Tijd en Bewustzijn
Dr. W.L. Ietswaart
Een uitspraak van de oude Augustinus parafraserend kunnen we zeggen: iedereen heeft dagelijks met de tijd te maken, maar niemand weet wat tijd is. Het merkwaardige van deze problemen is, dat hoe abstract ze ook zijn, ze een uitloper in ons dagelijks ervaren hebben, zodat u bij voorbeeld met uw kinderen aan tafel of met vrienden, als dat zo valt, er geanimeerd over kunt discussiëren. Ik noem er u een paar.
Zijn wij in de tijd of is de tijd in ons of geldt beide tegelijk — maar hoe dan? Als wij ons de tijd als een stroom voorstellen, stroomt de tijd dan van het verleden naar de toekomst of van de toekomst naar het verleden en raakt de tijd op? Hoe voel je dat? Heeft de tijd een begin en een einde of niet? Vervolgens, elk van de drie volgende stellingen laat zich verdedigen. (1) Het verleden is er niet meer, de toekomst is er nog niet, het heden is het ongrijpbaar vlietende moment, waarin de toekomst overgaat in het verleden of het verleden overgaat in de toekomst, dus we hebben geen tijd. (2) Het verleden is er niet meer, de toekomst is er nog niet, dus de enige tijd die we hebben is het heden. (3) Het verleden bestaat in onze herinnering, is echt en existent, het bestaat, de toekomst bestaat in onze plannen, maar het heden bestaat niet. Het heden is een louter niets, het is de leegte, waarin wij met verleden en toekomst opereren. Ik verlaat snel dit fantasievolle gebied en wend mij tot het eerste onderdeel van mijn betoog: de drie belevingswijzen van de tijd.
De drie belevingswijzen van de tijd
Ik onderscheid daarin het vlietende heden, het ruime heden en de duurzame tijd. Het gaat nu om belevingswijzen, dus experiëntieel, niet om constructies over de tijd. Wij beleven de tijd als een vlietend heden, als iets dat ons ontglipt. Dit bemerken we bij voorbeeld als we steeds sneller achter elkaar zeggen: 'nu, nu, nu'. Het heden wordt dan steeds korter, naarmate u het sneller zegt. De tijd kan in steeds kortere perioden worden gesplitst, veel korter dan een seconde. Een computer kan in een onderdeel van een miljardste seconde ingewikkelde berekeningen maken. We kunnen dit wegvlieten niet stopzetten. We kijken de tijd altijd op de rug. In de literatuur vinden we het vlietende heden op allerlei manieren aangeduid, bij voorbeeld in Goethes Faust, waar het pact met Mephisto gesloten wordt: "Werd' ich zum Augenblicke sagen: Verweile doch! du bist so schön!" Rilke sprak van "entgleitendes Vergleiten". Mozarts Don Giovanni is altijd opgejaagd naar het volgende onderweg en kan zich dus niet onderwerpen aan de tijd. Het is de overgang en de vergankelijkheid die hem dan parten spelen, waardoor hij niet in het heden kan zijn. Twee kenmerken van het vlietende heden zijn: het is ongrijpbaar, zo snel gaat het, en het is onverbiddelijk. Het is hard, het is onontkoombaar, het gebeurt aan ons. Het vlietende heden wordt wel eens als een louter niets beschreven, als de vergankelijkheid en dan is het een onvergankelijk vergaan. Het is onmogelijk om het vast te houden.
Wat is nu de relevantie van het vlietende heden voor psychopathologie en psychotherapie? Het gaat daarin om de vluchtige inval, dat vlietende moment dat er even iets door het bewustzijn ging, zo vlug dat men geneigd is het te verwaarlozen. Dat is dat vergankelijke, dat vlietende heden; daarin maakt het onbewuste even contact met het bewustzijn. Vaak is wat iemand daarna zegt niet meer zo interessant. Dan is het van belang om even terug te gaan. Wat gebeurde er in dat ene ogenblik, waar je eigenlijk al weer op terugkeek op het moment dat je het bewust werd? Voor de therapeut is het vlietende heden dus van belang want — denk aan Freuds uitdrukking van de gleichschwebende Aufmerksamkeit — de psychoanalyticus laat zijn gedachten vrij gaan, hij laat ze stromen. Dan gaat het dus ook om die vluchtige dingen die even door de gedachten heen gaan en die vaak onthullen wat er aan de hand is. In die flits kan ons bewustzijn toch even het onbewuste ervaren. Een therapeut zit niet heel gespannen te luisteren opdat niets hem zal ontgaan, alles registrerend en construerend. Hij leunt achterover, er gaat een heleboel langs hem heen. Dat moet ook, omdat hij ontvankelijk is voor dat vlietende wat in hemzelf gebeurt, waar hij naar luistert. Dat is de vluchtige inval die een pendant is van de vrije inval van de patiënt. Het vlietende heden heeft dus relevantie voor neurose.
Je hebt patiënten, bij voorbeeld dwangmatige mensen, die alles moeten controleren. Dat controleren is een buitengewoon complex verschijnsel. Eén van de aspecten daarvan is: niets mag hun ontgaan. Ze kunnen zich niet overgeven aan het vlietende heden, aan dat vergankelijke van de tijd, want dan zou er iets kunnen gebeuren wat ze niet in hun regie kunnen houden. Ik denk bij voorbeeld aan een patiënt met impotentie, die bang was om te zwemmen. Bij nadere analyse bleek dat het ging om de overgang, het zich kunnen overgeven. Hij kon zich niet overgeven aan het water, aan het zijn, zoals je je moet overgeven aan de tijd. Het orgasme is ook dat vlietende. Als je daarop gaat letten, dan gaat het niet meer, net als bij de bekende duizendpoot die omvalt als hij erop gaat letten hoe hij zich voortbeweegt. De overgang willen betrappen is het dwangmatige streven.
Een andere patiënt wiens zieke moeder was overleden had altijd heel goed voor haar gezorgd. Even ging hij weg en toen ging moeder dood. Toen bleef hij voortdurend piekeren. Hij had die overgang van het leven in de dood, dat ene moment gemist. Hij moest steeds de tijd op de overgang betrappen. Als u dat eens probeert, dan lukt u dat niet. Als hij de tijd in steeds kleinere stukjes kon snijden, zo dacht hij, dan moest hij op een gegeven ogenblik bij dat moment komen. Daar kun je een leven aan besteden. En het is vergeefs. Als je dood gaat heb je het niet bereikt. Het in slaap vallen heeft ook iets van dat zich kunnen overgeven. Er zijn ook patiënten die in de wachtkamer zo veel moeite hebben met wachten en die precies op tijd of een minuut te laat komen, om vooral niet te hoeven wachten. Dat wachten is voor hen iets pijnlijks, dat is je overgeven en niet weten op welk moment je aan de beurt bent. Wachten is onaangenaam. Dan kunnen de dingen je overvallen.
Nu naar de tweede belevingswijze van de tijd: het ruime heden. Wij mensen hebben het vermogen de tijd te beleven als een ruimte. We kunnen beleven hoe we ongehaast een stap maken en in die stap aanwezig zijn als in een grote of kleine ruimte. In het zetten van die stap ervaren we dat we tijd hebben. Steeds op het snijpunt van de overgang en de beweging hebben we 'alle tijd'. In het schitterende boek van Robert Pirsig, Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance (1974), gebruikt de auteur het beeld van de trein. Men kan ook denken aan de boeg van een schip. De boeg is net altijd op dat ene punt van het heden, erachter en ervoor is het grote water. De trein rijdt op de rails en het heden is dat snijpunt waarop de trein zich over de rails beweegt, het punt dat steeds verschuift. Daar voltrekt zich alles. Dat vindt u bij Pirsig mooi beschreven. Je kunt de trein analyseren, maar het gebeurt allemaal in die beweging. Een trein die niet rijdt, is geen trein.
Een ander voorbeeld voor het ervaren van het ruime heden is het luisteren naar muziek zoals beschreven door Anton Ehrenzweig in zijn boek The Hidden Order of Art (1967) naar aanleiding van een fuga van Bach: "The fabric of the voices will open up and expand into the infinite, an experience not dissimilar to the mystic's oceanic feeling as described by Freud. Time will seem to stand still. We begin to live eternally in the present and are given the infinity of true musical space" (p. 95).
Wat is nu het onderscheid tussen het vlietende en het ruime heden? Het vlietende heden heeft geen uitgebreidheid, het glijdt langs en is ongrijpbaar. Wat dat betreft hebben we inderdaad geen tijd. Maar wat het ruime heden betreft hebben wij wel tijd en zijn wij ook tijd. U vindt dat bij filosofen op allerlei manieren terug, bij Bergson, Husserl en Heidegger. Het heden is nooit alleen maar het heden. Een mens is nooit alleen maar in het hier en nu. Het heden is altijd samen met het verleden en samen met de toekomst in één spanningsboog. Daarom hebben we tijd. Bergson en Husserl gebruiken de metafoor van de melodie, de verklonken tonen, de klinkende tonen en de te klinken tonen horen wij ineen, als één zinvol geheel waarin wij in het heden zijn. We begrijpen de laatste woorden van een zin door de net gelezen woorden nog in het bewustzijn te houden. Dit noemt Husserl retentie. Maar we grijpen ook steeds vooruit op wat nog moet komen, al bij de eerste tonen horen we als het ware het hele refrein. Dit noemt Husserl protentie. Beide vermogens zijn vereist om tot een volwaardige menselijke ervaring te komen.
Het ruime heden is het spanningsvolle geheel van een zinvolle tijdsduur. In zekere zin is het ruime heden de werkelijkheid waarin wij leven. Dat kan enkele seconden zijn, enkele minuten, of een uur. Als u een betekenisvolle tijd doorbrengt met personen die belangrijk voor u zijn, dan is er de beleving van het ruime heden en het varieert, hoe lang dat kan zijn. Maar of het nu een minuut is of een uur, het hele leven is voorhanden in dat ruime heden. In tachtig jaar leven is niet meer voorhanden dan in het ruime heden. In vijf minuten is de hele werkelijkheid. De beleving van het ruime heden is niet gehaast, niet opgejaagd, het is wat bedoeld wordt met verlichting of satori in Zen, terwijl de neurose als kenmerk heeft, niet in het heden te kunnen zijn. Het hele leven is in dat ruime heden voorhanden.
Nu iets over de relevantie van het ruime heden voor de vrije inval, het instrument van de therapie. Het is niet alleen de flits, het vergankelijke van de inval van het moment, maar het is ook het zich kunnen overgeven aan de stroom, het zich mee laten nemen. Niet: o, wat valt me nou in en dat gaat zo snel, maar het is een gebeuren waarin het vlietende heden gevolgd wordt door allerlei reverberaties en uitwerkingen van het vlietende heden. De opeenvolgende invallen zijn ten dele afkomstig van het vlietende heden, ten dele zijn het reacties erop. In de vrije associatie is het vermogen om in het heden verleden en toekomst te doorkruisen zonder op ernstige barrières te stoten zo belangrijk. Men heeft wel gezegd: als je vrij kunt associëren, is de therapie afgelopen, dan kunnen we aan de beëindiging ervan gaan denken. Waarvoor de patiënt gekomen is, is dan bereikt. Vrije associatie is het verbinden wat in het spanningsvolle geheel van het ruime heden gebeurt. Freud gebruikt in Ratschläge für den Arzt bei der psychoanalytischen Behandlung (GW Bd VIII, p. 381) het beeld van de telefoon die het onbewuste van de patiënt verbindt met het onbewuste van de therapeut. Theodor Reik noemt het in zijn gelijknamige boek listening with the third ear, Anton Ehrenzweig spreekt in dit verband van unconscious scanning (p. 24).
Wat de neuroticus altijd doet is splijten, tegenwoordig een modewoord. Vroeger sprak men van isoleren of van fragmenteren. Neurose rukt uiteen, de vrije associatie maakt verbindingen tussen de dingen — en dat vindt plaats in het ruime heden. Neurose en psychose kunnen beschreven worden als het onvermogen om in het ruime heden te zijn. Eén van de merkwaardige dingen is dat naarmate de stoornis ernstiger is, mensen meer praten over de tijd. In huis-, tuin- en keuken-neuroses gaat het over schuld, angst, somberheid, maar bij ernstige stoornissen staat de tijd stil of de tijd gaat te vlug. De tijd is dan buiten mij en ik kijk ernaar — of ik ben de tijd en alles om mij heen staat stil. En er is de beleving geen ruimte te hebben.
Ik moet in dit verband denken aan een patiënte die op balletles zat en die na meerdere jaren analyse ontdekte, hoeveel tijd ze eigenlijk had om een pirouette te maken. Ze dacht steeds: 'dat kan ik niet', omdat het heden platgedrukt werd tussen toekomst en verleden, als een gehaast heden. Toen ontdekte ze: 'je hebt de tijd'. Toen bleek haar, hoe goed ze dat kon doen. Pirsig beschrijft dat ook zo mooi: als je een berg beklimt, moet je niet te snel gaan en niet te langzaam. Elke stap is zijn eigen gebeuren. Dan kun je je bewegen zoals het valt. Of zoals dezelfde patiënte het zei: bij het duiken van de duikplank is het verschil tussen een zweefduik of een klapduik het moment tussen de sprong en het in het water plonzen. Ze had ontdekt: dat moment duurt een hele tijd. Ook al plons je een seconde na de sprong van de plank in het water, je zweeft een eeuwigheid in de lucht. David Oistrach zei tegen Emmy Verhey van een bepaalde toon: "daar moet je eindeloos op studeren, want die toon klinkt heel kort, klinkt één maal en die komt nooit weer terug. Daarom moet je hem perfect maken." In die ene noot klinkt dat ruime heden. Het ruime heden heeft het vlietende heden in zich opgenomen. In de neurose is er een gebrek aan het ruime heden. Ze is een constrictie, dat wil zeggen een benauwdheid, een beklemming van het ik, een ingeklemd zijn en geen ruimte hebben, een gehaast worden. In de neurose is er niet de zinvolle spanningsboog tussen heden, verleden en toekomst. Kenmerkend voor het ruime heden is dat het vitaal is, de toekomst en het verleden mee omvat, vitaal omdat het heden is geladen met een intens en zinvol verleden en zich uitstrekt naar een boeiende toekomst. In deze zin hebben neurotici en psychotici geen tijd. Ze hebben geen ruim heden, maar een leeg of eng, constrictief heden. Aan het eind van een psychoanalyse kan dan het ruime heden ervaren worden als bevestiging van wat verworven is.
De derde belevingswijze van de tijd is de duurzame tijd. De neerslag van honderden miljoenen vlietende hedens is het leven. Als je dat zou uitrekenen, kom je wel voorbij de miljard vlietende hedens. Maar het leven wordt in één adem en in één hartslag geleefd. Van wieg tot graf is één adem en één hartslag: dat is de duurzame tijd. En er is continuïteit dank zij contiguïteit, dat wil zeggen er is voortgang dank zij aanraking. Omdat het heden samen met het verleden is, daarom is het heden zinvol. Het verleden tikt tegen het heden aan, daardoor gaat het verder. Herinneringsbelevingen van tien jaar, dertig jaar, veertig jaar geleden kunnen tegelijkertijd in ons bewustzijn zijn. Soms flitst door je heen wat dertig jaar geleden, twintig jaar geleden, wat gisteren gebeurd is. Dat is één totaal beleven, namelijk het beleven van de duurzame tijd. Dit vermogen heeft het dier niet. De relevantie ervan voor de vrije inval en dus ook voor de therapie blijkt als je het karakter analyseert. Waarom duren analyses tegenwoordig zo lang en vroeger zo kort? Vroeger analyseerde men iets anders. Men analyseert nu het karakter en dan heb je jaren nodig. Men gaat dan inzien dat bepaalde patronen in het leven door alle jaren heen gaan. Iemand kan dan met een schok ontdekken: nu zie ik een patroon dat er al twintig, vijfentwintig jaar is — niet opgemerkt! Nu zie ik hoe dat patroon door de tijd heen gaat.
Een andere beleving van de duurzame tijd is die van de constantie van het ik, het symbolische zelf, de identiteit. Als kinderen een foto van zichzelf zien, bij voorbeeld als baby, dan zie je ze verlegen raken, dan zijn ze dat en tegelijk ze zijn het ook niet. Enerzijds ervaren ze dat vreemde en anderzijds dat besef van continuïteit door de tijd heen. Dan zeggen ze bij voorbeeld: "Dag ik." Het leven bestaat bij de gratie van die duurzame tijd. Als iemand de mededeling krijgt, 'u hebt nog een half jaar te leven', dan verandert vanaf dat moment elk heden. Elk nu is anders geworden dan daarvoor, want het ruime heden functioneert bij de gratie van een onbepaalde toekomst, of dat nu vijf jaar of twintig jaar is. Daardoor kunnen we leven. Maar zodra de grens heel nabij gelegd is, is de beleving van de duur, van de duurzame tijd, veranderd. Neurotische patiënten kunnen zeggen: 'ik heb geen geschiedenis, ik heb niet het gevoel dat die jongen of dat meisje van vijf jaar dat ik eens was, dat ik dat nu ben. Ik heb niet het gevoel dat ik door de tijd heen ben gegaan, dat ik daar aanwezig ben'. Het is heel schokkend voor mensen in therapie om dan de beleving te hebben: 'nu pas ben ik aanwezig in de tijd, in al die herinneringen, nu heb ik een constant gevoel in mijzelf, mijn ik is een vast punt in de tijd dat door de tijden heen gaat.'
