De Betekenis van Angst
Lezing Studium Generale TU Delft, 02.12.1997
Samenvatting
In deze lezing gaat het om vragen als: Wat is angst? Waardoor ontstaat angst en waarin onderscheidt zij zich van vrees? In welke vormen manifesteert angst zich? Zijn er grondpatronen in te ontdekken? Kennen alle mensen angst? Wat behelst bevrijding van angst? Welke rol speelt angst in het dagelijks leven en wat is neurotische angst?
Dr. W.L. Ietswaart (1924-2017) was psycholoog/psychoanalyticus met een privépraktijk in Groningen. Hij was opleidingsanalyticus bij de Ned. Ver. voor Psychoanalyse.
Het woord 'angst' komt van het latijnse werkwoord 'angere', dat samensnoeren, wurgen betekent. Engte en benauwdheid, geen adem kunnen krijgen zijn connotaties van het woord gebleven. Om in de sfeer en de problematiek van ons onderwerp te komen, wil ik beginnen met een paar voorbeelden, ten dele zijn dat huis-, tuin- en keukenvoorbeelden. Als u in gedachten een straat oversteekt en plotseling komt er een auto of fietser aan vanuit een hoek waar u niet op had gelet, dan reageert u met vrees. Uw hart gaat sneller kloppen, stresshormonen worden in uw bloed gepompt en u handelt snel. Als u argeloos wandelend overvallen wordt door iemand die uw geld wil roven, is er vrees. Als iemand vlak voor u de voorrangsweg oprijdt, handelt u uit vrees.
Nu enkele voorbeelden voor angst. Een man ziet vreselijk op tegen een belangrijk gesprek dat hij met zijn chef gaat hebben. Hoe beschrijven we zijn gemoedstoestand? Een consciëntieuze student, die zo hard mogelijk voor zijn tentamen heeft gewerkt, raakt in paniek bij het uitdelen van de tentamenopgaven. Een volgend voorbeeld ontleen ik aan het boek van Rollo May, The Meaning of Anxiety (1950).[1] Een student is op weg naar de tandarts. Hij vreest een pijnlijke behandeling. Onderweg komt hij zijn favoriete en bewonderde hoogleraar tegen, bij wie hij een werkcollege volgt en met wie hij onlangs een gesprek heeft gevoerd. De hoogleraar groet hem niet, geeft geen knikje of enig teken van herkenning. De student voelt een vage angstpijn knagen in zijn borst. Op het moment dat de tandarts de boor grijpt is de vrees veel intenser dan de knagende pijn, maar als hij uit de tandartsstoel stapt, is de vrees verdwenen en de angstige stemming over de niet groetende hoogleraar blijft de hele dag en doet hem angstig dromen.
Denken wij voorts aan de extreme reacties die sommige mensen hebben bij het zien van een muis of een spin, of aan mensen die een plein niet durven oversteken, die niet midden in een bioscoopzaal durven te gaan zitten of niet in een lift durven te staan. Wat valt er naar aanleiding van deze voorbeelden nu te zeggen over angst? Om te beginnen komt de taal ons te hulp. Naast de andere grote affecten als vreugde, verdriet en woede, neemt dit affect een aparte plaats in. Want naast het gevoel is er ook de angstige gestemdheid. Er zijn twee woorden voor, vrees en angst. Sinds lang worden deze twee als wezenlijk van elkaar verschillend gezien. Het komt — ondanks alle te bespreken verwikkelingen — simpel gesteld hierop neer: vrees is een innerlijk signaal dat iets (bij voorbeeld een object) vanuit de buitenwereld ons organisme bedreigt. Het gaat daarbij om een concreet object in de buitenwereld en om een reëel gevaar, bij voorbeeld plotseling overstekend verkeer of een andere bedreiging. Onze reactie er op kan adequaat en gericht zijn. Vrees is één van de weinige emoties of affecten, die basaal bij het leven van dieren en mensen horen. Vrees is functioneel, onmisbaar en kan levensreddend zijn. Als er gevaar dreigt, dwingt vrees ons te vluchten of te vechten.
Denken we nu daarentegen aan iemand die uitzinnig bang is voor een spin of die een intense paniekaanval krijgt in een treincoupé, omdat hij er niet op elk door hem gewenst moment uit kan, of aan iemand die een plein moet oversteken of midden in een concertzaal moet gaan zitten. Of denken we aan de student die, hoewel goed voorbereid, een paniekaanval krijgt bij het uitdelen van de opgaven voor een schriftelijk tentamen. Hier is de reden van de reactie niet een reële en concrete dreiging vanuit de buitenwereld. In deze gevallen spreken wij van angst. Zoals vrees een signaal is voor een gevaar in de externe werkelijkheid, is angst een signaal dat er in de innerlijke werkelijkheid iets aan de hand is, dat als een gevaar wordt opgevat. Zonder vrees kunnen we het niet stellen, maar zonder angst? Vergeleken met vrees is angst geheimzinnig en raar. Angst is een abstract en complex begrip, vergeleken met vrees. De ervaring leert echter dat afweer van angst leidt tot verarming, inperking van de persoonlijkheid.
Waarvoor kan de student die in paniek raakt bij het tentamen bang zijn? Hij is bang voor de betekenis die hij aan een eventueel zakken voor dit tentamen verleent. Deze betekenis hangt af van zijn individuele levensgeschiedenis. Ik noem hiervoor enkele mogelijkheden. Er kan het idee zijn: mijn broers zijn knapper dan ik en ik mag niet achterblijven. Of: ik ben niet het geniale kind dat vader en moeder in mij gezien hebben, misschien ben ik maar heel middelmatig en stel ik hen vreselijk teleur. Of er komen — bewust of onbewust — in de student beelden op van hoe vader hem vernederde als hij schoolopgaven niet begreep en die beelden roepen een intense angst op. Het eventuele zakken wordt dan voor hem het bewijs dat hij een 'loser' is en zijn toekomst niks wordt. Het tentamen is voor hem het symbool van deze min of meer verborgen betekenissen.
Ik geef u een ander voorbeeld. Een vrouw heeft intense angst voor een scherp keukenmes. Zij vreest dat ze daarmee haar baby kwaad zal doen. Voor deze vrouw is het keukenmes een symbool en een brandpunt van een grote innerlijke wereld van onbegrijpelijke impulsen, van kinderlijke agressie, van schuld en straf en verlating.
Wij zijn hiermee gekomen bij een belangrijk idee voor het begrijpen van angst, het begrip symbool. Globaal gesproken hebben dingen twee betekenissen. De ene is de letterlijke, de instrumentele. Een tentamen is het toetsen van kennis en inzicht. Een keukenmes is een object om vlees en groente mee te snijden. Een spin is een klein dier en een plein is er om over te steken. Maar bijna elk ding is naast zijn concrete aanwezigheid ook een symbool voor iets anders. Een ring is een cirkelvormig stukje metaal en een symbool van liefde, van bij elkaar horen. Een auto is een voertuig en een symbool van succes, potentie, status of schoonheid.
Wat gebeurt er nu bij overmatige angst? In geval van angst gaat de symbolische betekenis op storende wijze de reële instrumentele betekenis overheersen. Een tentamen, een keukenmes, een plein, een lift worden dan een symbool van een innerlijke werkelijkheid, die men overal met zich meedraagt en op de reële instrumentele werkelijkheid toepast. Bijna altijd is er iets in de buitenwereld, een voorwerp of een element, dat de aanleiding vormt tot de angst. De innerlijke wereld van angst hecht zich aan het tot symbool geworden object, zodanig dat men niet meer een onderscheid kan maken tussen het symbool en het concrete voorwerp. Er ontstaat een diffuse spanningstoestand, waarin het normale onderscheidingsvermogen niet werkt. Veel mensen kunnen deze diffuse toestand van angst bij zichzelf constateren, wanneer ze voor een publiek moeten optreden. Naarmate de situatie als ongewoner, minder vertrouwd wordt beleefd, stijgt de angst. Zo'n situatie is een uitgezochte gelegenheid voor het actief worden van symbolen in ons.
Jezelf exponeren, jezelf tonen aan anderen kan makkelijk vanuit een vroegere ervaringswereld het symbool oproepen van belachelijk gemaakt te zijn door broertjes of zusjes. Publiekelijk optreden kan soms ook als een agressieve daad, als concurreren, als jaloezie opwekken beleefd worden en angst voor vergelding oproepen: 'Jij dacht hier iets bijzonders te kunnen presteren? Mooi niet.' Schaamte, schuld, vernedering — al die emoties zijn in symbolen present.
Ik kom nu aan een volgend punt, het zelfgevoel en de ik-beleving bij angst. Om dit te verduidelijken stel ik voor dat we even terugkeren naar het voorbeeld dat ik u aan het begin gaf, dat van de student op weg naar de tandarts die door zijn geliefde hoogleraar niet werd gegroet. We zagen in het begin het verschil tussen angst en vrees. Hoe omvattend dat verschil is, wordt ons duidelijker als we dit voorbeeld nader analyseren. In tegenstelling tot de acute, concrete en beperkte vrees gaat het in de angstervaring van de student om verwarring, teleurstelling, een diffuse onzekerheid en twijfel, om een massale bedreiging van zijn gevoel, een waardevolle, door voor hem belangrijke anderen opgemerkte student te zijn. Angst is vaag, maakt onzeker en hulpeloos. Waarvoor is de angst? Wat wordt er in de student bedreigd? Kort aangeduid: dat is zijn zelfgevoel, de beleving van zichzelf als een persoon van waarde en van betekenis. Dat wil zeggen: bij angst is de kern van de persoon, de ik-beleving in het geding. Dat maakt angst zo moeilijk grijpbaar, zo omvattend en zo belangrijk. Er is een duidelijk verband tussen de ik-beleving en het symbool. Het ik is uit symbolen opgebouwd en dit ik is in de beleving van mensen het kostbaarste goed op aarde.
