. London: Karnac Classics 1986.
S.H. Foulkes & E.J. Anthony: Group Psychotherapy. The Psycho-Analytic Approach. Abingdon: Taylor & Francis 1965.
Kurt Lewin & Gertrude W. Lewin: Resolving Social Conflicts. Selected Papers on Group Dynamics (1935-1946). New York: Harper 1948.
Morton A. Lieberman, Irvin D. Yalom, Matthew B. Miles: Encounter Groups. First Facts. New York: Basic Books 1973.
Frederick S. Perls, Ralph Hefferline & Paul Goodman: Gestalt Therapy. Excitement and Growth in the Human Personality. Gouldsboro ME: The Gestalt Journal Press 1951.
Samuel Richard Slavson: An Introduction to Group Therapy. New York: The Commonwealth Fund 1943.
Alexander Wolf & Emanuel K. Schwartz: Psychoanalysis in Groups. New York: Grune & Stratton1962.
Alexander Wolf: Beyond the Couch. Dialogues in Teaching and Learning Psychoanalysis in Groups. Science House 1970.
Dorothy Stock Whitaker & Morton A. Lieberman: Psychotherapy through the Group Process. Oxford: Atherton Press 1964.