De drie dimensies van de tijd
Nu komen we tot een volgend punt: er zijn drie dimensies van tijd, verleden, heden en toekomst. Deze dimensies zijn onafhankelijk van de beleving, vormen een werkelijkheid buiten ons. We vatten die werkelijkheid in onze concepties, in de woorden heden, verleden en toekomst. Een dimensie van de tijd is dus heel iets anders dan een belevingswijze. Immers de dimensies zijn er, ook als wij deze niet beleven. Dit hangt samen met het gegeven dat wij het vermogen bezitten een onderscheid te maken tussen iets dat wij direct spontaan beleven en iets dat wij in ons denken constateren. Het feit dat wij eens zullen sterven is onafhankelijk van de vraag of wij dat gegeven ook beleven.
Nu doen wij dus een stap van het experiëntiële naar het metapsychologische, een stap van het beleven van de tijd naar het onderzoeken van de vraag: hoe komt het dat mensen in staat zijn die belevingen te hebben? Mensen leven in termen van heden, verleden en toekomst, maar dat doen planten en dieren ook. Wat is het verschil? Een druif in oktober is een andere druif dan in april. Een oude vos is slimmer dan een jonge vos, omdat hij tijd in zich heeft opgenomen, maar zonder zich hiervan rekenschap te geven. Dieren zijn dus ook in de tijd. Maar mensen zijn anders in de tijd dan planten en dieren. Men heeft wel gezegd: Goden leven in de eeuwigheid, planten en dieren leven in de ruimte, mensen leven in de tijd. Dieren hebben de tijd aan zich, niet in zich. Mensen gaan anders om met de tijd. Zij beschikken over een vorm van vrijheid die de dieren niet kennen. Een voorbeeld: u kunt zich afvragen, 'hoe was het met mij gesteld een jaar geleden, tien jaar geleden, dertig jaar geleden op deze tijd van het jaar?' Dat kunt u oproepen. Voorzover wij weten kan een dier dat niet. Het heeft niet de hersenschors daarvoor. Kennedy zei in 1960: "voor 1970 zullen wij een man op de maan laten lopen." En het geschiedde aldus. Stelt u zich voor wat dat voor een omgang met de tijd is!
Ruimte en tijd zo op elkaar afstemmen, dat kan geen dier. Leeuwen vangen hun prooi nog precies zoals honderdduizend jaar geleden, maar een mens blijft geen jaar in de maatschappij hetzelfde doen als daarvoor. Dieren hebben dus de ruimte verinnerlijkt, mensen hebben de ruimte en de tijd verinnerlijkt. Een analogie: een dier kan van een voorwerp in de ruimte afstand nemen, hij kan er van weg lopen en er weer naar toe gaan. Er is dan dus omkeerbaarheid. Het dier kan om het voorwerp heen lopen, het van voren en van achteren bekijken. En het kan doelgericht op het voorwerp af gaan. Deze vier dingen kan een mens ook in de tijd doen, een dier niet. En verder beschikt de mens over de taal. Het gesproken woord klinkt kort in de ruimte, na een seconde is het voorgoed weg. Het geschreven woord blijft: verba volant, scripta manent.
Mensen kunnen afstand nemen van nu. Een mens is nooit alleen maar hier en nu, hij is altijd ook toen en ginds en straks en daar. Hij kan afstand nemen van het moment, van het hier en nu. Hij kan als het ware om het heden heen lopen, hij kan het heden vergelijken met het verleden, daarom heeft hij het heden. Een dier kan het heden niet vergelijken met het verleden en heeft daarom ook eigenlijk geen heden of anders gezegd: is altijd in het heden. De mens kan dus afstand nemen, hij kan ook één jaar onderscheiden van tien jaar. In ons geheugen loopt dat allemaal door elkaar, maar we kunnen daarbinnen ook onderscheiden. We kunnen zeggen: 'zomer '63 waren we daar, zomer '64 waren we op een andere plaats'. Dat verwarren we niet. De mens kan ook omkeren, hij kan naar het punt van uitgang terugkeren en het in de tijd aantreffen, net zo als toen hij er van weggegaan is. Een mens kan zich ook op een tijdstip of voorwerp in de toekomst richten.
In de ruimte is er een ander heden dan in de tijd. In de ruimte is het heden zichtbaar aanwezig in de werkelijkheid buiten ons. Van de ruimte is er een waarnemingsbeeld, van de tijd is er een herinneringsbeeld. In de tijd is er alleen innerlijk een ding aanwezig, in de ruimte kan het afwezig zijn. We kunnen een ding in onze verbeelding waarnemen. Een dier kan niet, zoals een mens, met een beeld, een fantasie, spelen. Daarmee zijn we bij het begrip verinnerlijking van de tijd gekomen en bij het derde onderscheid dat ik wil bespreken, namelijk de vormen van de tijd.
De twee vormen van de tijd
Ik onderscheid drie belevingswijzen, drie dimensies en twee vormen van de tijd, de primaire en de secundaire tijd. De begrippen primair en secundair verwijzen naar het primair en secundair proces, zoals door Freud (voor het eerst in Die Traumdeutung, GW Bd II/III, p. 593-614) onderscheiden. Alles in de psychoanalyse draait om dat verschil tussen primair en secundair proces. Ik begin met een korte elementaire aanduiding: de secundaire tijd, dat is de verhouding tussen de snelheid en de afgelegde weg zoals die bij de oplossing van 'ingeklede' sommen berekend wordt. We weten uit het ingenieuze onderzoek van Piaget hoe dat in elkaar zit. Een kind van zes, zeven jaar kan dat soort vraagstukken nog niet oplossen, pas met tien, elf jaar is een kind daartoe in staat. Dat soort sommen zijn voor sommige mensen heel moeilijk, anderen vinden ze juist heel leuk. Waarom kan een klein kind die sommen nog niet aan? Wij hebben geen orgaan voor de tijd. We hebben vijf zintuigen voor de ruimte, maar geen één voor de tijd. Dat is het probeem: een kind moet zich de tijd voorstellen, terwijl het de tijd niet kan zien, zoals het dingen in de ruimte wel kan zien. Het moet dus leren punten in de tijd en intervallen in de tijd te vergelijken met punten in de ruimte en intervallen in de ruimte. Een voorwerp kan heel snel over een grote afstand springen, maar een kind verwacht dat een voorwerp langzaam springt over een kleine afstand. Het kind kan zich nog niet van de ruimte los maken. Er zijn allerlei culturen die niet zo sterk zijn in het omgaan met die secundaire tijd. Wij in het Westen zijn er gigantisch sterk in geworden. Onze maatschappij is een technologische en de overheersende tijd is bij ons de secundaire tijd, het vergelijken en berekenen van snelheden van lichamen in de ruimte. U kunt zich voorstellen wat een complexe verrichtingen dat zijn! Secundaire tijd, dat is het vergelijken van snelheden waarmee lichamen zich in de ruimte bewegen, bij voorbeeld het draaien van de aarde om haar as of om de zon of de snelheid waarmee het licht zich voortplant.
De secundaire tijd is abstract, eindig, deelbaar, omkeerbaar, gescheiden, meetbaar, universeel geldig en homogeen. Zij is voor alle mensen gelijk. Zich dat voor te stellen is voor een klein kind niet mogelijk, want voor een kind is de tijd subjectief, maar dat er een homogene en abstracte tijd is die, ongeacht waar je ook bent, gelijk is voor alle berekeningen, dat kan het kind zich niet goed voorstellen. Deze tijdsvorm is omkeerbaar. Je kunt terugkeren naar precies hetzelfde punt van uitgang. Dat is het principe van alle wetenschap: dat je kunt herhalen. Je doet alsof het pannetje water dat je kookt, precies hetzelfde pannetje water is dat mensen gisteren of honderd jaar geleden hebben gekookt, omdat water nu eenmaal altijd bij 100 graden kookt. Je kunt omkeren, je kunt vergelijken, omdat je kunt terugkeren naar het uitgangspunt in de tijd. Deze vorm van tijd is universeel, algemeen geldig en sociaal.
De primaire tijd is precies het omgekeerde. Deze is oneindig, ondeelbaar, een geheel, ongescheiden, niet meetbaar, heterogeen, concreet, onomkeerbaar, uniek, egocentrisch en individueel. Een voorbeeld van deze primaire tijd: een patiënte vertelt in therapie de herbeleving, dat ze als meisje van drie jaar aan de hand van haar vader liep naar de kuikens in een schuurtje, helemaal aan het eind van een heel lang pad. Dat is dus het afleggen van een weg, stapje voor stapje naar een bepaalde plaats zoveel meter weg. Maar in de oorspronkelijke ervaring, die ze in de analyse herbeleeft, is het een durende beweging, waarbij afstand alleen wordt uitgedrukt in een gevoel van een onmeetbare duur, een ondeelbare lopende beweging naar een heel verre plaats. Wat in de secundaire tijd uiteengelegd kan worden, wordt in de primaire tijd als een onmiddellijkheid beleefd. De secundaire tijd is een vermogen dat een mens zich pas na een lange voorafgaande ontwikkeling eigen maakt. Deze tijdvorm, waarmee volwassenen als vanzelfsprekend opereren, is een construct, een ingewikkeld bouwwerk dat moeizaam in de loop van jaren samengesteld is uit voorlopers, uit primitievere bouwsels. Wat de filosofen de laatste duizenden jaren als 'de tijd', als het begrip 'tijd' hanteren, is een vermogen dat de eerste tien jaar van het menselijk leven nog niet voorhanden is. Aan de tijd in de betekenis die filosofie, wetenschap en het dagelijks leven eraan hechten, gaat een lange periode vooraf, waarin een andere notie van tijd heerst. Dat is de primaire tijd. De secundaire tijd is een creatie van ons bewustzijn, niet een gegeven dat buiten ons op ons ligt te wachten. Het onderscheid tussen primaire en secundaire tijd herinnert ook aan het onderscheid dat Bergson maakt tussen durée en espace.
A: De functionele eenheid van tijd
Dit leidt tot het begrip dat ik de functionele eenheid van tijd noem. Wij komen nu bij een belangrijk, maar ook heel moeilijk te vatten begrip aangaande normaliteit en pathologie.
De drie belevingswijzen van tijd, de drie dimensies van tijd en de twee vormen van tijd werken met elkaar samen, dat wil zeggen gaan een integratie met elkaar aan in wat ik de functionele eenheid van tijd noem en markeer met een hoofdletter A. Met het woord 'functioneel' duid ik aan dat deze vorm goed functioneert en daarmee hoort tot het gebied van de normaliteit in tegenstelling tot de vormen van pathologie, die hierna besproken worden. Hiermee kom ik, wat het begrip tijd betreft, op een heel centraal gegeven: het menselijk geheugen. Ter verheldering begin ik met enkele voorbeelden die illustreren, hoe zowel de belevingswijzen van tijd als de dimensies en de vormen van tijd met elkaar werkzaam zijn, door ons worden opgenomen in een eenheid.
Mijn zoon en dochters spelen op het trottoir met knikkers en stuiters. Ik hoor het getik en geklik als ze tegen elkaar aanstoten en denk meteen: 'ja, zo klonk het ook in mijn kindertijd'. Een tweede voorbeeld: ik breng mijn jongste dochtertje naar de kleuterschool. Ik snuif de geur van hout op en beleef de sfeer van de hoge gangen met de jasjes en ik denk-voel: 'o ja, zo rook het vroeger ook'. In ons geheugen is het verleden een potentieel heden. Het hier-en-nu- verleden is tegelijk een toen-en-daar-verleden. Op het ideale en hoge niveau is het menselijk geheugen: een in totaliteit ondeelbaar tegelijk aanwezig zijn van alle herinneringen in hun verbindingen met elkaar, waarover ik, als ik dat wil, in vrijheid beschikken kan. Het is bewaard gebleven en kan worden gewekt als nu aanwezig. Geheugen is de eenheid van waarneming, herinnering en verwachting. Wat veertig jaar geleden, wat één jaar geleden en wat gisteren gebeurd is, kan ik op dit moment nu in mijn geheugen samenbrengen of spelend samen laten gebeuren. Het vlietende heden, het ruime heden en de duurzame tijd komen samen in de spanningsboog van de functionele eenheid van tijd. Ook de verinnerlijking van de tijd keert terug. Heden, verleden en toekomst kunnen op elk moment opnieuw samenkomen.
Een voorbeeld: de moeiteloos en bijna volmaakt lijkende bewegingen van een balletdanser of het spel van een pianist zijn het product van jarenlange dagelijkse oefeningen. Deze bewegingen hoeven niet gepaard te gaan met een bewuste beleving ervan, maar zijn door de jaren heen geoefende geautomatiseerde bewegingen, ook al is er tegelijkertijd een intense gevoelsbeleving, waarin lichaam en ziel in samenspel zijn. Andere voorbeelden van deze functionele eenheid van tijd zijn de wijzen, waarop wij een kamer binnenkomen, of onze mimiek, onze intonatie of de meningen die wij verkondigen. Zij zijn het bewaarde verleden van vele jaren. Wat deze aspecten betreft kunnen we zeggen: het heden is de uitstulping van het verleden op het moment van nu. Per heden ben ik mijn hele verleden tot nu toe. Dit is idealiter de normaliteit van A. Wij mensen hebben dit vermogen, de dieren niet. Het paradoxe van A is echter dat het niet echt in de werkelijkheid bestaat, en in een bepaalde zin toch weer wel, dat het in zekere zin werkt, maar ook niet werkt. De functionele eenheid van tijd is de vreugde van het zijn, maar niet alleen de vreugde, het is ook lijden, angst, depressie, neurose en psychose.
De twee tijdslijnen
Ik wil voorts nog wijzen op een merkwaardig verschijnsel, namelijk dat de functionele eenheid van tijd wordt gekenmerkt door twee tijdslijnen: een heengaande en een teruggaande lijn.
(1) De heengaande lijn houdt in dat het vroegere het latere bepaalt. Het verleden determineert het heden en is in zekere zin de oorzaak van het heden. Het is hier en nu aanwezig en beschikbaar voor ons. Een belangrijke tak van de psychologie, namelijk de ontwikkelingspsychologie, bestudeert hoe het eerder gekomene het latere bepaalt. Als wij bij voorbeeld in een anamnese horen dat de betrokken persoon in het eerste levensjaar een ingrijpende ziekenhuisopname heeft meegemaakt, gaan er bij de onderzoeker 'belletjes rinkelen'. Een ander voorbeeld: de onderzochte persoon is een vervangkind en heet naar het broertje of zusje dat is doodgegaan. Dan is er het alarmsignaal: dat moet voor zijn of haar latere leven veel betekenen. Doordat het orale stadium vooraf gaat aan het anale en doordat het verbale groeit uit het pre-verbale, is er een causale samenhang van oorzaak en gevolg. In de puberteit kunnen de onverwerkte conflicten van de pre-oedipale en de oedipale fase doorwerken, maar niet omgekeerd. Men kan niet zeggen: 'in zijn vroege kindertijd had hij zo'n last van zijn puberteit'. Zo is het vroege Christendom ondenkbaar zonder Jodendom, maar niet omgekeerd.
Een voorbeeld voor hoe het verleden het heden determineert: een vrouw, die een aardige, redelijk goede man en lieve kinderen had en in welstand leefde, pleegt zelfmoord. Hoe kon iemand die het in het heden zo goed leek te hebben, dit doen? Het antwoord luidt dat voor deze vrouw het heden helemaal niet zo goed en mooi was, omdat ze geheel in de greep van het verleden leefde, geen contact met het heden kon maken dat de omstanders als haar heden beschouwden. Dit heden zei haar echter niets, zij leefde in haar kindertijd, haar man ervoer ze niet als een reëel iemand buiten haar. Zij vond hem een lastig iemand. De determinerende kracht van het verleden gaat dus vooral uit van het storende verleden.
(2) Ik kom nu aan de tweede, de teruggaande lijn, die inhoudt dat het heden het verleden herschept. Het voorrecht van het heden is dat het dit of dat stuk van het verleden kan selecteren en kan herorganiseren, zodat het beter bij onze visie van nu past. Bovendien speelt hier nog een ander belangrijk punt, dat ik hier slechts kan aanduiden. Ik bedoel het gegeven dat wij in latere generaties een veel vollediger beeld van het verleden kunnen hebben dan de mensen die toen in dat verleden leefden. Bij voorbeeld: door archeologische en andere ontdekkingen kunnen wij een kennis omtrent het verleden hebben (denk bij voorbeeld aan de Nag Hammadi-geschriften of aan de Dode Zee-rollen), die men, levende in dat verleden, nog niet had. Een ander belangrijk punt, dat ik slechts kort noem, is wat men in de literatuur Nachträglichkeit is gaan noemen en de grote denkwereld die daarmee verbonden is. Ik vertaal deze term met de Nederlandse woorden na-tijd tegenover voor-tijd en het na-tijdige tegenover het voor-tijdige.
Het voorrecht van het heden is dus dat het uit het verleden datgene kan selecteren wat het beste bij de inzichten en bij de belangen van het heden past. We nemen dan distantie van onze spontane belevingen van de tijd en maken gebruik van ons redeneervermogen om objectieve feiten te analyseren. Een voorbeeld uit een psychoanalyse: na een jaar therapie zegt de analysand: 'mijn moeder was een schat, mijn vader was een onmens'. Na vier jaar zegt deze persoon: 'mijn vader was een redelijk goed mens, maar mijn moeder is de bron van alle ellende in mijn leven geweest'. De ene uitspraak heft de betekenis van de andere niet op. Allebei de uitspraken zijn even geldig, omdat zij in verschillende fasen van de beleving plaats vinden.