Wij hebben tot nu toe aandacht besteed aan de begrippen angst en vrees, angst en symbool, angst en zelfgevoel. In onze zoektocht naar de betekeniswereld van de angst komen we, verder doordringend, nog enkele andere belangrijke begrippen tegen, die ik nu even reeds benoem. Het gaat om patronen van symbolen in het geheugen, om clusters, die georganiseerd zijn vanuit en rondom kern-ervaringen in de kindertijd. Ik zou willen dat ik het minder compact aan u kon presenteren, maar de materie blijkt nu eenmaal zo in elkaar te zitten en is te belangrijk om over te slaan.
Ik wil de samenhang van deze begrippen nagaan aan de hand van een klinisch voorbeeld, waarin het mogelijk was de angstervaring in de loop van vele maanden van psychoanalyse te bestuderen. Meneer A is een man, achter in de dertig, die in de afgelopen maanden intensief bezig geweest is met zijn levensloop. Hij heeft met zijn gezin een appartement in een badplaats in Italië gehuurd. Hem was voorgespiegeld dat het een aantrekkelijke woning in een mooie omgeving was. Toen hij daar aankwam, bleek het heel anders te zijn: het appartement was gehorig en lag aan een ringweg met veel verkeerslawaai. De teleurstellende en onaangename actuele situatie in de vacantiebadplaats werkte als een trigger voor het reactiveren van een in het geheugen van deze man vastliggend patroon van angstervaringen. Elementen van dit patroon waren het plotseling overvallen worden door een onverwacht vreemde omgeving met sterke prikkels. Het onbekende, het massale, het onbestemde en het verlies van het vertrouwde houvast, dat de tot nu toe bekende omgeving altijd bood speelde hem parten. Een essentieel element daarin was dat de werkelijkheid totaal anders bleek te zijn dan de verwachting.
In de loop van een psychoanalyse blijkt een patroon als het hier geschetste altijd terug te voeren naar kern-ervaringen in de kindertijd. In dit geval was de kern-ervaring dat deze man als jongetje van vijf en een half jaar zijn moeder had verloren. Zijn vader was totaal niet in staat het grote gezin bijeen te houden. De kinderen werden verspreid en deze jongen werd geheel onvoorbereid van de ene dag op de andere van het landelijke dorp waar hij woonde overgeplaatst naar een grote stad, waar hij bij een oom en tante kwam te wonen. Deze lieten, zonder bewust kwade bedoelingen, maar door hun eigen zelfbetrokkenheid het kind affectief geheel aan zijn lot over. Het indrukwekkende is nu, dat terwijl herinneringen aan deze overplaatsing wel enigszins in zijn geheugen gebleven waren, de gevoelswereld van die periode van overgang vrijwel geheel uit zijn bewustzijn verdwenen was.
Waar het mij in dit voorbeeld nu om gaat is dat het verlies van de geliefde moeder en van zijn gehele bekende leefwereld, de enorme vreemdheid van zijn nieuwe omgeving en de eenzaamheid, de verlatenheid in dit kind van vijf en een half jaar een onbenoembaar grote angst had opgeroepen, de angst: 'ik kan niet meer terug naar mijn veilige plek, ik zit hier opgesloten, ik hou dit niet vol, ik ben verlaten, ik ga hier ten onder'. Deze angst was wel in het geheugen geregistreerd en voorgoed vastgelegd, maar was slechts voor een gering deel ooit in het bewustzijn getreden. Om te overleven moest het kind die angst met kracht uit het bewustzijn duwen. Wij noemen dit verdringing. Wat nu in een psychoanalyse gebeurt, is dat het hechte bouwwerk van de verdringing heel geleidelijk zodanig wordt gesloopt, dat de angst, het verdriet, de woede en de ontreddering in het bewustzijn kunnen worden beleefd. Wat een analyticus keer op keer meemaakt, is dat kern-ervaringen uit de kindertijd terugkeren met een kracht die de huidige volwassen analysand tijdelijk volkomen van zijn sokken gooit, totdat de ervaring is opgenomen en geïntegreerd is in het bewustzijn van nu. Voor de duidelijkheid moet ik er bij zeggen dat het in een analyse niet gaat om één enkele vreselijke ervaring of één enkel trauma. Het gaat eigenlijk altijd om patronen die zich door vele herhalingen van ervaringen geleidelijk gevormd hebben en die door de hele persoonlijkheid heen vertakt blijken te zijn.
De constellatie van de scène in de badplaats, de onherkenbare en overweldigende impact van de omgeving, het lawaai, de chaos, wekten in de man — omdat de tijd er rijp voor was — de kern-ervaring van het kind van vijf en een half jaar. Het angst-affect kon doorbreken met de kracht die het dertig jaar lang behouden had. De toets van de empirie ligt in de bevinding dat angst, die in de loop van een analyse een aantal keren terugkeert, van aard verandert. De ervaring leert dat angst haar ontwrichtende en verlammende kracht verliest, ze gaat niet weg, maar wordt redelijk hanteerbaar. Angst en vrijheid van angst vinden een nieuw creatief evenwicht.
Eén punt uit dit voorbeeld moet ik nog naar voren halen. Het is het punt dat wij — iets oppervlakkiger aangeduid — zagen in het voorbeeld van de student en de hoogleraar. Angst treedt op bij bedreiging van het zelfgevoel en angst raakt de ik-beleving. Meneer A had tijdens de angst-aanval het gevoel: 'mijn ik valt uiteen en verdwijnt. Ik zelf verdwijn. Ik zink weg en kan niet meer terug. De samenhang van mijn persoon gaat teloor. Ik ga onder en mijn wereld gaat onder. Ik verlies mijn greep op de werkelijkheid.' Deze beleving roept een onbeschrijfelijke angst op. Mensen die dit meegemaakt hebben noemen haar ook onbeschrijfelijk. Paradoxalerwijze is het treffend, hoe de beschrijvingen van deze angst-ervaring door analysanden met elkaar overeenkomen. Ze zeggen dan wel eens: 'hoewel het niet dood is, komt het toch van alle dingen het dichtst bij doodgaan'. Specifiek voor deze ervaring is dat het een beleving van doodgaan is midden in het leven zelf, waardoor het vermoedelijk ook zo onbeschrijfelijk en zo angstaanjagend is.
Ook kunnen we vermoeden dat hetgeen filosofen aanduiden als de angst voor het niets en voor het niet-zijn enige verwantschap heeft met deze belevingen. Denkt u daarbij aan Kierkegaard, Heidegger, Paul Tillich, Rollo May, Karl Barth, Sartre en vele anderen. Treffend is bij voorbeeld de uitspraak van Paul Tillich: "Anxiety is the state in which a being is aware of its possible non-being." Wel moeten we hierbij opmerken dat wat we in psychoanalyses meemaken een heel specifieke vorm van angst is, namelijk die van veelal zeer traumatische kinderervaringen, die niet een deel van het normale onbewuste zijn, maar van een apart verdrongen deel van het onbewuste. Hoeveel deze ervaringen lijken op existentiële, algemeen menselijke ervaringen van het niets en van het niet-zijn, valt moeilijk te zeggen. Iets kunnen we ons er misschien bij voorstellen als we bedenken dat een mens begint als mens — Kierkegaard zou zeggen: als geest — te leven op het moment dat hij weet dat hij sterven moet, dat wil zeggen: 'uit een onpeilbaar niets gekomen ben ik een flits lang op deze aarde om weer te verdwijnen in een onpeilbaar niets.'
Uit de eerdere voorbeelden was duidelijk geworden dat het bij angst gaat om symbolen en om het zelfgevoel. Uit het voorbeeld van meneer A op vacantie in Italië werd duidelijk dat het bij angst voorts gaat om (in het geheugen opgeslagen) patronen die gevormd zijn vanuit organiserende kernervaringen in de kindertijd. In zijn geheugen draagt de mens patronen van symbolen met zich mee die angst genereren. Een situatie in het heden wordt beoordeeld op grond van de blauwdruk die in het geheugen vast ligt. De gereed liggende patronen hechten zich aan elementen in de actuele situatie. Dit proces, meer dan iets anders, verklaart het merkwaardige fenomeen dat we angst ervaren in situaties die op zichzelf gezien geen angst zouden hoeven op te roepen. De omstander zegt: 'waar maak je je druk over?' en de betrokkene ervaart een dieptepatroon van zijn of niet zijn. Met dit aspect, dat hoogst belangrijke ervaringen zich hechten aan ogenschijnlijk onbelangrijke details, heeft Freud geworsteld bij de formulering van het concept verschuiving.
De begrippen waar het dus om gaat samenvattend, kunnen we zeggen: angst wordt gewekt wanneer een element van de buitenwereld een symbool wordt van iets in de binnenwereld. In het geheugen opgeslagen patronen hechten zich aan dit symbool. Dit wordt dan tot drager van de patronen van angst die zich gevormd hebben uit kernervaringen in de kindertijd. Toegespitst geformuleerd: wie angst zegt, zegt kind, niet in de zin dat angst niet ook bij volwassenheid zou behoren, maar wel in de zin dat we de wezenlijke en kenmerkende betekenis van de angst alleen kunnen begrijpen als we het angstpatroon kennen, zoals dat zich gevormd heeft toen de volwassene nog kind was. Als iemand steeds verder in een neurose terechtkomt, is dat een gevolg van de oneindigheid van de binnenwereld, in vergelijking waarmee de buitenwereld eindig is. De angst wordt gegenereerd door het oneindige van de mogelijkheden in de fantasie. Wie zich daarin begeeft, is eenzaam, zoals veel heldenmythen aanduiden, waarin de held de eenzaamheid tegemoet gaat.
Er is één gegeven dat in alle voorbeelden die ik noemde een rol speelt, maar dat tot nu toe nog impliciet is gebleven. Het vraagt dus om explicitering. In elk van de gevallen die we bekeken is angst een fenomeen dat in het bewustzijn, in de ervaring van mensen optreedt. Maar tegelijk wordt in elk van deze gevallen duidelijk dat er ook een angst is, waar men zich niet van bewust is. De kunstenaar op de planken is zich wellicht bewust van angst, maar niet van de betekenis van de symbolen die maken dat de zaal met toeschouwers of toehoorders zo angstaanjagend is. Het duidelijkst werd het in het geval van meneer A dat hij vanuit zijn kindertijd angstpatronen met zich meedroeg waarvan hij zich niet bewust was. Steeds is het punt: angst is ten dele bewust en ten dele onbewust.
