HET PSYCHOANALYTISCHE IN DE PSYCHOANALYSE EN DE PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE
Lezing op zijn afscheidssymposium van de RIAGG te Groningen, 30.01.1987
Dr. W.L. Ietswaart (1924-2017) was psycholoog/psychoanalyticus met een privépraktijk in Groningen en opleidingsanalyticus bij de Ned. Ver. voor Psychoanalyse.
Als we naar de maatschappelijke erkenning kijken, dan is psychotherapie nog een zeer jong vak, dat pas in de laatste jaren door de overheid erkend is. Als we vakinhoudelijk kijken, kunnen we het ontstaan van de psychotherapie als vak en beroep vrij nauwkeurig dateren. Het ligt tussen 1880 en 1900, tussen Anna O.s baanbrekende ontdekkingen samen met Josef Breuer en Freuds inzicht dat de psychische realiteit een gebied tegenover de externe realiteit is dat men methodisch kan onderzoeken. Maar om te illustreren dat psychotherapie c.q. psychoanalyse zich bezig houdt met een zeer oud gebied van onderzoek wil ik u een kleine bloemlezing geven van citaten uit vroeger eeuwen.
Psychoanalyse avant la lettre
"Als je voortbrengt wat in je is, zal dat wat door jou wordt voortgebracht je redden. Als je niet voortbrengt wat in je is, zal dat wat door jou niet wordt voortgebracht, je vernietigen." Aldus Jezus van Nazareth in het Thomas-Evangelie, 2e eeuw.
"Wat ik doe, dat ken ik zelf niet. Wat ik wil, dat doe ik niet. Wat ik niet wil, ja wat ik haat, dat doe ik. Ik doe het niet, maar iets anders dat in mij woont, doet het. In mijn leden zie ik een andere wet, die strijdt voert tegen de wet van mijn zedelijk inzicht en die mij tot gevangene maakt." Aldus Paulus van Tarsus, 1e eeuw.
"Gevoelens kunnen aanwezig zijn, zonder dat wij ons daarvan bewust zijn." Aldus Plotinus, 3e eeuw.
"Er is iets in de mens dat ook de geest van de mens die in hem is niet weet. Als de geest te eng is om zichzelf te bezitten, waar is dan dat, wat hij van zichzelf niet begrijpt? Er is in mij iets onbekends dat mij doet huiveren. Wee mij, dat ik niet eens weet, wat ik niet weet." Aldus Augustinus, 4e eeuw.
"Er zijn processen in de ziel waarvan wij ons niet bewust zijn." Aldus Thomas van Aquino, 13e eeuw.
"Als wij het alleronbegrijpelijkste niet begrijpen, blijven wij onbegrijpelijk voor onszelf." Aldus Pascal, 17e eeuw.
"De mens kan slechts vrede hebben met zijn rede, zijn ik, door met zijn driften in oorlog te zijn. Zo is hij altijd verdeeld en met zichzelf in conflict." Aldus eveneens Pascal.
"Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent." Aldus eveneens Pascal.
"De mensen hebben het vermogen niet te denken aan die dingen waaraan ze niet willen denken. Maar er zijn ook mensen zich niet kunnen beletten dit verbodene en bedreigende toch te denken. Die mensen maken zich vrij." Aldus eveneens Pascal.
"Ik begrijp niet hoe deze gedachte in mij opkomt, zonder dat mijn wil er enig aandeel aan heeft." Aldus Jakob Böhme, 17e eeuw.
"Mensen wanen zich vrij, omdat ze zich bewust zijn van hun wil en hun verlangens. Maar zij denken daarbij niet aan de oorzaken die hun wil en verlangen determineren, daar zij deze oorzaken niet kennen." Aldus Spinoza, 17e eeuw.
"Dat heb ik gedaan, zegt mijn herinnering. Dat kan ik niet gedaan hebben, zegt mijn trots. Na enige tijd geeft mijn herinnering toe." Aldus Nietzsche, 19e eeuw.