Het heden maakt een selectie, die bepaalt wat op dat moment de beleving van de persoon is. De betekenis die de persoon nu, in deze fase, verleent aan wat er gebeurd is, is in de analyse het belangrijke. De waarheid groeit uit de conflicten tussen de opeenvolgende belevenissen. Het verleden wordt geherorganiseerd in de betekenissamenhang van nu. Samen met de ervaring van de persoon verandert er iets in het verleden, waardoor ook de werking van het verleden in het heden verandert. Wat er precies gebeurd is, is niet zo belangrijk — de betekenis die er nu verleend wordt aan wat er vroeger gebeurd is, dat is waar het op aan komt. In de loop van de tijd vindt er dus een verrijking van de ervaringswereld plaats. A blijkt dus in deze zin te werken, heeft een legitiem bereik.
Wat wij mensen doen is: werken met ontwerpen, blauwdrukken of reconstructies van het verleden. Wij wijzigen die voortdurend. Elk heden past het verleden aan bij de inzichten en de behoeften die het heden heeft. Dit alles kan zo gebeuren, omdat het verleden in het geheugen een potentieel heden is. Uit het oneindige materiaal van het geweest zijnde selecteert elk heden het verleden, zodat het heden kan blijven functioneren. Het verleden groeit en verandert voortdurend in en uit de opeenvolgende hedens. We ervaren dit alles als een verrijking van ons innerlijk.
Uitgaande van het begrip 'functionele eenheid van tijd' heb ik één aspect van het begrip tijd aan diverse voorbeelden verduidelijkt. Het gaat hierbij om de verinnerlijkte tijd, waarin zowel belevingswijzen, dimensies als ook vormen van tijd in het geheugen als één organisatie worden beleefd. Dat is het bijzondere vermogen of het nut van wat ik A genoemd heb. Maar het woord tijd heeft nog een andere betekenis, die tegenover deze functionele eenheid staat. Wij kunnen ons deze tweede betekenis dichterbij brengen door ons de discussie over het vlietende heden te herinneren. Wat op een voorafgaand ogenblik nog volop aanwezig was, is een volgend ogenblik voorgoed verdwenen. In contrast met het innerlijk verleden is het verleden buiten ons volledig weg, tot een niets vergaan. Tegenover het verleden dat in ons innerlijk volop aanwezig is, staat het verleden buiten ons dat weggevaagd is. De Duitse taal heeft voor deze gedaante van de tijd een sprekende term: tijd is de grote Alleszermalmer. 'Zermalmen' betekent verbrijzelen, vermorzelen, vernietigen, tot het grote Niets maken. Het verleden is de afgrond van het niet-zijn. In deze zin is de tijd onverbiddelijk ten aanzien van wat voorgoed verloren gaat.
Tot nu toe heeft het begrip 'functionele eenheid van tijd' overheersende aandacht gehad. Maar wat ik aanduidde met de term 'de grote Alleszermalmer' leert ons dat de tijd nog heel andere kenmerken heeft dan die van de functionele eenheid van de steeds genoemde drie. Een voorgoed vernietigd verleden is ook een kenmerk van de tijd. Er is een verleden dat bij ons blijft en er is een verleden dat weg is. Het woord 'functioneel' duidt aan dat er in de mens een poging tot integraal zijn is. Met het woord 'zermalmen' duiden we aan dat die poging nooit kan slagen, alleen al doordat de mens gespleten is in een wezen dat is en een wezen dat weet dat hij is, waarmee samenhangt dat de mens het enige schepsel is dat het kwaad innerlijk kent. De mens is het gespleten dier dat streeft naar eenheid, maar deze zelden bereikt.
Nu een volgende stap: wij verinnerlijken de tijd op de primaire en de secundaire wijze en beide komen samen in de functionele eenheid van tijd. Primair en secundair, dat zijn heel verschillende soorten van verinnerlijking. In Europa en Amerika bracht verinnerlijking van de secundaire tijd in de afgelopen anderhalve eeuw vanuit de digitale wereld onze fantastische huidige technologie voort. Om een voorbeeld van 55 jaar geleden te noemen verwijs ik naar de toen al geraffineerde techniek die nodig was om een mens op de maan te laten lopen. Zo onstuimig hebben wetenschap en technologie zich ontwikkeld!
Ik ga echter niet verder op de verinnerlijking van het secundair proces in. Het belang van de verinnerlijking van het primair proces wordt namelijk in de huidige cultuurfase zwaar onderschat, hetgeen leidt tot cultuurverval. Er zijn andere culturen, waarin de cultivering van het primair proces veel hoger ontwikkeld is. Met name denk ik aan de Tao in het oude China, de Boeddha in India en de omringende landen en aan Zen in China en Japan. Als selectie uit deze overweldigende materie introduceer ik (zeer summier) enkele begrippen. Ik verwijs hierbij naar het belangrijke werk op dit gebieid van Otto Rank, Ernest Becker en Anton Ehrenzweig, die ons een idee van de hoge cultivering van het primair proces in de Oosterse cultuur hebben geschonken. Deze gedachtewereld is bij Freud niet te vinden.
Ik vat deze samen in — voorzover ik weet — een door mij bedachte combinatie van termen: de hoge cultivering van de primaire tijd betreft niet de archeo-primaire tijd (die van het heel jonge kind, zie Freud), maar over de neo-primaire tijd van de volwassene (zie Rank, Becker en Ehrenzweig). De neo-primaire tijd van de volwassene is een overwinning op de secundaire tijd, zoals het secundair proces een overwinning is op de archeo-primaire tijd van het jonge kind. Het is een gecultiveerde primaire tijd. Als men te zeer in de tijd van het secundair proces verstrikt raakt (zoals dat bij voorbeeld in de digitale wereld gebeurt), verstart en verdort men tot een product van technologie, waarbij het secundair proces het primair proces geheel overwoekert. Dit is in tegenstelling tot de situatie waarin de primaire tijd wordt teruggewonnen op een hoger niveau door een overwinning op de verdorring door de technologie. In de neo-primaire tijdsbeleving heb ik mij losgemaakt van de tijd als een opeenvolging van verleden, heden en toekomst, van de causale tijd waarin het heden uit het verleden volgt en zich op een toekomst richt. Het ruime heden heeft eigenlijk twee aangezichten: dank zij de secundaire tijd is er een verinnerlijking van de tijd in de zin van weten van eindigheid, weten van de meetbare tijd. En dank zij de neo-primaire tijd is er de mogelijkheid van het beleven van het ruime heden, van winter die niet lente wordt. We drijven of zweven dan in een heden waarin elk moment is wat het is, niet verbonden is met voorafgaande oorzakelijkheid of toekomstig gevolg, in een niet-stromende tijd, bij voorbeeld als onze ogen doelloos dwalen over een schilderij of als we poëzie lezen:
Each moment is the fruit of forty thousand years.
The minute-winning days, like flies, buzz home to death,
And every moment is a window on all time.
(Thomas Wolfe, Look homeward, Angel)
To see a world in a grain of sand
And a heaven in a wild flower,
Hold infinity in the palm of your hand
And eternity in an hour.
(William Blake, Auguries of innocence)
Hier wordt de belangrijke plaats van kunst duidelijk. Kunstenaars zijn mensen die een uitzonderlijk contact behouden hebben met de primaire tijd, door een lange ontwikkeling daarvan. Maar daarnaast beschikken zij over de rijkdom van een verfijnd secundair proces, zodat zij kritisch met de neo-primaire tijd kunnen omgaan. Ik denk bij voorbeeld aan Zen, waarin prachtige uitingen van de verinnerlijking van het pure diepe primair proces worden beschreven, zoals de volgende.
De meester zegt tegen zijn leerling: 'Wat vliegt daar?' De leerling antwoordt: 'Wilde ganzen.' De meester: 'Waar gaan ze heen?' De leerling: 'Ze zijn weggevlogen.' Dan pakt de meester, zoals in Zen wel vaker gebeurt, de leerling bij de neus en draait die een paar keer hard om, zodat de leerling het uitschreeuwt van de pijn — en dan ervaart hij de verlichting, de satori. Dan ziet hij opeens. De meester stoot hem uit de secundaire tijd en in de neo-primaire tijd. De meester vervolgt: 'Hoe kunnen die ganzen nou zijn weggevlogen? Hoe kan dat nou?' Dit heeft dezelfde betekenis als wanneer de Zen-meester de gedachte ontkracht dat het openhaard-hout tot as wordt. Hout wordt niet as, hout blijft hout en as is as, er is geen overgang van het één in het ander. Elk is op zijn eigen plaats volkomen stil. Er is geen overgang in de tijd. Winter wordt niet lente en lente wordt niet zomer. Hier staat taal tegenover werkelijkheid. Winter en lente zijn een kwestie van naamgeving. Hier staan symbolen en tekens van symbolen tegenover de werkelijkheid, abstracties van de taal tegenover de werkelijkheid van winter en lente. Maar in ons common sense-technologische denken wordt winter wel degelijk lente en lente wordt zomer. Dat is de secundaire tijd. In de neo-primaire tijd onthechten wij ons van de secundaire tijd. Kunstenaars hebben dit op allerlei wijzen beschreven, bij voorbeeld als het zijn in het ruime heden waarin de tijd een eeuwigheid duurt. Er is dan geen causaliteit meer. Er is geen overgang van het één naar het ander. Elk is wat het is. Dit is het zijn in de neo-primaire tijd.
B: De tertiaire tijd
De tijd is nu gekomen voor het maken van een grote stap naar een verrassend nieuw gebied. In het voorafgaande heb ik veel gesproken over de functionele eenheid van tijd, maar er bestaat ook een disfunctionele eenheid van tijd. En ik heb bovendien veel gesproken over de twee vormen van de tijd. Maar er bestaat ook een derde vorm van de tijd. Wij gaan nu dan ook het bestaan van een derde wijze van omgaan met de tijd exploreren. Ik noem die de tertiaire tijd (B) en bedoel daarmee dus niet de aanduiding van een geologisch tijdperk (het Tertiair), maar een bepaalde pathologische wijze van tijdbeleving. Men zou ook van anti-tijd kunnen spreken. Deze tijdvorm wordt veelal aangeduid met de term het verdrongene, het afgescheidene. Daartoe moeten wij het vooroordeel loslaten dat het bewustzijn een eenheid zou zijn. Sinds Descartes zijn we daar niet meer mee vertrouwd. Het klare, logische bewustzijn, daarmee zijn we vertrouwd, zo zijn we grootgebracht en dat heeft onze cultuur ook groot gemaakt. Maar er is nog een andere, derde tijd, de tijd van de psychisch zieke mens, het verdrongene. Het bewustzijn is niet een eenheid, de tijd is ook niet een eenheid. Er is een onbewuste dat de vriend is van het bewustzijn en er is een onbewuste dat de vijand is van het bewustzijn. Bij Freud wordt dat onderscheid niet altijd gemaakt. De vijand van het bewustzijn, dat is B, de tertiaire tijd. Er is in de mens een tijd die afgescheiden is van de gewone tijd. Dat is de stil gezette tijd, de bevroren tijd, de afgesplitste tijd, de verknoopte tijd, de onbenoemde tijd en de ongelijktijdige tijd. Het gaat in B niet om psychische archeologie, om reconstructie van iets dat zelf niet meer aanwezig is. Men kan beter denken aan een deur die in het slot gevallen en nu afgegrendeld is. Het stil zetten van de tijd aan de oppervlakte (zichtbaar als symptoom) is de uitdrukking van het stilgezet zijn van de tijd in de diepte, in de tertiaire tijd. De tertiaire tijd is niet een corruptie van het primair proces, het is een corruptie van de hele persoon.
Hiermee openen wij het gebied waarop vooral psychotherapie en psychoanalyse (en het ITIP) zich bewegen. Om toegang te krijgen tot de grote wereld van deze derde tijdsvorm maak ik gebruik van het sprookje van Doornroosje, omdat het zo bijzonder illustratief is voor de tertiaire tijd. Dit sprookje is te vinden in het grote sprookjesboek van de gebroeders Grimm. Het is volgepakt met diepe symbolen, zoals de pure schoonheid van de roos en de noodlottigheid van de doornen.
Enkele aanduidingen om het geheugen van de lezer op te frissen: een koning en een koningin konden, ach, maar geen kindje krijgen. Toen voorspelde de kikker de blijde geboorte, welke voorspelling vervuld werd. Voor het geboortefeest nodigde de koning ook de wijze vrouwen van het land uit om die gunstig te stemmen. Dat waren er dertien. Maar omdat de koning slechts twaalf gouden borden had, werd de dertiende niet uitgenodigd. Op het cruciale moment — we krijgen even kippenvel — trad opeens de dertiende binnen en voorspelde, dat de koningsdochter zich op haar vijftiende verjaardag aan een spintol zou prikken en dood zou neervallen. Maar er was nog één wijze vrouw die haar voorspelling nog niet had gedaan. Die kon het lot van de koningsdochter alleen nog verzachten in deze zin: 'De koningsdochter zal niet sterven, maar zij zal honderd jaar slapen.' De wensen van de goede wijze vrouwen gingen allen in vervulling.
Toen kwam de door de boze fee voorspelde dag dat Doornroosje vijftien jaar zou worden en in een honderdjarige slaap zou vallen. De koning en de koningin hadden het zo georganiseerd dat zij precies op die dag niet thuis waren. Helemaal alleen gelaten zwierf Doornroosje door de kamers van het grote paleis en kwam in het kleine kamertje waar de boze fee aan het spinnen was. Doornroosje mocht van de fee even zelf spinnen. Met het spintolletje prikte zij zich in haar vinger. Ze viel neer op een bed dat daar stond en was meteen in een diepe slaap verzonken. Vervolgens vielen de net thuis gekomen koning en koningin en alle levende wezens in het paleis in slaap. Niets bewoog meer in het paleis. Dit is het centrale symbool: in de tertiaire tijd wordt het leven stilgezet, het is een bevroren tijd. Rondom het paleis groeide een dichte doornenhaag die het slot van de buitenwereld afsloot, ontoegankelijk en onzichtbaar maakte. In de omringende dorpen bleef wel het bestaan van een paleis als een mythe voortbestaan. Koningszonen kwamen er op af, maar bleven jammerlijk in de doornenhaag hangen, totdat de honderd jaar om waren en er een koningszoon kwam voor wie de doornenhaag uiteen week. Hij vond de kamer waarin prinses Doornroosje sliep. Toen hij haar kuste, ontwaakte zij en heel het paleis met haar, tot aan de vliegen op de muren en de duiven op het dak. De bruiloft werd groots gevierd en zij leefden gelukkig tot op het einde hunner dagen.
Zoals het kasteel van Doornroosje onvindbaar geworden is, afgescheiden, bevroren, stilgezet, zo is ook de tertiaire tijd afgesplitst. Bij de patiënten zie je: de tijd gaat haar eigen gang, door de jaren heen, als een afgesplitste tijd, heel moeizaam te reconstrueren. Er is dan in de kindertijd iets gebeurd, waarbij in het kind iets van schrik is stilgezet, een traumatische ervaring, waarbij het ik van het kind overweldigd is. Het ging niet meer verder. De ouders begrepen het kind niet of ze zagen het niet. Er is dan een schok waardoor iets in de tertiaire tijd schiet. Als daar eenmaal iets in geschoten is, dan wordt het afgesplitst. Vaak herhaalt zich zoiets. Op den duur vormt die tijd patronen van zichzelf, dat is de verknoopte tijd. In de therapie wordt daar contact mee gemaakt: 'nu pas kan ik zeggen hoe het was', zegt de patiënt dan. Het was tot nu toe altijd wazig, diffuus en onbenoemd gebleven. Een kind kan niet benoemen wat het overkomt, dat is soms te overweldigend of te diffuus, of het zijn patronen die nooit geverbaliseerd zijn. Het is ook de ongelijktijdige tijd, die niet meer in de pas loopt met de gewone tijd. Als men in de vrije associatie daarbij komt, dan stokt het, dan staat de stroom van gedachten even stil, er is emotie, er is de echo van een stilstand in de diepte. In de film Shoah van Claude Lanzmann (1985) zien we hoe de Joden, die over hun ervaringen in de concentratiekampen vertellen, soms op een moment niet verder kunnen praten. Die stilstand is de weergave van de stilstand in de diepte. Daar is de tijd ontoegankelijk gemaakt tot een anti-tijd. In de neurose zien we soms een enscenering, de patiënten proberen dan te ensceneren hoe de tijd vroeger eens is stilgezet. Men reageert dan soms met 'stel je niet zo aan', maar men onderkent dan niet dat de patiënt probeert iets te ensceneren wat hij niet gewoon zeggen kan. Wat in het gewone leven niet meer gebeurt, gebeurt echter wel in de psychoanalyse: B zelf, de tertiaire tijd, treedt op, komt zelf in plaats van de uitstraling ervan. Doordat B zelf optreedt, er met B in het heden verbinding gemaakt wordt, komt er verandering, die in het gewone leven van de patiënt niet meer kan optreden. Dat was de tertiaire tijd (B).