Wat houdt dan het begrip onbewuste angst in? Een eerste antwoord is: angst is niet toevallig onbewust. Er is een motief om de angst onbewust te houden. Wat voor reden hebben mensen om angst (of andere gevoelens) niet in hun bewustzijn toe te laten? In een poging tot een antwoord hierop wil ik beginnen met een kleine anekdote, een waar gebeurd verhaal, beschreven door David H. Malan in zijn boek Individuele psychotherapie (1983).
Roberta in het ziekenhuis
Een natuurkundige was in het ziekenhuis om een operatie te ondergaan. Op de afdeling naast de zijne was een klein meisje waarmee hij bevriend was geraakt, Roberta, vier jaar oud, die aan haar amandelen geholpen moest worden. De dag nadat zij was behandeld, kwam haar moeder op bezoek, maar Roberta weigerde te reageren.
De natuurkundige was getuige van dit incident en later zag hij Roberta als bevroren, bijna verlamd, in bed naar het plafond liggen kijken, terwijl de moeder in een ander deel van de afdeling met andere ouders praatte en haar negeerde. Hij ging naar Roberta's bed en zei twee keer, zachtjes, terwijl hij haar streelde, 'Ja, het is vreselijk om in het ziekenhuis te zijn zonder je moeder.' Er ontsnapte haar een hartverscheurende snik en haar moeder kwam boos aangelopen en zei: 'Kijk nou eens, wat u hebt gedaan, nu heeft ze dagen lang keelpijn.' Hij siste tussen zijn tanden tegen haar: 'Ik heb dertig jaar gestotterd door zo'n ervaring' en liep weg. En wat was het resultaat? Eerst snikte Roberta in haar moeders armen, toen liepen ze twintig minuten samen op de gang heen en weer en daarna zaten ze hand in hand weer op de afdeling en zagen ze er blij uit. Onnodig te zeggen dat de natuurkundige geen dank ontving voor wat hij had gedaan.[2]
In een formule gezegd: men weert angst, woede, verdriet etc. af omdat men bang is dat als je het in het bewustzijn zou toelaten je dit niet zou verdragen. Eén van de afweermechanismen is weg maken. Roberta is onverschillig, onbewogen. Ze heeft angst en woede weg gemaakt. Bij Roberta zien we een begin van lagen in de persoon: 1. onverschilligheid 2. angst 3. verdriet, woede. Het principe dat in plaats van angst of woede een ander gevoel kan komen, bij voorbeeld onverschilligheid, leidt bij volwassenen tot een veel ingewikkelder gelaagdheid in de persoon dan Roberta te zien geeft. Door de reactie van de ouders kan het kind leren zijn eigen woede intens te vrezen. Als ik woedend wordt, gebeurt er misschien iets verschrikkelijks, dan word ik weggedaan. Het gevolg is dat angst zich als een laag schuift tussen het oorspronkelijke, verboden gevoel en ons gevoel aan de oppervlakte van de persoon. Als we nu de oppervlakte, bij voorbeeld die van onverschilligheid, aantasten, bij voorbeeld door te vragen zonder reserve over zichzelf te praten, dan komt er eerst angst, de tussenlaag. Naarmate men meer angst kan toelaten, komt een volgende laag tevoorschijn, bij voorbeeld weggedrukte woede en verdriet. In veel gevallen is de angst zelf tot één van de meest werkzame factoren in de persoon geworden. Angst verwijst dus naar de andere grote affecten, woede en verdriet.
Bij Roberta zagen wij het afweermechanisme van het wegmaken. Er is nog een ander belangrijk mechanisme om angst buiten het bewustzijn te houden en dat is omkeren. Een voorbeeld hiervan is het extreem agressieve jongetje op het schoolplein. Bij onderzoek blijkt vaak dat zo'n kind uitzinnig angstig is om aangevallen te worden, meestal op grond van vroege ervaringen hiermee. Omkering, een ander bang maken, is een probaat middel om de eigen angst niet te hoeven voelen. Je kunt dan zeggen: 'zie je, ik ben niet bang, die ander is bang'. Bovendien geeft een ander angst aanjagen je een gevoel van macht. Je kunt dan zeggen: 'zie je wel, ik ben niet bang, ik heb macht. Ik ben niet hulpeloos, ik ben iemand met wie ze rekening moeten houden'.
Het samenspel van angst en macht behoort in het sociale leven, in bedrijven, instituten of organisaties tot de machtigste drijfveer van mensen. Sommige gedragingen zijn verklaarbaar uit macht, andere daarentegen uit angst. Je gebruikt een ander als je hem bang maakt om een wankel evenwicht in jezelf te handhaven. Eén van de drijfveren van mensen die hartstochtelijk streven naar macht is, dat zij op deze wijze de onbewuste angst, dat ze hulpeloos zijn en eigenlijk niets voorstellen, er onder houden. De één oefent macht uit omdat hij de angst van de ander zo kan bespelen. Mensen zijn bij voorbeeld bang om een beslissing te nemen waarmee ze duidelijk positie kiezen, omdat anderen hen op die beslissing zouden kunnen aanvallen of dat zij in hun positiekeuze opeens alleen blijken te staan, omdat anderen wel uitkijken zo'n positie in te nemen. Niet bang zijn voor de mening van mensen die voor jou belangrijk zijn is één van de kostbaarste dingen die een mens zich verwerven kan. En zoals het met kostbare dingen gaat, ze zijn betrekkelijk zeldzaam.
Ik merk dat dit stuk van mijn lezing 'een verhaal met een moraal' is geworden. Moraal sluit echter de betrekkelijkheid en veelduidigheid van het kind in de mens niet uit. Daarom wil ik dit deel besluiten met een kleine anekdote:
Moeder moet een boodschap doen. Zij zegt tegen haar vijfjarige zoontje: 'Als er aangebeld wordt, wanneer ik weg ben, mag je absoluut de deur niet open doen'. Moeder gaat weg en merkt dat ze haar sleutel vergeten heeft. Zij belt na de boodschap aan. Een lange tijd is het stil, dan hoort moeder de kinderstem: 'Ga weg, vuile dief, er is hier een hele grote leeuw'.
Hoe complex het gebruik van het woord angst is, wil ik vervolgens proberen duidelijk te maken. Angst kan werken als oorzaak en als gevolg. Angst veroorzaakt een veronachtzaming van de aandacht. We zijn niet onaantastbaar, niet alleen maar superieur. De angst is er, maar blijft onbemerkt. Of er is de angst van ondergeschikten om op gevaren te wijzen, angst door superieuren gestraft of gekleineerd te worden. In dit proces blijft dat, waaraan men geen aandacht wil schenken, onbewust — en de angst die bewerkt dat men geen aandacht schenkt blijft ook onbemerkt.
Dan is er angst als gevolg of als signaal; deze angst is bewust en wordt ervaren. Het proces verloopt aldus: aan iets belangrijks is geen aandacht geschonken, het is veronachtzaamd. Vanuit deze toestand van 'geen aandacht' beginnen signalen te komen dat er iets belangrijks veronachtzaamd wordt en dat er daardoor gevaar dreigt. Een voorbeeld hiervan was de man met vacantie in Italië. Als iets wordt weggewerkt dat zich op den duur niet laat wegwerken, zendt het signalen uit die in het bewustzijn worden opgevangen als angst. Men staat dan voor de keus, òf de signalen opnieuw te veronachtzamen òf er aandacht aan te schenken en er naar te handelen. Het eerste is onwijs, het tweede wijs. Voortgezet veronachtzamen kan tot een catastrofe leiden.
In mijn werk als psychoanalyticus vind ik dit bevestigd. Mensen komen in analyse of psychotherapie, omdat ze signalen hebben opgevangen dat ze iets belangrijks in hun leven veronachtzaamd hebben. Eén van die signalen is angst. Het behoort tot de psycho-logica dat als je aan het verwaarloosde wel aandacht schenkt, de angst vermindert en dat bij voorbeeld een tevoren ondragelijk geworden angst redelijk dragelijk wordt. Dit komt dus weer neer op het onafgemaakte voltooien. Door de gebeurtenis en de kracht ervan terug te halen en de herinnering weer te beleven, als we door de angst heen gaan en niet er omheen, kan de angst pas verminderen en dragelijker worden.
Een ander voorbeeld voor de complexe betekenis van angst is de samenhang tussen angst en agressie. Eerst is er een agressieve of destructieve impuls, de wil om te beschadigen of te doden of aan te vallen, bij voorbeeld degene die jou bedreigt of vernedert. Dan roept deze agressieve impuls angst op, angst voor vergelding of voor vernietiging. Deze angst wordt afgeweerd, niet in het bewustzijn toegelaten. Wat wel toegelaten wordt is volgzaam, onderdanig, gedwee gedrag, of een onverschillige, neutrale of cynische houding. Hier weert angst de agressie af, angst is dan het gevolg van de agressie.
Nog een ander aspect: eerst is er extreme angst om kapot gemaakt of aangevallen te worden, angst voor de ander. Deze angst wordt niet in het bewustzijn toegelaten, omdat dat te pijnlijk is. Wat toegelaten wordt, is het omgekeerde, zelf extreem agressief zijn, zoals in het voorbeeld van het agressieve jongetje op het schoolplein: 'ik ben niet bang, jij bent bang en ik maak jou bang.' Hier weert agressie de angst af, angst is dan de oorzaak van de agressie.
Als we nadenken over de complexe rol van angst in het psychologische krachtenspel van de grote affecten rijst de vraag: wat is het gevoel dat het meest gevreesd wordt, dat het pijnlijkste of gevaarlijkste of ondragelijkste is? Het kan bij voorbeeld zo zijn dat verdriet, ontreddering, verlorenheid, verlaten zijn nog moeilijker te verdragen zijn dan woede, agressie of haat. Welk gevoel ligt het verst van het bewustzijn af en wordt het laatste tot het bewustzijn toegelaten? Wat weert wat af? Het is mogelijk dat de persoon in zijn woede zich nog krachtig, maar in zijn verdriet weerloos en ontredderd voelt. Het komt dan voor dat je eerst woede ziet en dat dan opnieuw angst opkomt, als afweer van het verdriet, en dat pas, als de angst is toegelaten, er plaats komt om het verdriet als gevoel, als beleving in het bewustzijn toe te laten. Angst is dan een laag die tussen de woede en het verdriet in ligt. Het is ook mogelijk dat de woede het meest gevreesde gevoel is en dat verdriet eerder wordt toegelaten dan de woede, of dat een reactieve opgewektheid of een onverschilligheid het meest in het bewustzijn wordt toegelaten.
Tot nu toe ging het veelal om neurotische angst. Het kwellende daarvan is het besef van het inadequate, irrationele van angst. Voor de nuchtere buitenstaander is deze angst onnodig, raar, onzin. Daarom nu de vraag: hoe normaal is angst? Hoe zeer hoort angst bij het dagelijkse menselijke leven? Voor een antwoord op deze vraag kies ik als kader de vier basisbehoeften. Bij elk van deze vier behoeften, die zich in fasen van ontwikkeling voordoen, hoort een specifieke angst: fusie-angst, separatie-angst, intimiteits-angst en creativiteits-angst. Ter verduidelijking: er zijn levensfasen waarin angst meer op de voorgrond treedt dan in andere. Vooral in de adolescentie, wanneer de mens onverwerkte ervaringen uit zijn kindertijd alsnog moet verwerken en in zijn ervaringswereld een plaats moet geven, speelt angst vaak een grote rol. Als deze angst enigszins is verwerkt, kan ze terugtreden, maar wel in milde vorm aanwezig blijven.
De eerste basisbehoefte is veiligheid, er bij horen, geborgenheid en empathie ervaren. Elk van deze begeerlijke ervaringen heeft ook een keerzijde, kan ook een angst oproepen, in dit geval fusie-angst, dat is de angst om opgeslokt, verzwolgen, opgegeten te worden, te verdwijnen in iets groters, als een gesmolten plasje boter. Het is ook de angst voor het verlies van onafhankelijkheid, de angst dat iemand je te na komt, de angst voor het grenzeloze. In de oerperiode van het eerste levensjaar dreigt behalve deze fusie-angst ook een vroege verlatings-angst, waarin het veilige besef van geborgenheid, van erbij te horen niet tot stand komt.
De tweede basisbehoefte is die van autonomie, controle, competentie, macht. Het is de behoefte te verwerkelijken van datgene wat distinctief van mijzelf is, de drang zich tegenover de wereld op te stellen. Ook aan deze basisbehoefte is een basale angst verbonden, we spreken hierbij van separatie-angst. Dit is de angst, de geborgenheid en de bescherming van de ouders te verliezen en alleen te komen staan. Je afgrenzen van de ander betekent immers ook eenzaamheid, isolement, op eigen oordeel moeten varen. Als de separatie-angst te groot wordt, vlucht de persoon terug binnen de horigheid aan de machtige ander en probeert op te gaan in het grotere geheel. Het ontbreekt dan aan de moed om grenzen te trekken en de ander terug te wijzen als deze over jouw grens heen gaat. Het is de oerangst om verlaten te worden.
Uit separatie-angst blijft iemand schuilen onder een autoriteit, geeft hij zijn autonomie op. Marcia Lee Anderson heeft de separatie-angst prachtig in enkele dichtregels uitgedrukt:
Stripped of subtle complications,
Who could regard the sun except with fear?
[...]
Who would crawl out from under the obscure
To stand defenseless in the sunny air?
'Defenseless' betekent hier aangewezen te zijn op de naakte, eenzame kracht die van binnen uit je individualiteit komt. Een mythische uitbeelding hiervan vinden we in de Hebreeuwse bijbel, in het verhaal van de strijd van Jacob met de engel. Het verhaal zet in met de geladen zin "Doch Jacob bleef alleen achter." Mythisch is hier het oerbeeld van de grensrivier.
De 'gewone' fusie- c.q. separatie-angst wordt gecompliceerd bij vroege verlating en vroege opslokking op zeer jonge leeftijd. Het onderzoek van de pathologie kan verhelderen wat er in de normaliteit gebeurt, maar deze normaliteit heeft ook een eigen geldigheid; daarin bestaat een evenwicht van er bij horen en separatie. Het onderzoek van de pathologie leert ons wat ook het normale zo erg kan maken. In het je tonen, het uit de veilige geborgenheid treden is de separatie-angst gewoon. Maar ervaringen van vroege verlating compliceren en verergeren de gewone separatie-angst in sterke mate.
Intimiteits-angst, waarvan fusie-angst een ondergrond kan zijn, kan optreden bij overgave van zichzelf, bij jezelf verliezen, bij wat je je verworven hebt wegschenken. Het is de angst zich in de geliefde geheel te verliezen. Een conflict tussen liefde en haat ontstaat spontaan in het kind van binnenuit als reactie op de opvoeding of onderdrukking door de ouders.
En dan is er tenslotte de angst voor creativiteit. Waarom zijn mensen vlak voordat ze iets gaan ondernemen, bij voorbeeld kunstenaars voordat ze optreden of iemand in een vergadering die het woord wil nemen, vaak het meest angstig? Mensen zijn dan niet alleen bang voor de buitenwereld, voor de reacties van de omgeving, ze zijn ook bang voor de mogelijkheden die in hen zelf aanwezig zijn en op het punt staan door te breken. Ze hebben dan angst voor hun eigen creativiteit, voor het uitstromen naar de omgeving toe. Kierkegaard noemde het het 'doorbreken van de geest' die zichzelf poneert. Creativiteit is een intensivering van er zijn, van sterk aanwezig zijn. Er is dan angst, maar ook opwinding in het jezelf beleven als een intact centrum van de wereld, als een kracht die invloed kan uitoefenen op de omgeving.
Mensen kunnen dat ook ervaren vlak voor ze contact met iemand maken, de confrontatie met iemand aangaan. Er is een mysterieuze uitspraak die op deze problematiek duidt, het woord van Jezus van Nazareth in het gnostische Thomas-Evangelie: "Als je tevoorschijn brengt wat in je is zal dat je redden. Als je niet tevoorschijn brengt wat in je is, zal het je doden." Naast schuld is er dan de angst voor die krachten in je die je kunnen vernietigen als je ze blijft opsluiten. Als je ze bevrijdt, geven die krachten je vitaliteit.
We kunnen dit verhelderen aan de hand van het beeld van iemand op een hoge duikplank. Die moet, voordat hij springt, innerlijk twee bewegingen volvoeren, een actieve en een passieve. Een zeer geconcentreerd moment van handelen, van actief zijn, en een ogenblik van zich overgeven, laten gaan. Creativiteit veronderstelt het vertrouwde houvast loslaten en je aan het onbekende overgeven. Het citaat uit het Thomas-Evangelie herinnert ons eraan dat mensen niet alleen bang zijn voor hun destructieve kracht, maar ook voor hun productieve vermogen of voor hun liefde te laten uitstromen naar een ander, voor het "Stirb und werde".
Angst kan ook optreden in het vluchtige moment waarin het één overgaat in het andere, vaak op een onomkeerbare wijze: overgangsangst. Zo kreeg iemand na het aanschaffen van een cirkelzaag het vreemde idee dat de zaag een eigen leven zou kunnen gaan leiden. Van een buurman had hij het verhaal gehoord van een boer die met een cirkelzaag in een boom was geklommen om een grote tak af te zagen. Opeens lag zijn arm op de grond. Wat de man bezig hield was het idee dat het al vast stond dat die arm er af ging, maar dat het nog niet gebeurd was. Het vreemde en angstaanjagende was niet alleen dat de zaag een eigen leven ging leiden, maar dat hij het afzagen toch zelf zou doen. Het is te vergelijken met iemand die hoogtevrees heeft en op een hoge toren staat en voor wie de spanning zo onverdragelijk groot wordt dat hij naar beneden springt. In overgangsangst zit ook het element van het definitieve, waarbij je iets achter de rug laat om verder te gaan. De angst betreft het achterlaten, het niet kunnen terugkeren, de verbinding verbreken, alleen verder te gaan.
Angst heeft in dit geval te maken met de toekomst, niet met het verleden. Als het erge eenmaal gebeurd is, is er geen angst meer, maar verdriet, lijden. In andere situaties is er angst voor het verleden, voor het trauma dat al gebeurd, maar nog onafgemaakt is en 'afgemaakt' moet worden. Men is dan blijven hangen in het gevoel, er heeft geen verdere ontwikkeling plaats gevonden; in die zin moet er nog iets mee gebeuren.
Ik hoop dat ik vanavond met mijn lezing duidelijk gemaakt heb dat — naast allerlei ontsporingen ervan — angst ook tot het gewone leven behoort. In zijn beroemde boek Het begrip angst (1844) prikkelt Kierkegaard de lezer om na te gaan hoe men angst bij zichzelf ervaart, hoe men de angst vanuit eigen ervaringen kan omschrijven. Ik hoop dat mijn lezing in die zin heeft bijgedragen tot het besef dat het voor u belangrijkste omtrent angst niet in boeken geschreven staat — hoezeer schrijvers ook kunnen inspireren en ons als gidsen kunnen begeleiden — , maar dat het uiteindelijk gaat om het psychogram, om de tekst die in uw eigen innerlijk geschreven staat. Hoe langer we leven, des te meer kunnen we van deze tekst ontcijferen, zoals Kierkegaard en op zijn eigen wijze ook Freud ons hebben geleerd.
[1] Rollo May, The Meaning of Anxiety. New York: The Ronald Press Company 1950.