C: Het storende verleden
Nu komt C, het storende verleden. Het kenmerk van C is dat het de uitstraling is van B in A. A is de functionele eenheid van tijd, B is de afgesplitste of tertiaire tijd, het negatieve gecorrumpeerde primair proces, de onnatuurlijke verdringing tegenover de normale verdringing. B zit als een spin in het web tussen A en C in. Deze laat zich niet meer zien in het gewone leven, die komt als regel slechts terug in psychotherapie of in analyse. B is als verstoring van het 'goede' primair proces onzichtbaar, het oorspronkelijk 'goede' primair proces is ver-keerd en verdrongen. De tertiaire tijd werkt in C, het storende verleden. Dat zijn de klachten van de patiënten, de neurotische symptomen, de irrationele angsten, de fobieën, de dwangverschijnselen, de depressies, de gedragsstoornissen, het antisociale, de somatiseringen, te veel om op te noemen. Dat is de uitstraling van de tertiaire tijd in het heden. De tertiaire tijd laat zich niet zien, maar, net als bij radioactiviteit, hij straalt wel uit in zijn gevolgen. In A is er wederkerigheid, tweerichtingsverkeer. Het heden beïnvloedt het verleden evenzeer als het verleden het heden beïnvloedt. In C is er geen wederkerigheid, er is éénrichtingsverkeer, het verleden determineert het heden. De formule van C is: tussen mij en mijn heden schuift zich een onverwerkt verleden. C is het kwade van B dat indirect nu toch tevoorschijn komt. De neuroticus lijdt aan twijfel, het gevoel dat de werkelijkheid niet is wat ze is. Er is iets, waar ik niet bij kan komen, het is er wel en het is er niet. Dit maakt de neurose tot zulk een kwelling.
C is fraai beschreven door Freud aan het eind van zijn Traumdeutung, waar hij de tijdsaspecten in het verband tussen droom en hysterie beschrijft en concludeert: "die Psychotherapie kann keinen anderen Weg einschlagen, als das Unbewusste der Herrschaft des Vorbewussten zu unterwerfen" (p. 584).
De verstoring van A door B in C vindt plaats van twee kanten: C is (1) een vlucht voor het actuele heden uit angst en (2) de zuigkracht van het onverwerkte verleden B. Het fantoom-verleden van de eenzame neuroticus geeft aan het heden die fantastisch grote dreigende proporties. A speelt in zekere zin op een hoog abstract, geïdealiseerd niveau ten opzichte van de huis-, tuin- en keukenwerkelijkheid van B en C.
Een voorbeeld, ontleend aan Theodor Reik: een studente, zeer spreekvaardig, moet op een gegeven moment voor een microfoon spreken voor een lege zaal, als oefening in het spreken in het openbaar. Ze wordt opeens verlamd, heeft vanaf dat moment een spraakstoornis en een fobie. Wat was er gebeurd? In analyse bleek dat de lege zaal voor haar het symbool van haar moeder, haar altijd aanwezige moeder was geworden. In het heden is er dan iets wat lijkt op het verleden en dan zet zich iets vast. De spreekremming is de uitstraling, ze moet terug naar het conflict met de moeder als de stem van het geweten. Die stem zegt haar op dat moment: 'jij bent verwerpelijk, jij bent te veroordelen, jij mag niets zeggen.' En ze kon dan ook niets meer zeggen. Met het beeld van de heengaande en teruggaande lijn: het heden determineert in dit geval ook het verleden, en het storende verleden determineert het heden. Mensen worden erdoor verlamd in hun functioneren.
D: De therapeutische gelijktijdigheid
Nu komt D aan de orde, de therapeutische gelijktijdigheid, een pendant van A, de functionele eenheid van tijd. B is de afgescheiden tijd, C is het storende verleden dat dwars door A heen komt en in D treedt in plaats van C B zelf op. In het normale dagelijkse leven treedt C op, dus de klachten, de pathologie van de patiënt. Dat is het storende verleden. In de therapie bestaat de mogelijkheid, met B, de afgesplitste tijd, in extreme vorm de tijd van de Shoah of van de ongelukkige kindertijd, contact te maken. In de therapeutische gelijktijdigheid is het mogelijk om bij B te komen. Dat is de grote betekenis van D en dit maakt ook dat D de tegenhanger van A kan worden. Door D wordt dat fantoom-verleden tot leefbare, op de realiteit ingestelde proporties teruggebracht. D hoort tot de essentie van de psychoanalyse en maakt dat psychoanalyse zo'n machtig middel is. De formule van D is: het storende verleden wordt opgeheven doordat A en B bij elkaar komen. Toen gebeurt nu, nu gebeurt toen. Door D "verlijdt" B, zoals een notaris een acte verlijdt. In D wordt de in het slot gevallen en vergrendelde deur geopend, de ruimte erachter wordt één met de ruimte ervoor, wordt toegankelijk. De vijf kenmerken van de therapeutische gelijktijdigheid zijn: het stilgezette wordt in beweging gezet, het afgescheidene wordt samengebracht (de splijting wordt tot verbinding), het verknoopte wordt ontknoopt, het onbenoemde wordt benoemd en het ongelijktijdige wordt gelijktijdig. De tertiaire tijd is echt een ongelijktijdige tijd. Maar in de therapie word je een tijdgenoot van het kind van toen of van het slachtoffer in het concentratiekamp.
Gelijktijdigheid betekent: de oude, onveilige, traumatische situatie wordt gelijktijdig met de nieuwe, veilige situatie. Het gevoel wordt gelijktijdig met het gebeuren. Door de gelijktijdigheid wordt verandering mogelijk. Op zichzelf heeft het terughalen van de oude herinnering niet de kracht iets te veranderen. Door het samenkomen, de botsing, het contact, de communicatie van de oude en de nieuwe situatie en van het oude gebeuren met het bijbehorende gevoel verandert er iets. Wezenlijk voor de nieuwe situatie is dat de analyticus er bij is als degene die veiligheid geeft, die begrijpt wat er in de patiënt als het kind van vroeger gebeurt. In de analyse maakt de patiënt met de ego-kracht van de volwassene het kinderdrama door en de therapeut is erbij, de patiënt is niet alleen. Door het nieuwe in de situatie krijgt de patiënt — vaak voor het eerst — de kans te beleven en te begrijpen wat er in de oude situatie aan de hand is geweest, de kans te voelen wat hij toen niet mocht, wilde of kon voelen. De tijd van het heden maakt verbinding met de oude, afgescheiden, zoek geraakte tijd. In het gewone leven kun je niet bij de 'oorzaak', bij de tertiaire tijd komen. Daar is psychoanalyse voor nodig. De unfinished business (Perls) kan nu eindelijk afgemaakt worden.
Freud heeft hierover heel interessante dingen gezegd. Het behoort tot de meest indrukwekkende ervaringen van psychotherapie en psychoanalyse dat gebeurtenissen van lang geleden opduiken, even 'vers' alsof ze een uur geleden gebeurd zijn. Ze zijn niet verouderd, maar afgesplitst, totdat ze in de therapeutische gelijktijdigheid komen. Iemand heeft dan een beleving met de kracht van toen. Daarvoor kun je verschillende formules gebruiken: toen gebeurt nu of nu gebeurt toen. Ik denk aan een patiënte, die een herbeleving had uit de middelbare-schooltijd: 'nu loop ik pas over het schoolplein, dat is het natuurkundelokaal, dat is het lokaal Nederlands, nu ben ik voor het eerst aanwezig in de school. Nu weet ik pas voor welke les ik in welk lokaal moet zijn.' Dit is geen herinnering, geen reconstructie, nee, het gebeurt nu. Als het niet echt gebeurt, verandert een mens ook niet. Iemand kan eindeloos redeneren in therapieën, en het kan zijn dat er niets gebeurt. Er verandert pas iets als het verleden actueel samenvalt met het heden, gelijktijdig, als iemand terugkeert naar die tijd en daar geheel in aanwezig is.
Er bestaan over de psychoanalyse veel misverstanden. Vaak wordt gezegd: 'ze praten over het verleden' — maar als er iets heden is, dan is het psychoanalyse en overdracht. Alles voltrekt zich hier en nu en nergens anders. Het is een gebeuren, niet een redenering. Het is het plaats vinden van een gebeurtenis die moeilijk met woorden te beschrijven is. De analyticus weet: als het niet nu gebeurt, verandert er niets. En er gebeurt pas iets, als het verleden actueel samenvalt met het heden, als je er gelijktijdig mee wordt. Dat is het eigenaardige van de afgescheiden tijd. Treedt die eenmaal in de therapeutische gelijktijdigheid, dan treedt er veroudering op. Dan gaat de jeugd eraf, dan gaat het onbestemde eraf, dan worden de gebeurtenissen onderworpen aan tijd en vergankelijkheid, maar worden ook in zekere zin volwassen. De afgesplitste tijd wordt dan opgenomen in de gewone tijd. Zolang het afgesplitst is, blijft het spoken. D sluit dus aan bij A en A sluit aan bij D. De cirkel is rond. Het leven kan voortgaan. A, B, C, en D zijn alle vier even belangrijk en onmisbaar voor het begrijpen. Ze vormen samen de structuur van psychotherapie en van het filosofisch begrijpen van de samenhang. Wij zijn niet zonder meer die structuren, maar wij kunnen ze ook beleven. De mens kan zich immers bewust worden van zijn zijn: "Im Menschen schlägt die Natur ihre Augen auf und bemerkt, dass sie da ist" (Schelling).
Als je naar een schilderij kijkt en er is iets veranderd, dan kan men zeggen: 'of je oog, of het schilderij is veranderd.' In deze gevallen is niet alleen je manier van kijken veranderd, nee, het verleden zelf is veranderd. De kunstenaar maakt het met zijn schilderij mogelijk de beleving te hebben van het afgrondelijk verschil tussen ruimte en tijd, al bestaat in de abstracte moderne fysica dat verschil niet! Het is de compositie van het schilderij waardoor de kunstenaar het mogelijk maakt, dit verschil tussen ruimte en tijd te beleven. Wie lange tijd en aandachtig naar Picasso's schilderij Guernica (in Madrid) kijkt, met zijn blik door de weergegeven ruimte dwaalt, constateert dat hij een ander schilderij ziet dan enige tijd daarvoor, doordat hij die ruimte innerlijk verkend heeft, in zijn geest heeft doorlopen. Het schilderij verandert, doordat je oog en je ziel voortdurend veranderen. Een kunstwerk als een schilderij komt niet in de natuur voor, het staat als artefact dialectisch tegenover de natuur. Door de kunstenaar is iets uit de werkelijkheid gehaald en in een kunstwerk omgezet. Het kunstwerk blijft constant aanwezig, terwijl in de werkelijkheid het voorwerp geen ogenblik constant blijft.
Het afscheid
Tot slot nog een paar opmerkingen over het afscheid in de therapie, van de therapie. In de therapeutische gelijktijdigheid is dat een heel belangrijk begrip. Van wat wordt er afscheid genomen? Er wordt afscheid genomen van de werkelijkheid, van de afscheiding, van het ideaalbeeld en van de wrok. Ik behandel deze achter elkaar. Er is een indrukwekkende documentaire film van Ramsay over de gedragstherapie van een vrouw wier dochtertje verbrand was. De film laat zien hoe de therapeut die vrouw stap voor stap afscheid liet nemen van het verleden. Voor haar was het dochtertje niet gestorven, het bestond werkelijk voor haar. Dan kun je niet leven, het kind moest een tweede keer doodgaan, in haar ziel werkelijk doodgaan. Je ziet dan hoe verschrikkelijk zo'n proces van afscheid nemen van de werkelijkheid kan zijn. Als het kind er nog werkelijk is, dan heb je geen afscheid genomen. Om afscheid te kunnen nemen, moet je nog een keer hevig ontmoeten.
Je neemt ook afscheid van de afscheiding, dat wil zeggen van de splitsing. Het vervloeit nu, dus je moet opgeven dat het iets aparts is, wat daarginds weggedrukt is. Je neemt ook afscheid van het ideaalbeeld. Dat is buitengewoon ingewikkeld. Depressies, angsten zijn in diepste wezen eigenlijk idealiseringen van het verleden. Dit verleden was verschrikkelijk, maar de keerzijde is dat mensen groot en geweldig zijn in hun depressie — en dat willen ze niet kwijt. Afscheid nemen van depressie is afscheid nemen van het verdriet, van de wrok, maar ook van het ideaal. Ervaren analytici zeggen wel: 'het allermoeilijkste voor een patiënt is afscheid te nemen van zijn grootheidsideeën.' We kunnen een heleboel genezen, maar meestal de grootheidsideeën het allerlaatst. Het opgeven van het idee: eens zal je nog krijgen wat je gedroomd hebt, dat is moeilijk. De toekomst is verleden tijd. Men denkt: 'het kan altijd nog komen.' Dit heeft twee gezichten: allereerst de dreiging, dat verschrikkelijke zal mij nog eens verpletteren. Maar het afscheid nemen betekent: dat verschrikkelijke heeft al plaats gevonden, je bent al verpletterd — en nu moet je verder. Het heeft al plaats gevonden, maar je kunt het niet verdragen, toch moet je het doorléven. Om afscheid te kunnen nemen, moet je immers eerst ontmoeten. Om te vergeten, moet je je eerst herinneren. En dat herinneren is pijnlijk. Maar je moet ook afscheid nemen van de gedachte: 'eens zal het nog komen, ik heb daar recht op, ik moet het nog krijgen, ik zal op een dag ontwaken en dan is alles goed. Dan wordt mijn leed ongedaan gemaakt, dan word ik een ander mens, ik krijg een nieuwe vader, een nieuwe moeder....'
Afscheid nemen kent een zekere dialectiek: enerzijds betekent het leven met de onvoltooid verleden tijd, aanvaarden, integreren, open zijn, niet vergeten, eigenlijk niet afscheid willen nemen. Anderzijds betekent het wel afscheid nemen, niet vasthouden, loslaten, niet meer zoeken of koesteren, het on-af laten zijn, niet wegkruipen in geborgenheid. Wie echt afscheid genomen heeft, kan het verleden nu echt het verleden laten zijn. Voorzover het voorbij is, is het nu echt voorbij, voorzover het blijft, mag het blijvend zijn wat het is. Vergeten kan een beter weten zijn dan de herinnering, maar het moet niet. Vergeten en herinneren hebben beide hun tijd. Vergeten is: laat de doden hun doden begraven. Na een werkelijk afscheid wordt iedere tijdsdimensie wat zij is: heden is heden, verleden is verleden, toekomst is toekomst.
Er is geen tijd die zo machtig kan idealiseren als de kindertijd. Die is een en al ideaalvorming. Daar groeit het kind ook aan. Dat is onvermijdelijk, maar soms ook wel tragisch. Frederick Perls heeft het zo fraai gezegd: 'wat bindt de mensen aan het verleden? Dat is de wrok.' Ik zal het mijn ouders niet vergeven, totdat ze mij hebben gegeven wat ze mij vroeger onthouden hebben. En als ze dat niet geven, zullen ze ervoor blijven boeten tot hun laatste snik. Dat je daar dan ook zelf voor mee moet boeten, dat heb je er dan graag voor over. Het loslaten van de wrok is, zoals gezegd, het allermoeilijkste. Wrok houdt het verleden vast en koestert het. Rouwen betekent: erkennen dat wat ik vrees als toekomst al gebeurd en onherstelbaar is. De neurotische toekomst is echt verleden tijd. Zij die geen afscheid kunnen nemen van het verleden moeten er mee blijven leven alsof het hun toekomst is. Een neurotische toekomst is echter een schijn-toekomst, een pseudo-toekomst, het zijn de fantomen en fantasma's van het verleden. In deze zin is angst niet anders dan depressie.
In de therapeutische gelijktijdigheid wordt de cirkel gesloten, dan keert D terug naar A. Heden is dan heden, het verleden is het verleden, de toekomst de toekomst — en dat is het. Maar helaas, het leven is niet zo eenvoudig. Heden is nooit alleen maar heden, verleden is nooit helemaal verleden. We moeten leren leven met de onvoltooid verleden tijd. Je moet proberen te voltooien wat er te voltooien is, wat in Gestalt unfinished business wordt genoemd. Je maakt af wat er afgemaakt kan worden, maar je moet aanvaarden dat er veel is wat nooit afgemaakt wordt. Je aanvaardt dat het paradijs niet komt: dat is het leven in de onvoltooid verleden tijd.
Literatuur
Ernest Becker (1973): The Denial of Death. New York: Free Press.
Henri Bergson (1922): Durée et simultanéité. À propos de la théorie d'Einstein.
Rik le Coultre (1967): Splijting van het Ik als centraal neuroseverschijnsel. In: P.J. van der Leeuw, E.C.M. Frijling-Schreuder, P.C Kuiper (red.): Hoofdstukken uit de hedendaagse psychoanalyse. Arnhem: van Loghum Slaterus, p. 79-90.
Anton Ehrenzweig (1967): The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. London: Paladin 1970.
Sigmund Freud (1900): Die Traumdeutung. GW Bd II/III. Frankfurt a.M.: Fischer.
Sigmund Freud (1912): Ratschläge für den Arzt bei der psychoanalytischen Behandlung. GW Bd VIII, p. 376-387.
Edmund Husserl (1928): Vorlesungen zur Phänomenologie des Zeitbewusstseins.
Jean Piaget (1926): La représentation du monde chez l'enfant. Paris: PUF. Engelse vert. The child's conception of the world. New York 1929.
Robert Pirsig (1974): Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance. New York: Bantam Books.
Theodor Reik (1948): Listening with the Third Ear. The Inner Experience of a Psychoanalyst. New York: Farrar, Straus & Co.