[2] Ontleend aan David H. Malan, Individuele psychotherapie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum 1983, p. 15.
In deze lezing gaat het om vragen als: Wat is angst? Waardoor ontstaat angst en waarin onderscheidt zij zich van vrees? In welke vormen manifesteert angst zich? Zijn er grondpatronen in te ontdekken? Kennen alle mensen angst? Wat behelst bevrijding van angst? Welke rol speelt angst in het dagelijks leven en wat is neurotische angst?
Dr. W.L. Ietswaart (1924-2017) was psycholoog/psychoanalyticus met een privépraktijk in Groningen. Hij was opleidingsanalyticus bij de Ned. Ver. voor Psychoanalyse.
Het woord 'angst' komt van het latijnse werkwoord 'angere', dat samensnoeren, wurgen betekent. Engte en benauwdheid, geen adem kunnen krijgen zijn connotaties van het woord gebleven. Om in de sfeer en de problematiek van ons onderwerp te komen, wil ik beginnen met een paar voorbeelden, ten dele zijn dat huis-, tuin- en keukenvoorbeelden. Als u in gedachten een straat oversteekt en plotseling komt er een auto of fietser aan vanuit een hoek waar u niet op had gelet, dan reageert u met vrees. Uw hart gaat sneller kloppen, stresshormonen worden in uw bloed gepompt en u handelt snel. Als u argeloos wandelend overvallen wordt door iemand die uw geld wil roven, is er vrees. Als iemand vlak voor u de voorrangsweg oprijdt, handelt u uit vrees.
Nu enkele voorbeelden voor angst. Een man ziet vreselijk op tegen een belangrijk gesprek dat hij met zijn chef gaat hebben. Hoe beschrijven we zijn gemoedstoestand? Een consciëntieuze student, die zo hard mogelijk voor zijn tentamen heeft gewerkt, raakt in paniek bij het uitdelen van de tentamenopgaven. Een volgend voorbeeld ontleen ik aan het boek van Rollo May, The Meaning of Anxiety (1950).[1] Een student is op weg naar de tandarts. Hij vreest een pijnlijke behandeling. Onderweg komt hij zijn favoriete en bewonderde hoogleraar tegen, bij wie hij een werkcollege volgt en met wie hij onlangs een gesprek heeft gevoerd. De hoogleraar groet hem niet, geeft geen knikje of enig teken van herkenning. De student voelt een vage angstpijn knagen in zijn borst. Op het moment dat de tandarts de boor grijpt is de vrees veel intenser dan de knagende pijn, maar als hij uit de tandartsstoel stapt, is de vrees verdwenen en de angstige stemming over de niet groetende hoogleraar blijft de hele dag en doet hem angstig dromen.
Denken wij voorts aan de extreme reacties die sommige mensen hebben bij het zien van een muis of een spin, of aan mensen die een plein niet durven oversteken, die niet midden in een bioscoopzaal durven te gaan zitten of niet in een lift durven te staan. Wat valt er naar aanleiding van deze voorbeelden nu te zeggen over angst? Om te beginnen komt de taal ons te hulp. Naast de andere grote affecten als vreugde, verdriet en woede, neemt dit affect een aparte plaats in. Want naast het gevoel is er ook de angstige gestemdheid. Er zijn twee woorden voor, vrees en angst. Sinds lang worden deze twee als wezenlijk van elkaar verschillend gezien. Het komt — ondanks alle te bespreken verwikkelingen — simpel gesteld hierop neer: vrees is een innerlijk signaal dat iets (bij voorbeeld een object) vanuit de buitenwereld ons organisme bedreigt. Het gaat daarbij om een concreet object in de buitenwereld en om een reëel gevaar, bij voorbeeld plotseling overstekend verkeer of een andere bedreiging. Onze reactie er op kan adequaat en gericht zijn. Vrees is één van de weinige emoties of affecten, die basaal bij het leven van dieren en mensen horen. Vrees is functioneel, onmisbaar en kan levensreddend zijn. Als er gevaar dreigt, dwingt vrees ons te vluchten of te vechten.
Denken we nu daarentegen aan iemand die uitzinnig bang is voor een spin of die een intense paniekaanval krijgt in een treincoupé, omdat hij er niet op elk door hem gewenst moment uit kan, of aan iemand die een plein moet oversteken of midden in een concertzaal moet gaan zitten. Of denken we aan de student die, hoewel goed voorbereid, een paniekaanval krijgt bij het uitdelen van de opgaven voor een schriftelijk tentamen. Hier is de reden van de reactie niet een reële en concrete dreiging vanuit de buitenwereld. In deze gevallen spreken wij van angst. Zoals vrees een signaal is voor een gevaar in de externe werkelijkheid, is angst een signaal dat er in de innerlijke werkelijkheid iets aan de hand is, dat als een gevaar wordt opgevat. Zonder vrees kunnen we het niet stellen, maar zonder angst? Vergeleken met vrees is angst geheimzinnig en raar. Angst is een abstract en complex begrip, vergeleken met vrees. De ervaring leert echter dat afweer van angst leidt tot verarming, inperking van de persoonlijkheid.
Waarvoor kan de student die in paniek raakt bij het tentamen bang zijn? Hij is bang voor de betekenis die hij aan een eventueel zakken voor dit tentamen verleent. Deze betekenis hangt af van zijn individuele levensgeschiedenis. Ik noem hiervoor enkele mogelijkheden. Er kan het idee zijn: mijn broers zijn knapper dan ik en ik mag niet achterblijven. Of: ik ben niet het geniale kind dat vader en moeder in mij gezien hebben, misschien ben ik maar heel middelmatig en stel ik hen vreselijk teleur. Of er komen — bewust of onbewust — in de student beelden op van hoe vader hem vernederde als hij schoolopgaven niet begreep en die beelden roepen een intense angst op. Het eventuele zakken wordt dan voor hem het bewijs dat hij een 'loser' is en zijn toekomst niks wordt. Het tentamen is voor hem het symbool van deze min of meer verborgen betekenissen.
Ik geef u een ander voorbeeld. Een vrouw heeft intense angst voor een scherp keukenmes. Zij vreest dat ze daarmee haar baby kwaad zal doen. Voor deze vrouw is het keukenmes een symbool en een brandpunt van een grote innerlijke wereld van onbegrijpelijke impulsen, van kinderlijke agressie, van schuld en straf en verlating.
Wij zijn hiermee gekomen bij een belangrijk idee voor het begrijpen van angst, het begrip symbool. Globaal gesproken hebben dingen twee betekenissen. De ene is de letterlijke, de instrumentele. Een tentamen is het toetsen van kennis en inzicht. Een keukenmes is een object om vlees en groente mee te snijden. Een spin is een klein dier en een plein is er om over te steken. Maar bijna elk ding is naast zijn concrete aanwezigheid ook een symbool voor iets anders. Een ring is een cirkelvormig stukje metaal en een symbool van liefde, van bij elkaar horen. Een auto is een voertuig en een symbool van succes, potentie, status of schoonheid.
Wat gebeurt er nu bij overmatige angst? In geval van angst gaat de symbolische betekenis op storende wijze de reële instrumentele betekenis overheersen. Een tentamen, een keukenmes, een plein, een lift worden dan een symbool van een innerlijke werkelijkheid, die men overal met zich meedraagt en op de reële instrumentele werkelijkheid toepast. Bijna altijd is er iets in de buitenwereld, een voorwerp of een element, dat de aanleiding vormt tot de angst. De innerlijke wereld van angst hecht zich aan het tot symbool geworden object, zodanig dat men niet meer een onderscheid kan maken tussen het symbool en het concrete voorwerp. Er ontstaat een diffuse spanningstoestand, waarin het normale onderscheidingsvermogen niet werkt. Veel mensen kunnen deze diffuse toestand van angst bij zichzelf constateren, wanneer ze voor een publiek moeten optreden. Naarmate de situatie als ongewoner, minder vertrouwd wordt beleefd, stijgt de angst. Zo'n situatie is een uitgezochte gelegenheid voor het actief worden van symbolen in ons.
Jezelf exponeren, jezelf tonen aan anderen kan makkelijk vanuit een vroegere ervaringswereld het symbool oproepen van belachelijk gemaakt te zijn door broertjes of zusjes. Publiekelijk optreden kan soms ook als een agressieve daad, als concurreren, als jaloezie opwekken beleefd worden en angst voor vergelding oproepen: 'Jij dacht hier iets bijzonders te kunnen presteren? Mooi niet.' Schaamte, schuld, vernedering — al die emoties zijn in symbolen present.
Ik kom nu aan een volgend punt, het zelfgevoel en de ik-beleving bij angst. Om dit te verduidelijken stel ik voor dat we even terugkeren naar het voorbeeld dat ik u aan het begin gaf, dat van de student op weg naar de tandarts die door zijn geliefde hoogleraar niet werd gegroet. We zagen in het begin het verschil tussen angst en vrees. Hoe omvattend dat verschil is, wordt ons duidelijker als we dit voorbeeld nader analyseren. In tegenstelling tot de acute, concrete en beperkte vrees gaat het in de angstervaring van de student om verwarring, teleurstelling, een diffuse onzekerheid en twijfel, om een massale bedreiging van zijn gevoel, een waardevolle, door voor hem belangrijke anderen opgemerkte student te zijn. Angst is vaag, maakt onzeker en hulpeloos. Waarvoor is de angst? Wat wordt er in de student bedreigd? Kort aangeduid: dat is zijn zelfgevoel, de beleving van zichzelf als een persoon van waarde en van betekenis. Dat wil zeggen: bij angst is de kern van de persoon, de ik-beleving in het geding. Dat maakt angst zo moeilijk grijpbaar, zo omvattend en zo belangrijk. Er is een duidelijk verband tussen de ik-beleving en het symbool. Het ik is uit symbolen opgebouwd en dit ik is in de beleving van mensen het kostbaarste goed op aarde.