Een uitspraak van de oude Augustinus parafraserend kunnen we zeggen: iedereen heeft dagelijks met de tijd te maken, maar niemand weet wat tijd is. Het merkwaardige van deze problemen is, dat hoe abstract ze ook zijn, ze een uitloper in ons dagelijks ervaren hebben, zodat u bij voorbeeld met uw kinderen aan tafel of met vrienden, als dat zo valt, er geanimeerd over kunt discussiëren. Ik noem er u een paar.
Zijn wij in de tijd of is de tijd in ons of geldt beide tegelijk — maar hoe dan? Als wij ons de tijd als een stroom voorstellen, stroomt de tijd dan van het verleden naar de toekomst of van de toekomst naar het verleden en raakt de tijd op? Hoe voel je dat? Heeft de tijd een begin en een einde of niet? Vervolgens, elk van de drie volgende stellingen laat zich verdedigen. (1) Het verleden is er niet meer, de toekomst is er nog niet, het heden is het ongrijpbaar vlietende moment, waarin de toekomst overgaat in het verleden of het verleden overgaat in de toekomst, dus we hebben geen tijd. (2) Het verleden is er niet meer, de toekomst is er nog niet, dus de enige tijd die we hebben is het heden. (3) Het verleden bestaat in onze herinnering, is echt en existent, het bestaat, de toekomst bestaat in onze plannen, maar het heden bestaat niet. Het heden is een louter niets, het is de leegte, waarin wij met verleden en toekomst opereren. Ik verlaat snel dit fantasievolle gebied en wend mij tot het eerste onderdeel van mijn betoog: de drie belevingswijzen van de tijd.
De drie belevingswijzen van de tijd
Ik onderscheid daarin het vlietende heden, het ruime heden en de duurzame tijd. Het gaat nu om belevingswijzen, dus experiëntieel, niet om constructies over de tijd. Wij beleven de tijd als een vlietend heden, als iets dat ons ontglipt. Dit bemerken we bij voorbeeld als we steeds sneller achter elkaar zeggen: 'nu, nu, nu'. Het heden wordt dan steeds korter, naarmate u het sneller zegt. De tijd kan in steeds kortere perioden worden gesplitst, veel korter dan een seconde. Een computer kan in een onderdeel van een miljardste seconde ingewikkelde berekeningen maken. We kunnen dit wegvlieten niet stopzetten. We kijken de tijd altijd op de rug. In de literatuur vinden we het vlietende heden op allerlei manieren aangeduid, bij voorbeeld in Goethes Faust, waar het pact met Mephisto gesloten wordt: "Werd' ich zum Augenblicke sagen: Verweile doch! du bist so schön!" Rilke sprak van "entgleitendes Vergleiten". Mozarts Don Giovanni is altijd opgejaagd naar het volgende onderweg en kan zich dus niet onderwerpen aan de tijd. Het is de overgang en de vergankelijkheid die hem dan parten spelen, waardoor hij niet in het heden kan zijn. Twee kenmerken van het vlietende heden zijn: het is ongrijpbaar, zo snel gaat het, en het is onverbiddelijk. Het is hard, het is onontkoombaar, het gebeurt aan ons. Het vlietende heden wordt wel eens als een louter niets beschreven, als de vergankelijkheid en dan is het een onvergankelijk vergaan. Het is onmogelijk om het vast te houden.
Wat is nu de relevantie van het vlietende heden voor psychopathologie en psychotherapie? Het gaat daarin om de vluchtige inval, dat vlietende moment dat er even iets door het bewustzijn ging, zo vlug dat men geneigd is het te verwaarlozen. Dat is dat vergankelijke, dat vlietende heden; daarin maakt het onbewuste even contact met het bewustzijn. Vaak is wat iemand daarna zegt niet meer zo interessant. Dan is het van belang om even terug te gaan. Wat gebeurde er in dat ene ogenblik, waar je eigenlijk al weer op terugkeek op het moment dat je het bewust werd? Voor de therapeut is het vlietende heden dus van belang want — denk aan Freuds uitdrukking van de gleichschwebende Aufmerksamkeit — de psychoanalyticus laat zijn gedachten vrij gaan, hij laat ze stromen. Dan gaat het dus ook om die vluchtige dingen die even door de gedachten heen gaan en die vaak onthullen wat er aan de hand is. In die flits kan ons bewustzijn toch even het onbewuste ervaren. Een therapeut zit niet heel gespannen te luisteren opdat niets hem zal ontgaan, alles registrerend en construerend. Hij leunt achterover, er gaat een heleboel langs hem heen. Dat moet ook, omdat hij ontvankelijk is voor dat vlietende wat in hemzelf gebeurt, waar hij naar luistert. Dat is de vluchtige inval die een pendant is van de vrije inval van de patiënt. Het vlietende heden heeft dus relevantie voor neurose.
Je hebt patiënten, bij voorbeeld dwangmatige mensen, die alles moeten controleren. Dat controleren is een buitengewoon complex verschijnsel. Eén van de aspecten daarvan is: niets mag hun ontgaan. Ze kunnen zich niet overgeven aan het vlietende heden, aan dat vergankelijke van de tijd, want dan zou er iets kunnen gebeuren wat ze niet in hun regie kunnen houden. Ik denk bij voorbeeld aan een patiënt met impotentie, die bang was om te zwemmen. Bij nadere analyse bleek dat het ging om de overgang, het zich kunnen overgeven. Hij kon zich niet overgeven aan het water, aan het zijn, zoals je je moet overgeven aan de tijd. Het orgasme is ook dat vlietende. Als je daarop gaat letten, dan gaat het niet meer, net als bij de bekende duizendpoot die omvalt als hij erop gaat letten hoe hij zich voortbeweegt. De overgang willen betrappen is het dwangmatige streven.
Een andere patiënt wiens zieke moeder was overleden had altijd heel goed voor haar gezorgd. Even ging hij weg en toen ging moeder dood. Toen bleef hij voortdurend piekeren. Hij had die overgang van het leven in de dood, dat ene moment gemist. Hij moest steeds de tijd op de overgang betrappen. Als u dat eens probeert, dan lukt u dat niet. Als hij de tijd in steeds kleinere stukjes kon snijden, zo dacht hij, dan moest hij op een gegeven ogenblik bij dat moment komen. Daar kun je een leven aan besteden. En het is vergeefs. Als je dood gaat heb je het niet bereikt. Het in slaap vallen heeft ook iets van dat zich kunnen overgeven. Er zijn ook patiënten die in de wachtkamer zo veel moeite hebben met wachten en die precies op tijd of een minuut te laat komen, om vooral niet te hoeven wachten. Dat wachten is voor hen iets pijnlijks, dat is je overgeven en niet weten op welk moment je aan de beurt bent. Wachten is onaangenaam. Dan kunnen de dingen je overvallen.
Nu naar de tweede belevingswijze van de tijd: het ruime heden. Wij mensen hebben het vermogen de tijd te beleven als een ruimte. We kunnen beleven hoe we ongehaast een stap maken en in die stap aanwezig zijn als in een grote of kleine ruimte. In het zetten van die stap ervaren we dat we tijd hebben. Steeds op het snijpunt van de overgang en de beweging hebben we 'alle tijd'. In het schitterende boek van Robert Pirsig, Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance (1974), gebruikt de auteur het beeld van de trein. Men kan ook denken aan de boeg van een schip. De boeg is net altijd op dat ene punt van het heden, erachter en ervoor is het grote water. De trein rijdt op de rails en het heden is dat snijpunt waarop de trein zich over de rails beweegt, het punt dat steeds verschuift. Daar voltrekt zich alles. Dat vindt u bij Pirsig mooi beschreven. Je kunt de trein analyseren, maar het gebeurt allemaal in die beweging. Een trein die niet rijdt, is geen trein.
Een ander voorbeeld voor het ervaren van het ruime heden is het luisteren naar muziek zoals beschreven door Anton Ehrenzweig in zijn boek The Hidden Order of Art (1967) naar aanleiding van een fuga van Bach: "The fabric of the voices will open up and expand into the infinite, an experience not dissimilar to the mystic's oceanic feeling as described by Freud. Time will seem to stand still. We begin to live eternally in the present and are given the infinity of true musical space" (p. 95).
Wat is nu het onderscheid tussen het vlietende en het ruime heden? Het vlietende heden heeft geen uitgebreidheid, het glijdt langs en is ongrijpbaar. Wat dat betreft hebben we inderdaad geen tijd. Maar wat het ruime heden betreft hebben wij wel tijd en zijn wij ook tijd. U vindt dat bij filosofen op allerlei manieren terug, bij Bergson, Husserl en Heidegger. Het heden is nooit alleen maar het heden. Een mens is nooit alleen maar in het hier en nu. Het heden is altijd samen met het verleden en samen met de toekomst in één spanningsboog. Daarom hebben we tijd. Bergson en Husserl gebruiken de metafoor van de melodie, de verklonken tonen, de klinkende tonen en de te klinken tonen horen wij ineen, als één zinvol geheel waarin wij in het heden zijn. We begrijpen de laatste woorden van een zin door de net gelezen woorden nog in het bewustzijn te houden. Dit noemt Husserl retentie. Maar we grijpen ook steeds vooruit op wat nog moet komen, al bij de eerste tonen horen we als het ware het hele refrein. Dit noemt Husserl protentie. Beide vermogens zijn vereist om tot een volwaardige menselijke ervaring te komen.
Het ruime heden is het spanningsvolle geheel van een zinvolle tijdsduur. In zekere zin is het ruime heden de werkelijkheid waarin wij leven. Dat kan enkele seconden zijn, enkele minuten, of een uur. Als u een betekenisvolle tijd doorbrengt met personen die belangrijk voor u zijn, dan is er de beleving van het ruime heden en het varieert, hoe lang dat kan zijn. Maar of het nu een minuut is of een uur, het hele leven is voorhanden in dat ruime heden. In tachtig jaar leven is niet meer voorhanden dan in het ruime heden. In vijf minuten is de hele werkelijkheid. De beleving van het ruime heden is niet gehaast, niet opgejaagd, het is wat bedoeld wordt met verlichting of satori in Zen, terwijl de neurose als kenmerk heeft, niet in het heden te kunnen zijn. Het hele leven is in dat ruime heden voorhanden.
Nu iets over de relevantie van het ruime heden voor de vrije inval, het instrument van de therapie. Het is niet alleen de flits, het vergankelijke van de inval van het moment, maar het is ook het zich kunnen overgeven aan de stroom, het zich mee laten nemen. Niet: o, wat valt me nou in en dat gaat zo snel, maar het is een gebeuren waarin het vlietende heden gevolgd wordt door allerlei reverberaties en uitwerkingen van het vlietende heden. De opeenvolgende invallen zijn ten dele afkomstig van het vlietende heden, ten dele zijn het reacties erop. In de vrije associatie is het vermogen om in het heden verleden en toekomst te doorkruisen zonder op ernstige barrières te stoten zo belangrijk. Men heeft wel gezegd: als je vrij kunt associëren, is de therapie afgelopen, dan kunnen we aan de beëindiging ervan gaan denken. Waarvoor de patiënt gekomen is, is dan bereikt. Vrije associatie is het verbinden wat in het spanningsvolle geheel van het ruime heden gebeurt. Freud gebruikt in Ratschläge für den Arzt bei der psychoanalytischen Behandlung (GW Bd VIII, p. 381) het beeld van de telefoon die het onbewuste van de patiënt verbindt met het onbewuste van de therapeut. Theodor Reik noemt het in zijn gelijknamige boek listening with the third ear, Anton Ehrenzweig spreekt in dit verband van unconscious scanning (p. 24).
Wat de neuroticus altijd doet is splijten, tegenwoordig een modewoord. Vroeger sprak men van isoleren of van fragmenteren. Neurose rukt uiteen, de vrije associatie maakt verbindingen tussen de dingen — en dat vindt plaats in het ruime heden. Neurose en psychose kunnen beschreven worden als het onvermogen om in het ruime heden te zijn. Eén van de merkwaardige dingen is dat naarmate de stoornis ernstiger is, mensen meer praten over de tijd. In huis-, tuin- en keuken-neuroses gaat het over schuld, angst, somberheid, maar bij ernstige stoornissen staat de tijd stil of de tijd gaat te vlug. De tijd is dan buiten mij en ik kijk ernaar — of ik ben de tijd en alles om mij heen staat stil. En er is de beleving geen ruimte te hebben.
Ik moet in dit verband denken aan een patiënte die op balletles zat en die na meerdere jaren analyse ontdekte, hoeveel tijd ze eigenlijk had om een pirouette te maken. Ze dacht steeds: 'dat kan ik niet', omdat het heden platgedrukt werd tussen toekomst en verleden, als een gehaast heden. Toen ontdekte ze: 'je hebt de tijd'. Toen bleek haar, hoe goed ze dat kon doen. Pirsig beschrijft dat ook zo mooi: als je een berg beklimt, moet je niet te snel gaan en niet te langzaam. Elke stap is zijn eigen gebeuren. Dan kun je je bewegen zoals het valt. Of zoals dezelfde patiënte het zei: bij het duiken van de duikplank is het verschil tussen een zweefduik of een klapduik het moment tussen de sprong en het in het water plonzen. Ze had ontdekt: dat moment duurt een hele tijd. Ook al plons je een seconde na de sprong van de plank in het water, je zweeft een eeuwigheid in de lucht. David Oistrach zei tegen Emmy Verhey van een bepaalde toon: "daar moet je eindeloos op studeren, want die toon klinkt heel kort, klinkt één maal en die komt nooit weer terug. Daarom moet je hem perfect maken." In die ene noot klinkt dat ruime heden. Het ruime heden heeft het vlietende heden in zich opgenomen. In de neurose is er een gebrek aan het ruime heden. Ze is een constrictie, dat wil zeggen een benauwdheid, een beklemming van het ik, een ingeklemd zijn en geen ruimte hebben, een gehaast worden. In de neurose is er niet de zinvolle spanningsboog tussen heden, verleden en toekomst. Kenmerkend voor het ruime heden is dat het vitaal is, de toekomst en het verleden mee omvat, vitaal omdat het heden is geladen met een intens en zinvol verleden en zich uitstrekt naar een boeiende toekomst. In deze zin hebben neurotici en psychotici geen tijd. Ze hebben geen ruim heden, maar een leeg of eng, constrictief heden. Aan het eind van een psychoanalyse kan dan het ruime heden ervaren worden als bevestiging van wat verworven is.
De derde belevingswijze van de tijd is de duurzame tijd. De neerslag van honderden miljoenen vlietende hedens is het leven. Als je dat zou uitrekenen, kom je wel voorbij de miljard vlietende hedens. Maar het leven wordt in één adem en in één hartslag geleefd. Van wieg tot graf is één adem en één hartslag: dat is de duurzame tijd. En er is continuïteit dank zij contiguïteit, dat wil zeggen er is voortgang dank zij aanraking. Omdat het heden samen met het verleden is, daarom is het heden zinvol. Het verleden tikt tegen het heden aan, daardoor gaat het verder. Herinneringsbelevingen van tien jaar, dertig jaar, veertig jaar geleden kunnen tegelijkertijd in ons bewustzijn zijn. Soms flitst door je heen wat dertig jaar geleden, twintig jaar geleden, wat gisteren gebeurd is. Dat is één totaal beleven, namelijk het beleven van de duurzame tijd. Dit vermogen heeft het dier niet. De relevantie ervan voor de vrije inval en dus ook voor de therapie blijkt als je het karakter analyseert. Waarom duren analyses tegenwoordig zo lang en vroeger zo kort? Vroeger analyseerde men iets anders. Men analyseert nu het karakter en dan heb je jaren nodig. Men gaat dan inzien dat bepaalde patronen in het leven door alle jaren heen gaan. Iemand kan dan met een schok ontdekken: nu zie ik een patroon dat er al twintig, vijfentwintig jaar is — niet opgemerkt! Nu zie ik hoe dat patroon door de tijd heen gaat.
Een andere beleving van de duurzame tijd is die van de constantie van het ik, het symbolische zelf, de identiteit. Als kinderen een foto van zichzelf zien, bij voorbeeld als baby, dan zie je ze verlegen raken, dan zijn ze dat en tegelijk ze zijn het ook niet. Enerzijds ervaren ze dat vreemde en anderzijds dat besef van continuïteit door de tijd heen. Dan zeggen ze bij voorbeeld: "Dag ik." Het leven bestaat bij de gratie van die duurzame tijd. Als iemand de mededeling krijgt, 'u hebt nog een half jaar te leven', dan verandert vanaf dat moment elk heden. Elk nu is anders geworden dan daarvoor, want het ruime heden functioneert bij de gratie van een onbepaalde toekomst, of dat nu vijf jaar of twintig jaar is. Daardoor kunnen we leven. Maar zodra de grens heel nabij gelegd is, is de beleving van de duur, van de duurzame tijd, veranderd. Neurotische patiënten kunnen zeggen: 'ik heb geen geschiedenis, ik heb niet het gevoel dat die jongen of dat meisje van vijf jaar dat ik eens was, dat ik dat nu ben. Ik heb niet het gevoel dat ik door de tijd heen ben gegaan, dat ik daar aanwezig ben'. Het is heel schokkend voor mensen in therapie om dan de beleving te hebben: 'nu pas ben ik aanwezig in de tijd, in al die herinneringen, nu heb ik een constant gevoel in mijzelf, mijn ik is een vast punt in de tijd dat door de tijden heen gaat.'
De drie dimensies van de tijd
Nu komen we tot een volgend punt: er zijn drie dimensies van tijd, verleden, heden en toekomst. Deze dimensies zijn onafhankelijk van de beleving, vormen een werkelijkheid buiten ons. We vatten die werkelijkheid in onze concepties, in de woorden heden, verleden en toekomst. Een dimensie van de tijd is dus heel iets anders dan een belevingswijze. Immers de dimensies zijn er, ook als wij deze niet beleven. Dit hangt samen met het gegeven dat wij het vermogen bezitten een onderscheid te maken tussen iets dat wij direct spontaan beleven en iets dat wij in ons denken constateren. Het feit dat wij eens zullen sterven is onafhankelijk van de vraag of wij dat gegeven ook beleven.
Nu doen wij dus een stap van het experiëntiële naar het metapsychologische, een stap van het beleven van de tijd naar het onderzoeken van de vraag: hoe komt het dat mensen in staat zijn die belevingen te hebben? Mensen leven in termen van heden, verleden en toekomst, maar dat doen planten en dieren ook. Wat is het verschil? Een druif in oktober is een andere druif dan in april. Een oude vos is slimmer dan een jonge vos, omdat hij tijd in zich heeft opgenomen, maar zonder zich hiervan rekenschap te geven. Dieren zijn dus ook in de tijd. Maar mensen zijn anders in de tijd dan planten en dieren. Men heeft wel gezegd: Goden leven in de eeuwigheid, planten en dieren leven in de ruimte, mensen leven in de tijd. Dieren hebben de tijd aan zich, niet in zich. Mensen gaan anders om met de tijd. Zij beschikken over een vorm van vrijheid die de dieren niet kennen. Een voorbeeld: u kunt zich afvragen, 'hoe was het met mij gesteld een jaar geleden, tien jaar geleden, dertig jaar geleden op deze tijd van het jaar?' Dat kunt u oproepen. Voorzover wij weten kan een dier dat niet. Het heeft niet de hersenschors daarvoor. Kennedy zei in 1960: "voor 1970 zullen wij een man op de maan laten lopen." En het geschiedde aldus. Stelt u zich voor wat dat voor een omgang met de tijd is!
Ruimte en tijd zo op elkaar afstemmen, dat kan geen dier. Leeuwen vangen hun prooi nog precies zoals honderdduizend jaar geleden, maar een mens blijft geen jaar in de maatschappij hetzelfde doen als daarvoor. Dieren hebben dus de ruimte verinnerlijkt, mensen hebben de ruimte en de tijd verinnerlijkt. Een analogie: een dier kan van een voorwerp in de ruimte afstand nemen, hij kan er van weg lopen en er weer naar toe gaan. Er is dan dus omkeerbaarheid. Het dier kan om het voorwerp heen lopen, het van voren en van achteren bekijken. En het kan doelgericht op het voorwerp af gaan. Deze vier dingen kan een mens ook in de tijd doen, een dier niet. En verder beschikt de mens over de taal. Het gesproken woord klinkt kort in de ruimte, na een seconde is het voorgoed weg. Het geschreven woord blijft: verba volant, scripta manent.
Mensen kunnen afstand nemen van nu. Een mens is nooit alleen maar hier en nu, hij is altijd ook toen en ginds en straks en daar. Hij kan afstand nemen van het moment, van het hier en nu. Hij kan als het ware om het heden heen lopen, hij kan het heden vergelijken met het verleden, daarom heeft hij het heden. Een dier kan het heden niet vergelijken met het verleden en heeft daarom ook eigenlijk geen heden of anders gezegd: is altijd in het heden. De mens kan dus afstand nemen, hij kan ook één jaar onderscheiden van tien jaar. In ons geheugen loopt dat allemaal door elkaar, maar we kunnen daarbinnen ook onderscheiden. We kunnen zeggen: 'zomer '63 waren we daar, zomer '64 waren we op een andere plaats'. Dat verwarren we niet. De mens kan ook omkeren, hij kan naar het punt van uitgang terugkeren en het in de tijd aantreffen, net zo als toen hij er van weggegaan is. Een mens kan zich ook op een tijdstip of voorwerp in de toekomst richten.
In de ruimte is er een ander heden dan in de tijd. In de ruimte is het heden zichtbaar aanwezig in de werkelijkheid buiten ons. Van de ruimte is er een waarnemingsbeeld, van de tijd is er een herinneringsbeeld. In de tijd is er alleen innerlijk een ding aanwezig, in de ruimte kan het afwezig zijn. We kunnen een ding in onze verbeelding waarnemen. Een dier kan niet, zoals een mens, met een beeld, een fantasie, spelen. Daarmee zijn we bij het begrip verinnerlijking van de tijd gekomen en bij het derde onderscheid dat ik wil bespreken, namelijk de vormen van de tijd.
De twee vormen van de tijd
Ik onderscheid drie belevingswijzen, drie dimensies en twee vormen van de tijd, de primaire en de secundaire tijd. De begrippen primair en secundair verwijzen naar het primair en secundair proces, zoals door Freud (voor het eerst in Die Traumdeutung, GW Bd II/III, p. 593-614) onderscheiden. Alles in de psychoanalyse draait om dat verschil tussen primair en secundair proces. Ik begin met een korte elementaire aanduiding: de secundaire tijd, dat is de verhouding tussen de snelheid en de afgelegde weg zoals die bij de oplossing van 'ingeklede' sommen berekend wordt. We weten uit het ingenieuze onderzoek van Piaget hoe dat in elkaar zit. Een kind van zes, zeven jaar kan dat soort vraagstukken nog niet oplossen, pas met tien, elf jaar is een kind daartoe in staat. Dat soort sommen zijn voor sommige mensen heel moeilijk, anderen vinden ze juist heel leuk. Waarom kan een klein kind die sommen nog niet aan? Wij hebben geen orgaan voor de tijd. We hebben vijf zintuigen voor de ruimte, maar geen één voor de tijd. Dat is het probeem: een kind moet zich de tijd voorstellen, terwijl het de tijd niet kan zien, zoals het dingen in de ruimte wel kan zien. Het moet dus leren punten in de tijd en intervallen in de tijd te vergelijken met punten in de ruimte en intervallen in de ruimte. Een voorwerp kan heel snel over een grote afstand springen, maar een kind verwacht dat een voorwerp langzaam springt over een kleine afstand. Het kind kan zich nog niet van de ruimte los maken. Er zijn allerlei culturen die niet zo sterk zijn in het omgaan met die secundaire tijd. Wij in het Westen zijn er gigantisch sterk in geworden. Onze maatschappij is een technologische en de overheersende tijd is bij ons de secundaire tijd, het vergelijken en berekenen van snelheden van lichamen in de ruimte. U kunt zich voorstellen wat een complexe verrichtingen dat zijn! Secundaire tijd, dat is het vergelijken van snelheden waarmee lichamen zich in de ruimte bewegen, bij voorbeeld het draaien van de aarde om haar as of om de zon of de snelheid waarmee het licht zich voortplant.
De secundaire tijd is abstract, eindig, deelbaar, omkeerbaar, gescheiden, meetbaar, universeel geldig en homogeen. Zij is voor alle mensen gelijk. Zich dat voor te stellen is voor een klein kind niet mogelijk, want voor een kind is de tijd subjectief, maar dat er een homogene en abstracte tijd is die, ongeacht waar je ook bent, gelijk is voor alle berekeningen, dat kan het kind zich niet goed voorstellen. Deze tijdsvorm is omkeerbaar. Je kunt terugkeren naar precies hetzelfde punt van uitgang. Dat is het principe van alle wetenschap: dat je kunt herhalen. Je doet alsof het pannetje water dat je kookt, precies hetzelfde pannetje water is dat mensen gisteren of honderd jaar geleden hebben gekookt, omdat water nu eenmaal altijd bij 100 graden kookt. Je kunt omkeren, je kunt vergelijken, omdat je kunt terugkeren naar het uitgangspunt in de tijd. Deze vorm van tijd is universeel, algemeen geldig en sociaal.
De primaire tijd is precies het omgekeerde. Deze is oneindig, ondeelbaar, een geheel, ongescheiden, niet meetbaar, heterogeen, concreet, onomkeerbaar, uniek, egocentrisch en individueel. Een voorbeeld van deze primaire tijd: een patiënte vertelt in therapie de herbeleving, dat ze als meisje van drie jaar aan de hand van haar vader liep naar de kuikens in een schuurtje, helemaal aan het eind van een heel lang pad. Dat is dus het afleggen van een weg, stapje voor stapje naar een bepaalde plaats zoveel meter weg. Maar in de oorspronkelijke ervaring, die ze in de analyse herbeleeft, is het een durende beweging, waarbij afstand alleen wordt uitgedrukt in een gevoel van een onmeetbare duur, een ondeelbare lopende beweging naar een heel verre plaats. Wat in de secundaire tijd uiteengelegd kan worden, wordt in de primaire tijd als een onmiddellijkheid beleefd. De secundaire tijd is een vermogen dat een mens zich pas na een lange voorafgaande ontwikkeling eigen maakt. Deze tijdvorm, waarmee volwassenen als vanzelfsprekend opereren, is een construct, een ingewikkeld bouwwerk dat moeizaam in de loop van jaren samengesteld is uit voorlopers, uit primitievere bouwsels. Wat de filosofen de laatste duizenden jaren als 'de tijd', als het begrip 'tijd' hanteren, is een vermogen dat de eerste tien jaar van het menselijk leven nog niet voorhanden is. Aan de tijd in de betekenis die filosofie, wetenschap en het dagelijks leven eraan hechten, gaat een lange periode vooraf, waarin een andere notie van tijd heerst. Dat is de primaire tijd. De secundaire tijd is een creatie van ons bewustzijn, niet een gegeven dat buiten ons op ons ligt te wachten. Het onderscheid tussen primaire en secundaire tijd herinnert ook aan het onderscheid dat Bergson maakt tussen durée en espace.
A: De functionele eenheid van tijd
Dit leidt tot het begrip dat ik de functionele eenheid van tijd noem. Wij komen nu bij een belangrijk, maar ook heel moeilijk te vatten begrip aangaande normaliteit en pathologie.
De drie belevingswijzen van tijd, de drie dimensies van tijd en de twee vormen van tijd werken met elkaar samen, dat wil zeggen gaan een integratie met elkaar aan in wat ik de functionele eenheid van tijd noem en markeer met een hoofdletter A. Met het woord 'functioneel' duid ik aan dat deze vorm goed functioneert en daarmee hoort tot het gebied van de normaliteit in tegenstelling tot de vormen van pathologie, die hierna besproken worden. Hiermee kom ik, wat het begrip tijd betreft, op een heel centraal gegeven: het menselijk geheugen. Ter verheldering begin ik met enkele voorbeelden die illustreren, hoe zowel de belevingswijzen van tijd als de dimensies en de vormen van tijd met elkaar werkzaam zijn, door ons worden opgenomen in een eenheid.
Mijn zoon en dochters spelen op het trottoir met knikkers en stuiters. Ik hoor het getik en geklik als ze tegen elkaar aanstoten en denk meteen: 'ja, zo klonk het ook in mijn kindertijd'. Een tweede voorbeeld: ik breng mijn jongste dochtertje naar de kleuterschool. Ik snuif de geur van hout op en beleef de sfeer van de hoge gangen met de jasjes en ik denk-voel: 'o ja, zo rook het vroeger ook'. In ons geheugen is het verleden een potentieel heden. Het hier-en-nu- verleden is tegelijk een toen-en-daar-verleden. Op het ideale en hoge niveau is het menselijk geheugen: een in totaliteit ondeelbaar tegelijk aanwezig zijn van alle herinneringen in hun verbindingen met elkaar, waarover ik, als ik dat wil, in vrijheid beschikken kan. Het is bewaard gebleven en kan worden gewekt als nu aanwezig. Geheugen is de eenheid van waarneming, herinnering en verwachting. Wat veertig jaar geleden, wat één jaar geleden en wat gisteren gebeurd is, kan ik op dit moment nu in mijn geheugen samenbrengen of spelend samen laten gebeuren. Het vlietende heden, het ruime heden en de duurzame tijd komen samen in de spanningsboog van de functionele eenheid van tijd. Ook de verinnerlijking van de tijd keert terug. Heden, verleden en toekomst kunnen op elk moment opnieuw samenkomen.
Een voorbeeld: de moeiteloos en bijna volmaakt lijkende bewegingen van een balletdanser of het spel van een pianist zijn het product van jarenlange dagelijkse oefeningen. Deze bewegingen hoeven niet gepaard te gaan met een bewuste beleving ervan, maar zijn door de jaren heen geoefende geautomatiseerde bewegingen, ook al is er tegelijkertijd een intense gevoelsbeleving, waarin lichaam en ziel in samenspel zijn. Andere voorbeelden van deze functionele eenheid van tijd zijn de wijzen, waarop wij een kamer binnenkomen, of onze mimiek, onze intonatie of de meningen die wij verkondigen. Zij zijn het bewaarde verleden van vele jaren. Wat deze aspecten betreft kunnen we zeggen: het heden is de uitstulping van het verleden op het moment van nu. Per heden ben ik mijn hele verleden tot nu toe. Dit is idealiter de normaliteit van A. Wij mensen hebben dit vermogen, de dieren niet. Het paradoxe van A is echter dat het niet echt in de werkelijkheid bestaat, en in een bepaalde zin toch weer wel, dat het in zekere zin werkt, maar ook niet werkt. De functionele eenheid van tijd is de vreugde van het zijn, maar niet alleen de vreugde, het is ook lijden, angst, depressie, neurose en psychose.
De twee tijdslijnen
Ik wil voorts nog wijzen op een merkwaardig verschijnsel, namelijk dat de functionele eenheid van tijd wordt gekenmerkt door twee tijdslijnen: een heengaande en een teruggaande lijn.
(1) De heengaande lijn houdt in dat het vroegere het latere bepaalt. Het verleden determineert het heden en is in zekere zin de oorzaak van het heden. Het is hier en nu aanwezig en beschikbaar voor ons. Een belangrijke tak van de psychologie, namelijk de ontwikkelingspsychologie, bestudeert hoe het eerder gekomene het latere bepaalt. Als wij bij voorbeeld in een anamnese horen dat de betrokken persoon in het eerste levensjaar een ingrijpende ziekenhuisopname heeft meegemaakt, gaan er bij de onderzoeker 'belletjes rinkelen'. Een ander voorbeeld: de onderzochte persoon is een vervangkind en heet naar het broertje of zusje dat is doodgegaan. Dan is er het alarmsignaal: dat moet voor zijn of haar latere leven veel betekenen. Doordat het orale stadium vooraf gaat aan het anale en doordat het verbale groeit uit het pre-verbale, is er een causale samenhang van oorzaak en gevolg. In de puberteit kunnen de onverwerkte conflicten van de pre-oedipale en de oedipale fase doorwerken, maar niet omgekeerd. Men kan niet zeggen: 'in zijn vroege kindertijd had hij zo'n last van zijn puberteit'. Zo is het vroege Christendom ondenkbaar zonder Jodendom, maar niet omgekeerd.
Een voorbeeld voor hoe het verleden het heden determineert: een vrouw, die een aardige, redelijk goede man en lieve kinderen had en in welstand leefde, pleegt zelfmoord. Hoe kon iemand die het in het heden zo goed leek te hebben, dit doen? Het antwoord luidt dat voor deze vrouw het heden helemaal niet zo goed en mooi was, omdat ze geheel in de greep van het verleden leefde, geen contact met het heden kon maken dat de omstanders als haar heden beschouwden. Dit heden zei haar echter niets, zij leefde in haar kindertijd, haar man ervoer ze niet als een reëel iemand buiten haar. Zij vond hem een lastig iemand. De determinerende kracht van het verleden gaat dus vooral uit van het storende verleden.
(2) Ik kom nu aan de tweede, de teruggaande lijn, die inhoudt dat het heden het verleden herschept. Het voorrecht van het heden is dat het dit of dat stuk van het verleden kan selecteren en kan herorganiseren, zodat het beter bij onze visie van nu past. Bovendien speelt hier nog een ander belangrijk punt, dat ik hier slechts kan aanduiden. Ik bedoel het gegeven dat wij in latere generaties een veel vollediger beeld van het verleden kunnen hebben dan de mensen die toen in dat verleden leefden. Bij voorbeeld: door archeologische en andere ontdekkingen kunnen wij een kennis omtrent het verleden hebben (denk bij voorbeeld aan de Nag Hammadi-geschriften of aan de Dode Zee-rollen), die men, levende in dat verleden, nog niet had. Een ander belangrijk punt, dat ik slechts kort noem, is wat men in de literatuur Nachträglichkeit is gaan noemen en de grote denkwereld die daarmee verbonden is. Ik vertaal deze term met de Nederlandse woorden na-tijd tegenover voor-tijd en het na-tijdige tegenover het voor-tijdige.
Het voorrecht van het heden is dus dat het uit het verleden datgene kan selecteren wat het beste bij de inzichten en bij de belangen van het heden past. We nemen dan distantie van onze spontane belevingen van de tijd en maken gebruik van ons redeneervermogen om objectieve feiten te analyseren. Een voorbeeld uit een psychoanalyse: na een jaar therapie zegt de analysand: 'mijn moeder was een schat, mijn vader was een onmens'. Na vier jaar zegt deze persoon: 'mijn vader was een redelijk goed mens, maar mijn moeder is de bron van alle ellende in mijn leven geweest'. De ene uitspraak heft de betekenis van de andere niet op. Allebei de uitspraken zijn even geldig, omdat zij in verschillende fasen van de beleving plaats vinden.