Wij hebben tot nu toe aandacht besteed aan de begrippen angst en vrees, angst en symbool, angst en zelfgevoel. In onze zoektocht naar de betekeniswereld van de angst komen we, verder doordringend, nog enkele andere belangrijke begrippen tegen, die ik nu even reeds benoem. Het gaat om patronen van symbolen in het geheugen, om clusters, die georganiseerd zijn vanuit en rondom kern-ervaringen in de kindertijd. Ik zou willen dat ik het minder compact aan u kon presenteren, maar de materie blijkt nu eenmaal zo in elkaar te zitten en is te belangrijk om over te slaan.
Ik wil de samenhang van deze begrippen nagaan aan de hand van een klinisch voorbeeld, waarin het mogelijk was de angstervaring in de loop van vele maanden van psychoanalyse te bestuderen. Meneer A is een man, achter in de dertig, die in de afgelopen maanden intensief bezig geweest is met zijn levensloop. Hij heeft met zijn gezin een appartement in een badplaats in Italië gehuurd. Hem was voorgespiegeld dat het een aantrekkelijke woning in een mooie omgeving was. Toen hij daar aankwam, bleek het heel anders te zijn: het appartement was gehorig en lag aan een ringweg met veel verkeerslawaai. De teleurstellende en onaangename actuele situatie in de vacantiebadplaats werkte als een trigger voor het reactiveren van een in het geheugen van deze man vastliggend patroon van angstervaringen. Elementen van dit patroon waren het plotseling overvallen worden door een onverwacht vreemde omgeving met sterke prikkels. Het onbekende, het massale, het onbestemde en het verlies van het vertrouwde houvast, dat de tot nu toe bekende omgeving altijd bood speelde hem parten. Een essentieel element daarin was dat de werkelijkheid totaal anders bleek te zijn dan de verwachting.
In de loop van een psychoanalyse blijkt een patroon als het hier geschetste altijd terug te voeren naar kern-ervaringen in de kindertijd. In dit geval was de kern-ervaring dat deze man als jongetje van vijf en een half jaar zijn moeder had verloren. Zijn vader was totaal niet in staat het grote gezin bijeen te houden. De kinderen werden verspreid en deze jongen werd geheel onvoorbereid van de ene dag op de andere van het landelijke dorp waar hij woonde overgeplaatst naar een grote stad, waar hij bij een oom en tante kwam te wonen. Deze lieten, zonder bewust kwade bedoelingen, maar door hun eigen zelfbetrokkenheid het kind affectief geheel aan zijn lot over. Het indrukwekkende is nu, dat terwijl herinneringen aan deze overplaatsing wel enigszins in zijn geheugen gebleven waren, de gevoelswereld van die periode van overgang vrijwel geheel uit zijn bewustzijn verdwenen was.
Waar het mij in dit voorbeeld nu om gaat is dat het verlies van de geliefde moeder en van zijn gehele bekende leefwereld, de enorme vreemdheid van zijn nieuwe omgeving en de eenzaamheid, de verlatenheid in dit kind van vijf en een half jaar een onbenoembaar grote angst had opgeroepen, de angst: 'ik kan niet meer terug naar mijn veilige plek, ik zit hier opgesloten, ik hou dit niet vol, ik ben verlaten, ik ga hier ten onder'. Deze angst was wel in het geheugen geregistreerd en voorgoed vastgelegd, maar was slechts voor een gering deel ooit in het bewustzijn getreden. Om te overleven moest het kind die angst met kracht uit het bewustzijn duwen. Wij noemen dit verdringing. Wat nu in een psychoanalyse gebeurt, is dat het hechte bouwwerk van de verdringing heel geleidelijk zodanig wordt gesloopt, dat de angst, het verdriet, de woede en de ontreddering in het bewustzijn kunnen worden beleefd. Wat een analyticus keer op keer meemaakt, is dat kern-ervaringen uit de kindertijd terugkeren met een kracht die de huidige volwassen analysand tijdelijk volkomen van zijn sokken gooit, totdat de ervaring is opgenomen en geïntegreerd is in het bewustzijn van nu. Voor de duidelijkheid moet ik er bij zeggen dat het in een analyse niet gaat om één enkele vreselijke ervaring of één enkel trauma. Het gaat eigenlijk altijd om patronen die zich door vele herhalingen van ervaringen geleidelijk gevormd hebben en die door de hele persoonlijkheid heen vertakt blijken te zijn.
De constellatie van de scène in de badplaats, de onherkenbare en overweldigende impact van de omgeving, het lawaai, de chaos, wekten in de man — omdat de tijd er rijp voor was — de kern-ervaring van het kind van vijf en een half jaar. Het angst-affect kon doorbreken met de kracht die het dertig jaar lang behouden had. De toets van de empirie ligt in de bevinding dat angst, die in de loop van een analyse een aantal keren terugkeert, van aard verandert. De ervaring leert dat angst haar ontwrichtende en verlammende kracht verliest, ze gaat niet weg, maar wordt redelijk hanteerbaar. Angst en vrijheid van angst vinden een nieuw creatief evenwicht.
Eén punt uit dit voorbeeld moet ik nog naar voren halen. Het is het punt dat wij — iets oppervlakkiger aangeduid — zagen in het voorbeeld van de student en de hoogleraar. Angst treedt op bij bedreiging van het zelfgevoel en angst raakt de ik-beleving. Meneer A had tijdens de angst-aanval het gevoel: 'mijn ik valt uiteen en verdwijnt. Ik zelf verdwijn. Ik zink weg en kan niet meer terug. De samenhang van mijn persoon gaat teloor. Ik ga onder en mijn wereld gaat onder. Ik verlies mijn greep op de werkelijkheid.' Deze beleving roept een onbeschrijfelijke angst op. Mensen die dit meegemaakt hebben noemen haar ook onbeschrijfelijk. Paradoxalerwijze is het treffend, hoe de beschrijvingen van deze angst-ervaring door analysanden met elkaar overeenkomen. Ze zeggen dan wel eens: 'hoewel het niet dood is, komt het toch van alle dingen het dichtst bij doodgaan'. Specifiek voor deze ervaring is dat het een beleving van doodgaan is midden in het leven zelf, waardoor het vermoedelijk ook zo onbeschrijfelijk en zo angstaanjagend is.
Ook kunnen we vermoeden dat hetgeen filosofen aanduiden als de angst voor het niets en voor het niet-zijn enige verwantschap heeft met deze belevingen. Denkt u daarbij aan Kierkegaard, Heidegger, Paul Tillich, Rollo May, Karl Barth, Sartre en vele anderen. Treffend is bij voorbeeld de uitspraak van Paul Tillich: "Anxiety is the state in which a being is aware of its possible non-being." Wel moeten we hierbij opmerken dat wat we in psychoanalyses meemaken een heel specifieke vorm van angst is, namelijk die van veelal zeer traumatische kinderervaringen, die niet een deel van het normale onbewuste zijn, maar van een apart verdrongen deel van het onbewuste. Hoeveel deze ervaringen lijken op existentiële, algemeen menselijke ervaringen van het niets en van het niet-zijn, valt moeilijk te zeggen. Iets kunnen we ons er misschien bij voorstellen als we bedenken dat een mens begint als mens — Kierkegaard zou zeggen: als geest — te leven op het moment dat hij weet dat hij sterven moet, dat wil zeggen: 'uit een onpeilbaar niets gekomen ben ik een flits lang op deze aarde om weer te verdwijnen in een onpeilbaar niets.'
Uit de eerdere voorbeelden was duidelijk geworden dat het bij angst gaat om symbolen en om het zelfgevoel. Uit het voorbeeld van meneer A op vacantie in Italië werd duidelijk dat het bij angst voorts gaat om (in het geheugen opgeslagen) patronen die gevormd zijn vanuit organiserende kernervaringen in de kindertijd. In zijn geheugen draagt de mens patronen van symbolen met zich mee die angst genereren. Een situatie in het heden wordt beoordeeld op grond van de blauwdruk die in het geheugen vast ligt. De gereed liggende patronen hechten zich aan elementen in de actuele situatie. Dit proces, meer dan iets anders, verklaart het merkwaardige fenomeen dat we angst ervaren in situaties die op zichzelf gezien geen angst zouden hoeven op te roepen. De omstander zegt: 'waar maak je je druk over?' en de betrokkene ervaart een dieptepatroon van zijn of niet zijn. Met dit aspect, dat hoogst belangrijke ervaringen zich hechten aan ogenschijnlijk onbelangrijke details, heeft Freud geworsteld bij de formulering van het concept verschuiving.
De begrippen waar het dus om gaat samenvattend, kunnen we zeggen: angst wordt gewekt wanneer een element van de buitenwereld een symbool wordt van iets in de binnenwereld. In het geheugen opgeslagen patronen hechten zich aan dit symbool. Dit wordt dan tot drager van de patronen van angst die zich gevormd hebben uit kernervaringen in de kindertijd. Toegespitst geformuleerd: wie angst zegt, zegt kind, niet in de zin dat angst niet ook bij volwassenheid zou behoren, maar wel in de zin dat we de wezenlijke en kenmerkende betekenis van de angst alleen kunnen begrijpen als we het angstpatroon kennen, zoals dat zich gevormd heeft toen de volwassene nog kind was. Als iemand steeds verder in een neurose terechtkomt, is dat een gevolg van de oneindigheid van de binnenwereld, in vergelijking waarmee de buitenwereld eindig is. De angst wordt gegenereerd door het oneindige van de mogelijkheden in de fantasie. Wie zich daarin begeeft, is eenzaam, zoals veel heldenmythen aanduiden, waarin de held de eenzaamheid tegemoet gaat.
Er is één gegeven dat in alle voorbeelden die ik noemde een rol speelt, maar dat tot nu toe nog impliciet is gebleven. Het vraagt dus om explicitering. In elk van de gevallen die we bekeken is angst een fenomeen dat in het bewustzijn, in de ervaring van mensen optreedt. Maar tegelijk wordt in elk van deze gevallen duidelijk dat er ook een angst is, waar men zich niet van bewust is. De kunstenaar op de planken is zich wellicht bewust van angst, maar niet van de betekenis van de symbolen die maken dat de zaal met toeschouwers of toehoorders zo angstaanjagend is. Het duidelijkst werd het in het geval van meneer A dat hij vanuit zijn kindertijd angstpatronen met zich meedroeg waarvan hij zich niet bewust was. Steeds is het punt: angst is ten dele bewust en ten dele onbewust.