Het heden maakt een selectie, die bepaalt wat op dat moment de beleving van de persoon is. De betekenis die de persoon nu, in deze fase, verleent aan wat er gebeurd is, is in de analyse het belangrijke. De waarheid groeit uit de conflicten tussen de opeenvolgende belevenissen. Het verleden wordt geherorganiseerd in de betekenissamenhang van nu. Samen met de ervaring van de persoon verandert er iets in het verleden, waardoor ook de werking van het verleden in het heden verandert. Wat er precies gebeurd is, is niet zo belangrijk — de betekenis die er nu verleend wordt aan wat er vroeger gebeurd is, dat is waar het op aan komt. In de loop van de tijd vindt er dus een verrijking van de ervaringswereld plaats. A blijkt dus in deze zin te werken, heeft een legitiem bereik.
Wat wij mensen doen is: werken met ontwerpen, blauwdrukken of reconstructies van het verleden. Wij wijzigen die voortdurend. Elk heden past het verleden aan bij de inzichten en de behoeften die het heden heeft. Dit alles kan zo gebeuren, omdat het verleden in het geheugen een potentieel heden is. Uit het oneindige materiaal van het geweest zijnde selecteert elk heden het verleden, zodat het heden kan blijven functioneren. Het verleden groeit en verandert voortdurend in en uit de opeenvolgende hedens. We ervaren dit alles als een verrijking van ons innerlijk.
Uitgaande van het begrip 'functionele eenheid van tijd' heb ik één aspect van het begrip tijd aan diverse voorbeelden verduidelijkt. Het gaat hierbij om de verinnerlijkte tijd, waarin zowel belevingswijzen, dimensies als ook vormen van tijd in het geheugen als één organisatie worden beleefd. Dat is het bijzondere vermogen of het nut van wat ik A genoemd heb. Maar het woord tijd heeft nog een andere betekenis, die tegenover deze functionele eenheid staat. Wij kunnen ons deze tweede betekenis dichterbij brengen door ons de discussie over het vlietende heden te herinneren. Wat op een voorafgaand ogenblik nog volop aanwezig was, is een volgend ogenblik voorgoed verdwenen. In contrast met het innerlijk verleden is het verleden buiten ons volledig weg, tot een niets vergaan. Tegenover het verleden dat in ons innerlijk volop aanwezig is, staat het verleden buiten ons dat weggevaagd is. De Duitse taal heeft voor deze gedaante van de tijd een sprekende term: tijd is de grote Alleszermalmer. 'Zermalmen' betekent verbrijzelen, vermorzelen, vernietigen, tot het grote Niets maken. Het verleden is de afgrond van het niet-zijn. In deze zin is de tijd onverbiddelijk ten aanzien van wat voorgoed verloren gaat.
Tot nu toe heeft het begrip 'functionele eenheid van tijd' overheersende aandacht gehad. Maar wat ik aanduidde met de term 'de grote Alleszermalmer' leert ons dat de tijd nog heel andere kenmerken heeft dan die van de functionele eenheid van de steeds genoemde drie. Een voorgoed vernietigd verleden is ook een kenmerk van de tijd. Er is een verleden dat bij ons blijft en er is een verleden dat weg is. Het woord 'functioneel' duidt aan dat er in de mens een poging tot integraal zijn is. Met het woord 'zermalmen' duiden we aan dat die poging nooit kan slagen, alleen al doordat de mens gespleten is in een wezen dat is en een wezen dat weet dat hij is, waarmee samenhangt dat de mens het enige schepsel is dat het kwaad innerlijk kent. De mens is het gespleten dier dat streeft naar eenheid, maar deze zelden bereikt.
Nu een volgende stap: wij verinnerlijken de tijd op de primaire en de secundaire wijze en beide komen samen in de functionele eenheid van tijd. Primair en secundair, dat zijn heel verschillende soorten van verinnerlijking. In Europa en Amerika bracht verinnerlijking van de secundaire tijd in de afgelopen anderhalve eeuw vanuit de digitale wereld onze fantastische huidige technologie voort. Om een voorbeeld van 55 jaar geleden te noemen verwijs ik naar de toen al geraffineerde techniek die nodig was om een mens op de maan te laten lopen. Zo onstuimig hebben wetenschap en technologie zich ontwikkeld!
Ik ga echter niet verder op de verinnerlijking van het secundair proces in. Het belang van de verinnerlijking van het primair proces wordt namelijk in de huidige cultuurfase zwaar onderschat, hetgeen leidt tot cultuurverval. Er zijn andere culturen, waarin de cultivering van het primair proces veel hoger ontwikkeld is. Met name denk ik aan de Tao in het oude China, de Boeddha in India en de omringende landen en aan Zen in China en Japan. Als selectie uit deze overweldigende materie introduceer ik (zeer summier) enkele begrippen. Ik verwijs hierbij naar het belangrijke werk op dit gebieid van Otto Rank, Ernest Becker en Anton Ehrenzweig, die ons een idee van de hoge cultivering van het primair proces in de Oosterse cultuur hebben geschonken. Deze gedachtewereld is bij Freud niet te vinden.
Ik vat deze samen in — voorzover ik weet — een door mij bedachte combinatie van termen: de hoge cultivering van de primaire tijd betreft niet de archeo-primaire tijd (die van het heel jonge kind, zie Freud), maar over de neo-primaire tijd van de volwassene (zie Rank, Becker en Ehrenzweig). De neo-primaire tijd van de volwassene is een overwinning op de secundaire tijd, zoals het secundair proces een overwinning is op de archeo-primaire tijd van het jonge kind. Het is een gecultiveerde primaire tijd. Als men te zeer in de tijd van het secundair proces verstrikt raakt (zoals dat bij voorbeeld in de digitale wereld gebeurt), verstart en verdort men tot een product van technologie, waarbij het secundair proces het primair proces geheel overwoekert. Dit is in tegenstelling tot de situatie waarin de primaire tijd wordt teruggewonnen op een hoger niveau door een overwinning op de verdorring door de technologie. In de neo-primaire tijdsbeleving heb ik mij losgemaakt van de tijd als een opeenvolging van verleden, heden en toekomst, van de causale tijd waarin het heden uit het verleden volgt en zich op een toekomst richt. Het ruime heden heeft eigenlijk twee aangezichten: dank zij de secundaire tijd is er een verinnerlijking van de tijd in de zin van weten van eindigheid, weten van de meetbare tijd. En dank zij de neo-primaire tijd is er de mogelijkheid van het beleven van het ruime heden, van winter die niet lente wordt. We drijven of zweven dan in een heden waarin elk moment is wat het is, niet verbonden is met voorafgaande oorzakelijkheid of toekomstig gevolg, in een niet-stromende tijd, bij voorbeeld als onze ogen doelloos dwalen over een schilderij of als we poëzie lezen:
Each moment is the fruit of forty thousand years.
The minute-winning days, like flies, buzz home to death,
And every moment is a window on all time.
(Thomas Wolfe, Look homeward, Angel)
To see a world in a grain of sand
And a heaven in a wild flower,
Hold infinity in the palm of your hand
And eternity in an hour.
(William Blake, Auguries of innocence)
Hier wordt de belangrijke plaats van kunst duidelijk. Kunstenaars zijn mensen die een uitzonderlijk contact behouden hebben met de primaire tijd, door een lange ontwikkeling daarvan. Maar daarnaast beschikken zij over de rijkdom van een verfijnd secundair proces, zodat zij kritisch met de neo-primaire tijd kunnen omgaan. Ik denk bij voorbeeld aan Zen, waarin prachtige uitingen van de verinnerlijking van het pure diepe primair proces worden beschreven, zoals de volgende.
De meester zegt tegen zijn leerling: 'Wat vliegt daar?' De leerling antwoordt: 'Wilde ganzen.' De meester: 'Waar gaan ze heen?' De leerling: 'Ze zijn weggevlogen.' Dan pakt de meester, zoals in Zen wel vaker gebeurt, de leerling bij de neus en draait die een paar keer hard om, zodat de leerling het uitschreeuwt van de pijn — en dan ervaart hij de verlichting, de satori. Dan ziet hij opeens. De meester stoot hem uit de secundaire tijd en in de neo-primaire tijd. De meester vervolgt: 'Hoe kunnen die ganzen nou zijn weggevlogen? Hoe kan dat nou?' Dit heeft dezelfde betekenis als wanneer de Zen-meester de gedachte ontkracht dat het openhaard-hout tot as wordt. Hout wordt niet as, hout blijft hout en as is as, er is geen overgang van het één in het ander. Elk is op zijn eigen plaats volkomen stil. Er is geen overgang in de tijd. Winter wordt niet lente en lente wordt niet zomer. Hier staat taal tegenover werkelijkheid. Winter en lente zijn een kwestie van naamgeving. Hier staan symbolen en tekens van symbolen tegenover de werkelijkheid, abstracties van de taal tegenover de werkelijkheid van winter en lente. Maar in ons common sense-technologische denken wordt winter wel degelijk lente en lente wordt zomer. Dat is de secundaire tijd. In de neo-primaire tijd onthechten wij ons van de secundaire tijd. Kunstenaars hebben dit op allerlei wijzen beschreven, bij voorbeeld als het zijn in het ruime heden waarin de tijd een eeuwigheid duurt. Er is dan geen causaliteit meer. Er is geen overgang van het één naar het ander. Elk is wat het is. Dit is het zijn in de neo-primaire tijd.
B: De tertiaire tijd
De tijd is nu gekomen voor het maken van een grote stap naar een verrassend nieuw gebied. In het voorafgaande heb ik veel gesproken over de functionele eenheid van tijd, maar er bestaat ook een disfunctionele eenheid van tijd. En ik heb bovendien veel gesproken over de twee vormen van de tijd. Maar er bestaat ook een derde vorm van de tijd. Wij gaan nu dan ook het bestaan van een derde wijze van omgaan met de tijd exploreren. Ik noem die de tertiaire tijd (B) en bedoel daarmee dus niet de aanduiding van een geologisch tijdperk (het Tertiair), maar een bepaalde pathologische wijze van tijdbeleving. Men zou ook van anti-tijd kunnen spreken. Deze tijdvorm wordt veelal aangeduid met de term het verdrongene, het afgescheidene. Daartoe moeten wij het vooroordeel loslaten dat het bewustzijn een eenheid zou zijn. Sinds Descartes zijn we daar niet meer mee vertrouwd. Het klare, logische bewustzijn, daarmee zijn we vertrouwd, zo zijn we grootgebracht en dat heeft onze cultuur ook groot gemaakt. Maar er is nog een andere, derde tijd, de tijd van de psychisch zieke mens, het verdrongene. Het bewustzijn is niet een eenheid, de tijd is ook niet een eenheid. Er is een onbewuste dat de vriend is van het bewustzijn en er is een onbewuste dat de vijand is van het bewustzijn. Bij Freud wordt dat onderscheid niet altijd gemaakt. De vijand van het bewustzijn, dat is B, de tertiaire tijd. Er is in de mens een tijd die afgescheiden is van de gewone tijd. Dat is de stil gezette tijd, de bevroren tijd, de afgesplitste tijd, de verknoopte tijd, de onbenoemde tijd en de ongelijktijdige tijd. Het gaat in B niet om psychische archeologie, om reconstructie van iets dat zelf niet meer aanwezig is. Men kan beter denken aan een deur die in het slot gevallen en nu afgegrendeld is. Het stil zetten van de tijd aan de oppervlakte (zichtbaar als symptoom) is de uitdrukking van het stilgezet zijn van de tijd in de diepte, in de tertiaire tijd. De tertiaire tijd is niet een corruptie van het primair proces, het is een corruptie van de hele persoon.
Hiermee openen wij het gebied waarop vooral psychotherapie en psychoanalyse (en het ITIP) zich bewegen. Om toegang te krijgen tot de grote wereld van deze derde tijdsvorm maak ik gebruik van het sprookje van Doornroosje, omdat het zo bijzonder illustratief is voor de tertiaire tijd. Dit sprookje is te vinden in het grote sprookjesboek van de gebroeders Grimm. Het is volgepakt met diepe symbolen, zoals de pure schoonheid van de roos en de noodlottigheid van de doornen.
Enkele aanduidingen om het geheugen van de lezer op te frissen: een koning en een koningin konden, ach, maar geen kindje krijgen. Toen voorspelde de kikker de blijde geboorte, welke voorspelling vervuld werd. Voor het geboortefeest nodigde de koning ook de wijze vrouwen van het land uit om die gunstig te stemmen. Dat waren er dertien. Maar omdat de koning slechts twaalf gouden borden had, werd de dertiende niet uitgenodigd. Op het cruciale moment — we krijgen even kippenvel — trad opeens de dertiende binnen en voorspelde, dat de koningsdochter zich op haar vijftiende verjaardag aan een spintol zou prikken en dood zou neervallen. Maar er was nog één wijze vrouw die haar voorspelling nog niet had gedaan. Die kon het lot van de koningsdochter alleen nog verzachten in deze zin: 'De koningsdochter zal niet sterven, maar zij zal honderd jaar slapen.' De wensen van de goede wijze vrouwen gingen allen in vervulling.
Toen kwam de door de boze fee voorspelde dag dat Doornroosje vijftien jaar zou worden en in een honderdjarige slaap zou vallen. De koning en de koningin hadden het zo georganiseerd dat zij precies op die dag niet thuis waren. Helemaal alleen gelaten zwierf Doornroosje door de kamers van het grote paleis en kwam in het kleine kamertje waar de boze fee aan het spinnen was. Doornroosje mocht van de fee even zelf spinnen. Met het spintolletje prikte zij zich in haar vinger. Ze viel neer op een bed dat daar stond en was meteen in een diepe slaap verzonken. Vervolgens vielen de net thuis gekomen koning en koningin en alle levende wezens in het paleis in slaap. Niets bewoog meer in het paleis. Dit is het centrale symbool: in de tertiaire tijd wordt het leven stilgezet, het is een bevroren tijd. Rondom het paleis groeide een dichte doornenhaag die het slot van de buitenwereld afsloot, ontoegankelijk en onzichtbaar maakte. In de omringende dorpen bleef wel het bestaan van een paleis als een mythe voortbestaan. Koningszonen kwamen er op af, maar bleven jammerlijk in de doornenhaag hangen, totdat de honderd jaar om waren en er een koningszoon kwam voor wie de doornenhaag uiteen week. Hij vond de kamer waarin prinses Doornroosje sliep. Toen hij haar kuste, ontwaakte zij en heel het paleis met haar, tot aan de vliegen op de muren en de duiven op het dak. De bruiloft werd groots gevierd en zij leefden gelukkig tot op het einde hunner dagen.
Zoals het kasteel van Doornroosje onvindbaar geworden is, afgescheiden, bevroren, stilgezet, zo is ook de tertiaire tijd afgesplitst. Bij de patiënten zie je: de tijd gaat haar eigen gang, door de jaren heen, als een afgesplitste tijd, heel moeizaam te reconstrueren. Er is dan in de kindertijd iets gebeurd, waarbij in het kind iets van schrik is stilgezet, een traumatische ervaring, waarbij het ik van het kind overweldigd is. Het ging niet meer verder. De ouders begrepen het kind niet of ze zagen het niet. Er is dan een schok waardoor iets in de tertiaire tijd schiet. Als daar eenmaal iets in geschoten is, dan wordt het afgesplitst. Vaak herhaalt zich zoiets. Op den duur vormt die tijd patronen van zichzelf, dat is de verknoopte tijd. In de therapie wordt daar contact mee gemaakt: 'nu pas kan ik zeggen hoe het was', zegt de patiënt dan. Het was tot nu toe altijd wazig, diffuus en onbenoemd gebleven. Een kind kan niet benoemen wat het overkomt, dat is soms te overweldigend of te diffuus, of het zijn patronen die nooit geverbaliseerd zijn. Het is ook de ongelijktijdige tijd, die niet meer in de pas loopt met de gewone tijd. Als men in de vrije associatie daarbij komt, dan stokt het, dan staat de stroom van gedachten even stil, er is emotie, er is de echo van een stilstand in de diepte. In de film Shoah van Claude Lanzmann (1985) zien we hoe de Joden, die over hun ervaringen in de concentratiekampen vertellen, soms op een moment niet verder kunnen praten. Die stilstand is de weergave van de stilstand in de diepte. Daar is de tijd ontoegankelijk gemaakt tot een anti-tijd. In de neurose zien we soms een enscenering, de patiënten proberen dan te ensceneren hoe de tijd vroeger eens is stilgezet. Men reageert dan soms met 'stel je niet zo aan', maar men onderkent dan niet dat de patiënt probeert iets te ensceneren wat hij niet gewoon zeggen kan. Wat in het gewone leven niet meer gebeurt, gebeurt echter wel in de psychoanalyse: B zelf, de tertiaire tijd, treedt op, komt zelf in plaats van de uitstraling ervan. Doordat B zelf optreedt, er met B in het heden verbinding gemaakt wordt, komt er verandering, die in het gewone leven van de patiënt niet meer kan optreden. Dat was de tertiaire tijd (B).