Wat houdt dan het begrip onbewuste angst in? Een eerste antwoord is: angst is niet toevallig onbewust. Er is een motief om de angst onbewust te houden. Wat voor reden hebben mensen om angst (of andere gevoelens) niet in hun bewustzijn toe te laten? In een poging tot een antwoord hierop wil ik beginnen met een kleine anekdote, een waar gebeurd verhaal, beschreven door David H. Malan in zijn boek Individuele psychotherapie (1983).
Roberta in het ziekenhuis
Een natuurkundige was in het ziekenhuis om een operatie te ondergaan. Op de afdeling naast de zijne was een klein meisje waarmee hij bevriend was geraakt, Roberta, vier jaar oud, die aan haar amandelen geholpen moest worden. De dag nadat zij was behandeld, kwam haar moeder op bezoek, maar Roberta weigerde te reageren.
De natuurkundige was getuige van dit incident en later zag hij Roberta als bevroren, bijna verlamd, in bed naar het plafond liggen kijken, terwijl de moeder in een ander deel van de afdeling met andere ouders praatte en haar negeerde. Hij ging naar Roberta's bed en zei twee keer, zachtjes, terwijl hij haar streelde, 'Ja, het is vreselijk om in het ziekenhuis te zijn zonder je moeder.' Er ontsnapte haar een hartverscheurende snik en haar moeder kwam boos aangelopen en zei: 'Kijk nou eens, wat u hebt gedaan, nu heeft ze dagen lang keelpijn.' Hij siste tussen zijn tanden tegen haar: 'Ik heb dertig jaar gestotterd door zo'n ervaring' en liep weg. En wat was het resultaat? Eerst snikte Roberta in haar moeders armen, toen liepen ze twintig minuten samen op de gang heen en weer en daarna zaten ze hand in hand weer op de afdeling en zagen ze er blij uit. Onnodig te zeggen dat de natuurkundige geen dank ontving voor wat hij had gedaan.[2]
In een formule gezegd: men weert angst, woede, verdriet etc. af omdat men bang is dat als je het in het bewustzijn zou toelaten je dit niet zou verdragen. Eén van de afweermechanismen is weg maken. Roberta is onverschillig, onbewogen. Ze heeft angst en woede weg gemaakt. Bij Roberta zien we een begin van lagen in de persoon: 1. onverschilligheid 2. angst 3. verdriet, woede. Het principe dat in plaats van angst of woede een ander gevoel kan komen, bij voorbeeld onverschilligheid, leidt bij volwassenen tot een veel ingewikkelder gelaagdheid in de persoon dan Roberta te zien geeft. Door de reactie van de ouders kan het kind leren zijn eigen woede intens te vrezen. Als ik woedend wordt, gebeurt er misschien iets verschrikkelijks, dan word ik weggedaan. Het gevolg is dat angst zich als een laag schuift tussen het oorspronkelijke, verboden gevoel en ons gevoel aan de oppervlakte van de persoon. Als we nu de oppervlakte, bij voorbeeld die van onverschilligheid, aantasten, bij voorbeeld door te vragen zonder reserve over zichzelf te praten, dan komt er eerst angst, de tussenlaag. Naarmate men meer angst kan toelaten, komt een volgende laag tevoorschijn, bij voorbeeld weggedrukte woede en verdriet. In veel gevallen is de angst zelf tot één van de meest werkzame factoren in de persoon geworden. Angst verwijst dus naar de andere grote affecten, woede en verdriet.
Bij Roberta zagen wij het afweermechanisme van het wegmaken. Er is nog een ander belangrijk mechanisme om angst buiten het bewustzijn te houden en dat is omkeren. Een voorbeeld hiervan is het extreem agressieve jongetje op het schoolplein. Bij onderzoek blijkt vaak dat zo'n kind uitzinnig angstig is om aangevallen te worden, meestal op grond van vroege ervaringen hiermee. Omkering, een ander bang maken, is een probaat middel om de eigen angst niet te hoeven voelen. Je kunt dan zeggen: 'zie je, ik ben niet bang, die ander is bang'. Bovendien geeft een ander angst aanjagen je een gevoel van macht. Je kunt dan zeggen: 'zie je wel, ik ben niet bang, ik heb macht. Ik ben niet hulpeloos, ik ben iemand met wie ze rekening moeten houden'.
Het samenspel van angst en macht behoort in het sociale leven, in bedrijven, instituten of organisaties tot de machtigste drijfveer van mensen. Sommige gedragingen zijn verklaarbaar uit macht, andere daarentegen uit angst. Je gebruikt een ander als je hem bang maakt om een wankel evenwicht in jezelf te handhaven. Eén van de drijfveren van mensen die hartstochtelijk streven naar macht is, dat zij op deze wijze de onbewuste angst, dat ze hulpeloos zijn en eigenlijk niets voorstellen, er onder houden. De één oefent macht uit omdat hij de angst van de ander zo kan bespelen. Mensen zijn bij voorbeeld bang om een beslissing te nemen waarmee ze duidelijk positie kiezen, omdat anderen hen op die beslissing zouden kunnen aanvallen of dat zij in hun positiekeuze opeens alleen blijken te staan, omdat anderen wel uitkijken zo'n positie in te nemen. Niet bang zijn voor de mening van mensen die voor jou belangrijk zijn is één van de kostbaarste dingen die een mens zich verwerven kan. En zoals het met kostbare dingen gaat, ze zijn betrekkelijk zeldzaam.
Ik merk dat dit stuk van mijn lezing 'een verhaal met een moraal' is geworden. Moraal sluit echter de betrekkelijkheid en veelduidigheid van het kind in de mens niet uit. Daarom wil ik dit deel besluiten met een kleine anekdote:
Moeder moet een boodschap doen. Zij zegt tegen haar vijfjarige zoontje: 'Als er aangebeld wordt, wanneer ik weg ben, mag je absoluut de deur niet open doen'. Moeder gaat weg en merkt dat ze haar sleutel vergeten heeft. Zij belt na de boodschap aan. Een lange tijd is het stil, dan hoort moeder de kinderstem: 'Ga weg, vuile dief, er is hier een hele grote leeuw'.
Hoe complex het gebruik van het woord angst is, wil ik vervolgens proberen duidelijk te maken. Angst kan werken als oorzaak en als gevolg. Angst veroorzaakt een veronachtzaming van de aandacht. We zijn niet onaantastbaar, niet alleen maar superieur. De angst is er, maar blijft onbemerkt. Of er is de angst van ondergeschikten om op gevaren te wijzen, angst door superieuren gestraft of gekleineerd te worden. In dit proces blijft dat, waaraan men geen aandacht wil schenken, onbewust — en de angst die bewerkt dat men geen aandacht schenkt blijft ook onbemerkt.
Dan is er angst als gevolg of als signaal; deze angst is bewust en wordt ervaren. Het proces verloopt aldus: aan iets belangrijks is geen aandacht geschonken, het is veronachtzaamd. Vanuit deze toestand van 'geen aandacht' beginnen signalen te komen dat er iets belangrijks veronachtzaamd wordt en dat er daardoor gevaar dreigt. Een voorbeeld hiervan was de man met vacantie in Italië. Als iets wordt weggewerkt dat zich op den duur niet laat wegwerken, zendt het signalen uit die in het bewustzijn worden opgevangen als angst. Men staat dan voor de keus, òf de signalen opnieuw te veronachtzamen òf er aandacht aan te schenken en er naar te handelen. Het eerste is onwijs, het tweede wijs. Voortgezet veronachtzamen kan tot een catastrofe leiden.
In mijn werk als psychoanalyticus vind ik dit bevestigd. Mensen komen in analyse of psychotherapie, omdat ze signalen hebben opgevangen dat ze iets belangrijks in hun leven veronachtzaamd hebben. Eén van die signalen is angst. Het behoort tot de psycho-logica dat als je aan het verwaarloosde wel aandacht schenkt, de angst vermindert en dat bij voorbeeld een tevoren ondragelijk geworden angst redelijk dragelijk wordt. Dit komt dus weer neer op het onafgemaakte voltooien. Door de gebeurtenis en de kracht ervan terug te halen en de herinnering weer te beleven, als we door de angst heen gaan en niet er omheen, kan de angst pas verminderen en dragelijker worden.
Een ander voorbeeld voor de complexe betekenis van angst is de samenhang tussen angst en agressie. Eerst is er een agressieve of destructieve impuls, de wil om te beschadigen of te doden of aan te vallen, bij voorbeeld degene die jou bedreigt of vernedert. Dan roept deze agressieve impuls angst op, angst voor vergelding of voor vernietiging. Deze angst wordt afgeweerd, niet in het bewustzijn toegelaten. Wat wel toegelaten wordt is volgzaam, onderdanig, gedwee gedrag, of een onverschillige, neutrale of cynische houding. Hier weert angst de agressie af, angst is dan het gevolg van de agressie.
Nog een ander aspect: eerst is er extreme angst om kapot gemaakt of aangevallen te worden, angst voor de ander. Deze angst wordt niet in het bewustzijn toegelaten, omdat dat te pijnlijk is. Wat toegelaten wordt, is het omgekeerde, zelf extreem agressief zijn, zoals in het voorbeeld van het agressieve jongetje op het schoolplein: 'ik ben niet bang, jij bent bang en ik maak jou bang.' Hier weert agressie de angst af, angst is dan de oorzaak van de agressie.