C: Het storende verleden
Nu komt C, het storende verleden. Het kenmerk van C is dat het de uitstraling is van B in A. A is de functionele eenheid van tijd, B is de afgesplitste of tertiaire tijd, het negatieve gecorrumpeerde primair proces, de onnatuurlijke verdringing tegenover de normale verdringing. B zit als een spin in het web tussen A en C in. Deze laat zich niet meer zien in het gewone leven, die komt als regel slechts terug in psychotherapie of in analyse. B is als verstoring van het 'goede' primair proces onzichtbaar, het oorspronkelijk 'goede' primair proces is ver-keerd en verdrongen. De tertiaire tijd werkt in C, het storende verleden. Dat zijn de klachten van de patiënten, de neurotische symptomen, de irrationele angsten, de fobieën, de dwangverschijnselen, de depressies, de gedragsstoornissen, het antisociale, de somatiseringen, te veel om op te noemen. Dat is de uitstraling van de tertiaire tijd in het heden. De tertiaire tijd laat zich niet zien, maar, net als bij radioactiviteit, hij straalt wel uit in zijn gevolgen. In A is er wederkerigheid, tweerichtingsverkeer. Het heden beïnvloedt het verleden evenzeer als het verleden het heden beïnvloedt. In C is er geen wederkerigheid, er is éénrichtingsverkeer, het verleden determineert het heden. De formule van C is: tussen mij en mijn heden schuift zich een onverwerkt verleden. C is het kwade van B dat indirect nu toch tevoorschijn komt. De neuroticus lijdt aan twijfel, het gevoel dat de werkelijkheid niet is wat ze is. Er is iets, waar ik niet bij kan komen, het is er wel en het is er niet. Dit maakt de neurose tot zulk een kwelling.
C is fraai beschreven door Freud aan het eind van zijn Traumdeutung, waar hij de tijdsaspecten in het verband tussen droom en hysterie beschrijft en concludeert: "die Psychotherapie kann keinen anderen Weg einschlagen, als das Unbewusste der Herrschaft des Vorbewussten zu unterwerfen" (p. 584).
De verstoring van A door B in C vindt plaats van twee kanten: C is (1) een vlucht voor het actuele heden uit angst en (2) de zuigkracht van het onverwerkte verleden B. Het fantoom-verleden van de eenzame neuroticus geeft aan het heden die fantastisch grote dreigende proporties. A speelt in zekere zin op een hoog abstract, geïdealiseerd niveau ten opzichte van de huis-, tuin- en keukenwerkelijkheid van B en C.
Een voorbeeld, ontleend aan Theodor Reik: een studente, zeer spreekvaardig, moet op een gegeven moment voor een microfoon spreken voor een lege zaal, als oefening in het spreken in het openbaar. Ze wordt opeens verlamd, heeft vanaf dat moment een spraakstoornis en een fobie. Wat was er gebeurd? In analyse bleek dat de lege zaal voor haar het symbool van haar moeder, haar altijd aanwezige moeder was geworden. In het heden is er dan iets wat lijkt op het verleden en dan zet zich iets vast. De spreekremming is de uitstraling, ze moet terug naar het conflict met de moeder als de stem van het geweten. Die stem zegt haar op dat moment: 'jij bent verwerpelijk, jij bent te veroordelen, jij mag niets zeggen.' En ze kon dan ook niets meer zeggen. Met het beeld van de heengaande en teruggaande lijn: het heden determineert in dit geval ook het verleden, en het storende verleden determineert het heden. Mensen worden erdoor verlamd in hun functioneren.
D: De therapeutische gelijktijdigheid
Nu komt D aan de orde, de therapeutische gelijktijdigheid, een pendant van A, de functionele eenheid van tijd. B is de afgescheiden tijd, C is het storende verleden dat dwars door A heen komt en in D treedt in plaats van C B zelf op. In het normale dagelijkse leven treedt C op, dus de klachten, de pathologie van de patiënt. Dat is het storende verleden. In de therapie bestaat de mogelijkheid, met B, de afgesplitste tijd, in extreme vorm de tijd van de Shoah of van de ongelukkige kindertijd, contact te maken. In de therapeutische gelijktijdigheid is het mogelijk om bij B te komen. Dat is de grote betekenis van D en dit maakt ook dat D de tegenhanger van A kan worden. Door D wordt dat fantoom-verleden tot leefbare, op de realiteit ingestelde proporties teruggebracht. D hoort tot de essentie van de psychoanalyse en maakt dat psychoanalyse zo'n machtig middel is. De formule van D is: het storende verleden wordt opgeheven doordat A en B bij elkaar komen. Toen gebeurt nu, nu gebeurt toen. Door D "verlijdt" B, zoals een notaris een acte verlijdt. In D wordt de in het slot gevallen en vergrendelde deur geopend, de ruimte erachter wordt één met de ruimte ervoor, wordt toegankelijk. De vijf kenmerken van de therapeutische gelijktijdigheid zijn: het stilgezette wordt in beweging gezet, het afgescheidene wordt samengebracht (de splijting wordt tot verbinding), het verknoopte wordt ontknoopt, het onbenoemde wordt benoemd en het ongelijktijdige wordt gelijktijdig. De tertiaire tijd is echt een ongelijktijdige tijd. Maar in de therapie word je een tijdgenoot van het kind van toen of van het slachtoffer in het concentratiekamp.
Gelijktijdigheid betekent: de oude, onveilige, traumatische situatie wordt gelijktijdig met de nieuwe, veilige situatie. Het gevoel wordt gelijktijdig met het gebeuren. Door de gelijktijdigheid wordt verandering mogelijk. Op zichzelf heeft het terughalen van de oude herinnering niet de kracht iets te veranderen. Door het samenkomen, de botsing, het contact, de communicatie van de oude en de nieuwe situatie en van het oude gebeuren met het bijbehorende gevoel verandert er iets. Wezenlijk voor de nieuwe situatie is dat de analyticus er bij is als degene die veiligheid geeft, die begrijpt wat er in de patiënt als het kind van vroeger gebeurt. In de analyse maakt de patiënt met de ego-kracht van de volwassene het kinderdrama door en de therapeut is erbij, de patiënt is niet alleen. Door het nieuwe in de situatie krijgt de patiënt — vaak voor het eerst — de kans te beleven en te begrijpen wat er in de oude situatie aan de hand is geweest, de kans te voelen wat hij toen niet mocht, wilde of kon voelen. De tijd van het heden maakt verbinding met de oude, afgescheiden, zoek geraakte tijd. In het gewone leven kun je niet bij de 'oorzaak', bij de tertiaire tijd komen. Daar is psychoanalyse voor nodig. De unfinished business (Perls) kan nu eindelijk afgemaakt worden.
Freud heeft hierover heel interessante dingen gezegd. Het behoort tot de meest indrukwekkende ervaringen van psychotherapie en psychoanalyse dat gebeurtenissen van lang geleden opduiken, even 'vers' alsof ze een uur geleden gebeurd zijn. Ze zijn niet verouderd, maar afgesplitst, totdat ze in de therapeutische gelijktijdigheid komen. Iemand heeft dan een beleving met de kracht van toen. Daarvoor kun je verschillende formules gebruiken: toen gebeurt nu of nu gebeurt toen. Ik denk aan een patiënte, die een herbeleving had uit de middelbare-schooltijd: 'nu loop ik pas over het schoolplein, dat is het natuurkundelokaal, dat is het lokaal Nederlands, nu ben ik voor het eerst aanwezig in de school. Nu weet ik pas voor welke les ik in welk lokaal moet zijn.' Dit is geen herinnering, geen reconstructie, nee, het gebeurt nu. Als het niet echt gebeurt, verandert een mens ook niet. Iemand kan eindeloos redeneren in therapieën, en het kan zijn dat er niets gebeurt. Er verandert pas iets als het verleden actueel samenvalt met het heden, gelijktijdig, als iemand terugkeert naar die tijd en daar geheel in aanwezig is.
Er bestaan over de psychoanalyse veel misverstanden. Vaak wordt gezegd: 'ze praten over het verleden' — maar als er iets heden is, dan is het psychoanalyse en overdracht. Alles voltrekt zich hier en nu en nergens anders. Het is een gebeuren, niet een redenering. Het is het plaats vinden van een gebeurtenis die moeilijk met woorden te beschrijven is. De analyticus weet: als het niet nu gebeurt, verandert er niets. En er gebeurt pas iets, als het verleden actueel samenvalt met het heden, als je er gelijktijdig mee wordt. Dat is het eigenaardige van de afgescheiden tijd. Treedt die eenmaal in de therapeutische gelijktijdigheid, dan treedt er veroudering op. Dan gaat de jeugd eraf, dan gaat het onbestemde eraf, dan worden de gebeurtenissen onderworpen aan tijd en vergankelijkheid, maar worden ook in zekere zin volwassen. De afgesplitste tijd wordt dan opgenomen in de gewone tijd. Zolang het afgesplitst is, blijft het spoken. D sluit dus aan bij A en A sluit aan bij D. De cirkel is rond. Het leven kan voortgaan. A, B, C, en D zijn alle vier even belangrijk en onmisbaar voor het begrijpen. Ze vormen samen de structuur van psychotherapie en van het filosofisch begrijpen van de samenhang. Wij zijn niet zonder meer die structuren, maar wij kunnen ze ook beleven. De mens kan zich immers bewust worden van zijn zijn: "Im Menschen schlägt die Natur ihre Augen auf und bemerkt, dass sie da ist" (Schelling).
Als je naar een schilderij kijkt en er is iets veranderd, dan kan men zeggen: 'of je oog, of het schilderij is veranderd.' In deze gevallen is niet alleen je manier van kijken veranderd, nee, het verleden zelf is veranderd. De kunstenaar maakt het met zijn schilderij mogelijk de beleving te hebben van het afgrondelijk verschil tussen ruimte en tijd, al bestaat in de abstracte moderne fysica dat verschil niet! Het is de compositie van het schilderij waardoor de kunstenaar het mogelijk maakt, dit verschil tussen ruimte en tijd te beleven. Wie lange tijd en aandachtig naar Picasso's schilderij Guernica (in Madrid) kijkt, met zijn blik door de weergegeven ruimte dwaalt, constateert dat hij een ander schilderij ziet dan enige tijd daarvoor, doordat hij die ruimte innerlijk verkend heeft, in zijn geest heeft doorlopen. Het schilderij verandert, doordat je oog en je ziel voortdurend veranderen. Een kunstwerk als een schilderij komt niet in de natuur voor, het staat als artefact dialectisch tegenover de natuur. Door de kunstenaar is iets uit de werkelijkheid gehaald en in een kunstwerk omgezet. Het kunstwerk blijft constant aanwezig, terwijl in de werkelijkheid het voorwerp geen ogenblik constant blijft.
Het afscheid
Tot slot nog een paar opmerkingen over het afscheid in de therapie, van de therapie. In de therapeutische gelijktijdigheid is dat een heel belangrijk begrip. Van wat wordt er afscheid genomen? Er wordt afscheid genomen van de werkelijkheid, van de afscheiding, van het ideaalbeeld en van de wrok. Ik behandel deze achter elkaar. Er is een indrukwekkende documentaire film van Ramsay over de gedragstherapie van een vrouw wier dochtertje verbrand was. De film laat zien hoe de therapeut die vrouw stap voor stap afscheid liet nemen van het verleden. Voor haar was het dochtertje niet gestorven, het bestond werkelijk voor haar. Dan kun je niet leven, het kind moest een tweede keer doodgaan, in haar ziel werkelijk doodgaan. Je ziet dan hoe verschrikkelijk zo'n proces van afscheid nemen van de werkelijkheid kan zijn. Als het kind er nog werkelijk is, dan heb je geen afscheid genomen. Om afscheid te kunnen nemen, moet je nog een keer hevig ontmoeten.
Je neemt ook afscheid van de afscheiding, dat wil zeggen van de splitsing. Het vervloeit nu, dus je moet opgeven dat het iets aparts is, wat daarginds weggedrukt is. Je neemt ook afscheid van het ideaalbeeld. Dat is buitengewoon ingewikkeld. Depressies, angsten zijn in diepste wezen eigenlijk idealiseringen van het verleden. Dit verleden was verschrikkelijk, maar de keerzijde is dat mensen groot en geweldig zijn in hun depressie — en dat willen ze niet kwijt. Afscheid nemen van depressie is afscheid nemen van het verdriet, van de wrok, maar ook van het ideaal. Ervaren analytici zeggen wel: 'het allermoeilijkste voor een patiënt is afscheid te nemen van zijn grootheidsideeën.' We kunnen een heleboel genezen, maar meestal de grootheidsideeën het allerlaatst. Het opgeven van het idee: eens zal je nog krijgen wat je gedroomd hebt, dat is moeilijk. De toekomst is verleden tijd. Men denkt: 'het kan altijd nog komen.' Dit heeft twee gezichten: allereerst de dreiging, dat verschrikkelijke zal mij nog eens verpletteren. Maar het afscheid nemen betekent: dat verschrikkelijke heeft al plaats gevonden, je bent al verpletterd — en nu moet je verder. Het heeft al plaats gevonden, maar je kunt het niet verdragen, toch moet je het doorléven. Om afscheid te kunnen nemen, moet je immers eerst ontmoeten. Om te vergeten, moet je je eerst herinneren. En dat herinneren is pijnlijk. Maar je moet ook afscheid nemen van de gedachte: 'eens zal het nog komen, ik heb daar recht op, ik moet het nog krijgen, ik zal op een dag ontwaken en dan is alles goed. Dan wordt mijn leed ongedaan gemaakt, dan word ik een ander mens, ik krijg een nieuwe vader, een nieuwe moeder....'
Afscheid nemen kent een zekere dialectiek: enerzijds betekent het leven met de onvoltooid verleden tijd, aanvaarden, integreren, open zijn, niet vergeten, eigenlijk niet afscheid willen nemen. Anderzijds betekent het wel afscheid nemen, niet vasthouden, loslaten, niet meer zoeken of koesteren, het on-af laten zijn, niet wegkruipen in geborgenheid. Wie echt afscheid genomen heeft, kan het verleden nu echt het verleden laten zijn. Voorzover het voorbij is, is het nu echt voorbij, voorzover het blijft, mag het blijvend zijn wat het is. Vergeten kan een beter weten zijn dan de herinnering, maar het moet niet. Vergeten en herinneren hebben beide hun tijd. Vergeten is: laat de doden hun doden begraven. Na een werkelijk afscheid wordt iedere tijdsdimensie wat zij is: heden is heden, verleden is verleden, toekomst is toekomst.
Er is geen tijd die zo machtig kan idealiseren als de kindertijd. Die is een en al ideaalvorming. Daar groeit het kind ook aan. Dat is onvermijdelijk, maar soms ook wel tragisch. Frederick Perls heeft het zo fraai gezegd: 'wat bindt de mensen aan het verleden? Dat is de wrok.' Ik zal het mijn ouders niet vergeven, totdat ze mij hebben gegeven wat ze mij vroeger onthouden hebben. En als ze dat niet geven, zullen ze ervoor blijven boeten tot hun laatste snik. Dat je daar dan ook zelf voor mee moet boeten, dat heb je er dan graag voor over. Het loslaten van de wrok is, zoals gezegd, het allermoeilijkste. Wrok houdt het verleden vast en koestert het. Rouwen betekent: erkennen dat wat ik vrees als toekomst al gebeurd en onherstelbaar is. De neurotische toekomst is echt verleden tijd. Zij die geen afscheid kunnen nemen van het verleden moeten er mee blijven leven alsof het hun toekomst is. Een neurotische toekomst is echter een schijn-toekomst, een pseudo-toekomst, het zijn de fantomen en fantasma's van het verleden. In deze zin is angst niet anders dan depressie.
In de therapeutische gelijktijdigheid wordt de cirkel gesloten, dan keert D terug naar A. Heden is dan heden, het verleden is het verleden, de toekomst de toekomst — en dat is het. Maar helaas, het leven is niet zo eenvoudig. Heden is nooit alleen maar heden, verleden is nooit helemaal verleden. We moeten leren leven met de onvoltooid verleden tijd. Je moet proberen te voltooien wat er te voltooien is, wat in Gestalt unfinished business wordt genoemd. Je maakt af wat er afgemaakt kan worden, maar je moet aanvaarden dat er veel is wat nooit afgemaakt wordt. Je aanvaardt dat het paradijs niet komt: dat is het leven in de onvoltooid verleden tijd.
Literatuur
Ernest Becker (1973): The Denial of Death. New York: Free Press.
Henri Bergson (1922): Durée et simultanéité. À propos de la théorie d'Einstein.
Rik le Coultre (1967): Splijting van het Ik als centraal neuroseverschijnsel. In: P.J. van der Leeuw, E.C.M. Frijling-Schreuder, P.C Kuiper (red.): Hoofdstukken uit de hedendaagse psychoanalyse. Arnhem: van Loghum Slaterus, p. 79-90.
Anton Ehrenzweig (1967): The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. London: Paladin 1970.
Sigmund Freud (1900): Die Traumdeutung. GW Bd II/III. Frankfurt a.M.: Fischer.
Sigmund Freud (1912): Ratschläge für den Arzt bei der psychoanalytischen Behandlung. GW Bd VIII, p. 376-387.
Edmund Husserl (1928): Vorlesungen zur Phänomenologie des Zeitbewusstseins.
Jean Piaget (1926): La représentation du monde chez l'enfant. Paris: PUF. Engelse vert. The child's conception of the world. New York 1929.
Robert Pirsig (1974): Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance. New York: Bantam Books.
Theodor Reik (1948): Listening with the Third Ear. The Inner Experience of a Psychoanalyst. New York: Farrar, Straus & Co.