Als we nadenken over de complexe rol van angst in het psychologische krachtenspel van de grote affecten rijst de vraag: wat is het gevoel dat het meest gevreesd wordt, dat het pijnlijkste of gevaarlijkste of ondragelijkste is? Het kan bij voorbeeld zo zijn dat verdriet, ontreddering, verlorenheid, verlaten zijn nog moeilijker te verdragen zijn dan woede, agressie of haat. Welk gevoel ligt het verst van het bewustzijn af en wordt het laatste tot het bewustzijn toegelaten? Wat weert wat af? Het is mogelijk dat de persoon in zijn woede zich nog krachtig, maar in zijn verdriet weerloos en ontredderd voelt. Het komt dan voor dat je eerst woede ziet en dat dan opnieuw angst opkomt, als afweer van het verdriet, en dat pas, als de angst is toegelaten, er plaats komt om het verdriet als gevoel, als beleving in het bewustzijn toe te laten. Angst is dan een laag die tussen de woede en het verdriet in ligt. Het is ook mogelijk dat de woede het meest gevreesde gevoel is en dat verdriet eerder wordt toegelaten dan de woede, of dat een reactieve opgewektheid of een onverschilligheid het meest in het bewustzijn wordt toegelaten.
Tot nu toe ging het veelal om neurotische angst. Het kwellende daarvan is het besef van het inadequate, irrationele van angst. Voor de nuchtere buitenstaander is deze angst onnodig, raar, onzin. Daarom nu de vraag: hoe normaal is angst? Hoe zeer hoort angst bij het dagelijkse menselijke leven? Voor een antwoord op deze vraag kies ik als kader de vier basisbehoeften. Bij elk van deze vier behoeften, die zich in fasen van ontwikkeling voordoen, hoort een specifieke angst: fusie-angst, separatie-angst, intimiteits-angst en creativiteits-angst. Ter verduidelijking: er zijn levensfasen waarin angst meer op de voorgrond treedt dan in andere. Vooral in de adolescentie, wanneer de mens onverwerkte ervaringen uit zijn kindertijd alsnog moet verwerken en in zijn ervaringswereld een plaats moet geven, speelt angst vaak een grote rol. Als deze angst enigszins is verwerkt, kan ze terugtreden, maar wel in milde vorm aanwezig blijven.
De eerste basisbehoefte is veiligheid, er bij horen, geborgenheid en empathie ervaren. Elk van deze begeerlijke ervaringen heeft ook een keerzijde, kan ook een angst oproepen, in dit geval fusie-angst, dat is de angst om opgeslokt, verzwolgen, opgegeten te worden, te verdwijnen in iets groters, als een gesmolten plasje boter. Het is ook de angst voor het verlies van onafhankelijkheid, de angst dat iemand je te na komt, de angst voor het grenzeloze. In de oerperiode van het eerste levensjaar dreigt behalve deze fusie-angst ook een vroege verlatings-angst, waarin het veilige besef van geborgenheid, van erbij te horen niet tot stand komt.
De tweede basisbehoefte is die van autonomie, controle, competentie, macht. Het is de behoefte te verwerkelijken van datgene wat distinctief van mijzelf is, de drang zich tegenover de wereld op te stellen. Ook aan deze basisbehoefte is een basale angst verbonden, we spreken hierbij van separatie-angst. Dit is de angst, de geborgenheid en de bescherming van de ouders te verliezen en alleen te komen staan. Je afgrenzen van de ander betekent immers ook eenzaamheid, isolement, op eigen oordeel moeten varen. Als de separatie-angst te groot wordt, vlucht de persoon terug binnen de horigheid aan de machtige ander en probeert op te gaan in het grotere geheel. Het ontbreekt dan aan de moed om grenzen te trekken en de ander terug te wijzen als deze over jouw grens heen gaat. Het is de oerangst om verlaten te worden.
Uit separatie-angst blijft iemand schuilen onder een autoriteit, geeft hij zijn autonomie op. Marcia Lee Anderson heeft de separatie-angst prachtig in enkele dichtregels uitgedrukt:
Stripped of subtle complications,
Who could regard the sun except with fear?
[...]
Who would crawl out from under the obscure
To stand defenseless in the sunny air?
'Defenseless' betekent hier aangewezen te zijn op de naakte, eenzame kracht die van binnen uit je individualiteit komt. Een mythische uitbeelding hiervan vinden we in de Hebreeuwse bijbel, in het verhaal van de strijd van Jacob met de engel. Het verhaal zet in met de geladen zin "Doch Jacob bleef alleen achter." Mythisch is hier het oerbeeld van de grensrivier.
De 'gewone' fusie- c.q. separatie-angst wordt gecompliceerd bij vroege verlating en vroege opslokking op zeer jonge leeftijd. Het onderzoek van de pathologie kan verhelderen wat er in de normaliteit gebeurt, maar deze normaliteit heeft ook een eigen geldigheid; daarin bestaat een evenwicht van er bij horen en separatie. Het onderzoek van de pathologie leert ons wat ook het normale zo erg kan maken. In het je tonen, het uit de veilige geborgenheid treden is de separatie-angst gewoon. Maar ervaringen van vroege verlating compliceren en verergeren de gewone separatie-angst in sterke mate.
Intimiteits-angst, waarvan fusie-angst een ondergrond kan zijn, kan optreden bij overgave van zichzelf, bij jezelf verliezen, bij wat je je verworven hebt wegschenken. Het is de angst zich in de geliefde geheel te verliezen. Een conflict tussen liefde en haat ontstaat spontaan in het kind van binnenuit als reactie op de opvoeding of onderdrukking door de ouders.
En dan is er tenslotte de angst voor creativiteit. Waarom zijn mensen vlak voordat ze iets gaan ondernemen, bij voorbeeld kunstenaars voordat ze optreden of iemand in een vergadering die het woord wil nemen, vaak het meest angstig? Mensen zijn dan niet alleen bang voor de buitenwereld, voor de reacties van de omgeving, ze zijn ook bang voor de mogelijkheden die in hen zelf aanwezig zijn en op het punt staan door te breken. Ze hebben dan angst voor hun eigen creativiteit, voor het uitstromen naar de omgeving toe. Kierkegaard noemde het het 'doorbreken van de geest' die zichzelf poneert. Creativiteit is een intensivering van er zijn, van sterk aanwezig zijn. Er is dan angst, maar ook opwinding in het jezelf beleven als een intact centrum van de wereld, als een kracht die invloed kan uitoefenen op de omgeving.
Mensen kunnen dat ook ervaren vlak voor ze contact met iemand maken, de confrontatie met iemand aangaan. Er is een mysterieuze uitspraak die op deze problematiek duidt, het woord van Jezus van Nazareth in het gnostische Thomas-Evangelie: "Als je tevoorschijn brengt wat in je is zal dat je redden. Als je niet tevoorschijn brengt wat in je is, zal het je doden." Naast schuld is er dan de angst voor die krachten in je die je kunnen vernietigen als je ze blijft opsluiten. Als je ze bevrijdt, geven die krachten je vitaliteit.
We kunnen dit verhelderen aan de hand van het beeld van iemand op een hoge duikplank. Die moet, voordat hij springt, innerlijk twee bewegingen volvoeren, een actieve en een passieve. Een zeer geconcentreerd moment van handelen, van actief zijn, en een ogenblik van zich overgeven, laten gaan. Creativiteit veronderstelt het vertrouwde houvast loslaten en je aan het onbekende overgeven. Het citaat uit het Thomas-Evangelie herinnert ons eraan dat mensen niet alleen bang zijn voor hun destructieve kracht, maar ook voor hun productieve vermogen of voor hun liefde te laten uitstromen naar een ander, voor het "Stirb und werde".
Angst kan ook optreden in het vluchtige moment waarin het één overgaat in het andere, vaak op een onomkeerbare wijze: overgangsangst. Zo kreeg iemand na het aanschaffen van een cirkelzaag het vreemde idee dat de zaag een eigen leven zou kunnen gaan leiden. Van een buurman had hij het verhaal gehoord van een boer die met een cirkelzaag in een boom was geklommen om een grote tak af te zagen. Opeens lag zijn arm op de grond. Wat de man bezig hield was het idee dat het al vast stond dat die arm er af ging, maar dat het nog niet gebeurd was. Het vreemde en angstaanjagende was niet alleen dat de zaag een eigen leven ging leiden, maar dat hij het afzagen toch zelf zou doen. Het is te vergelijken met iemand die hoogtevrees heeft en op een hoge toren staat en voor wie de spanning zo onverdragelijk groot wordt dat hij naar beneden springt. In overgangsangst zit ook het element van het definitieve, waarbij je iets achter de rug laat om verder te gaan. De angst betreft het achterlaten, het niet kunnen terugkeren, de verbinding verbreken, alleen verder te gaan.
Angst heeft in dit geval te maken met de toekomst, niet met het verleden. Als het erge eenmaal gebeurd is, is er geen angst meer, maar verdriet, lijden. In andere situaties is er angst voor het verleden, voor het trauma dat al gebeurd, maar nog onafgemaakt is en 'afgemaakt' moet worden. Men is dan blijven hangen in het gevoel, er heeft geen verdere ontwikkeling plaats gevonden; in die zin moet er nog iets mee gebeuren.
Ik hoop dat ik vanavond met mijn lezing duidelijk gemaakt heb dat — naast allerlei ontsporingen ervan — angst ook tot het gewone leven behoort. In zijn beroemde boek Het begrip angst (1844) prikkelt Kierkegaard de lezer om na te gaan hoe men angst bij zichzelf ervaart, hoe men de angst vanuit eigen ervaringen kan omschrijven. Ik hoop dat mijn lezing in die zin heeft bijgedragen tot het besef dat het voor u belangrijkste omtrent angst niet in boeken geschreven staat — hoezeer schrijvers ook kunnen inspireren en ons als gidsen kunnen begeleiden — , maar dat het uiteindelijk gaat om het psychogram, om de tekst die in uw eigen innerlijk geschreven staat. Hoe langer we leven, des te meer kunnen we van deze tekst ontcijferen, zoals Kierkegaard en op zijn eigen wijze ook Freud ons hebben geleerd.
[1] Rollo May, The Meaning of Anxiety. New York: The Ronald Press Company 1950.
[2] Ontleend aan David H. Malan, Individuele psychotherapie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum 1983, p. 15.