Na deze vluchtige blik op de lange voorgeschiedenis, wenden wij ons tot de vraag: wat is psychoanalyse? Het zou boeiend zijn om met citaten door te gaan. Er zijn boeken vol die dat aantonen, maar het onbewuste was aan het eind van de 19e eeuw een salonbegrip en de wereld gonsde van mogelijk belangrijke nieuwe ontdekkingen op dit gebied. Na eeuwen voorgeschiedenis was de wereld rijp voor een man die baanbrekende ontdekkingen zou doen. Die man kwam in de persoon van Sigmund Freud.
Wat is psychoanalyse? situatie, essentie, functie
Wat is psychoanalyse? De eenvoudigste definitie is de volgende: psychoanalyse is de oudste vorm van psychotherapie. Zij wordt als volgt gekenmerkt: de patiënt, analysand genaamd, ligt op de bank en de analyticus zit achter de bank, iets opzij, in een stoel. De analysand komt vijf maal per week drie kwartier, de duur van de analyse is onbeperkt, onbepaald in principe, maar in de praktijk duurt ze meestal tussen de vijf en de acht à tien jaar. De methode van de behandeling is de vrije inval — niet de vrije associatie, dat is iets voor de verjaardagsvisite, de receptie en de cocktailparty. Het gaat om de vrije inval, dat wil zeggen datgene wat eruptief uit de diepten van de persoon omhoog komt. De analyticus zwijgt, geeft af en toe een interpretatie. Een psychotherapie die deze kenmerken niet heeft, is geen psychoanalyse.
Wat gebeurt er nu in deze situatie? De analysand komt geladen met emotionele conflicten van jaren. De opdracht is vrije inval, dit lokt het verdrongen onbewuste tevoorschijn. Het blijkt dat het verdrongen onbewuste voert naar de kindertijd. Zonder uitzondering zien wij dat de methode van de vrije inval voert naar het kind in de volwassene. Dit proces voltrekt zich in de relatie met de analyticus. We noemen dit overdracht; direct verbonden met de overdracht is de weerstand die eigenlijk al in het verdrongen onbewuste zit, maar in de overdracht wordt de afweer tot weerstand. Dat is de wijze waarop de afweer zich manifesteert. Ik noemde dus de vrije inval, het verdrongen onbewuste, het kind in de volwassene, overdracht/weerstand. Het vijfde gegeven, essentieel voor de psychoanalyse, is de lichamelijkheid. De infantiele seksualiteit, de infantiele agressie en het lichamelijke karakter van alle gevoelens en cognities — wat controversieel gezegd: het begin en einde van alle psychoanalyse is de lichamelijkheid. Een analyticus is geen schriftgeleerde, maar een driftgeleerde. De psychoanalyse heeft ontdekt dat de hoogste geestelijke culturele uitingen van de mens een taal zijn van het lichaam. Er is geen tegenstelling tussen het hoogste en het lichamelijke. Dit is een misverstand dat Freud uit de weg geruimd heeft.
We kunnen de psychoanalyse dus definiëren als de psychoanalytische situatie, waarin de hier genoemde vijf gegevens te onderkennen zijn. Maar nu blijkt spoedig dat wij ons niet tot deze betekenis van psychoanalyse kunnen beperken. Een enkel voorbeeld: er bestaat een bloeiende psychoanalytische literatuurpsychologie. Het literaire proces bestaat in een communicatie van het onbewuste van de schrijver met het onbewuste van de lezer via het bewustzijn. Alle vijf bovengenoemde essenties spelen in dit proces een rol. Dat de psychoanalyse niet vereenzelvigd kan worden met de psychoanalytische situatie wil ik nog iets verduidelijken. Als we denken aan Freuds belangrijkste werk, Die Traumdeutung, dan moeten we bedenken dat dit werk voornamelijk het product van Freuds zelfanalyse, dus niet van de psychoanalytische situatie is. De grote concepten van de psychoanalyse danken hun bestaan ten dele aan de psychoanalytische situatie. Freud heeft enkele gevalsbeschrijvingen en technische behandelingen geschreven, maar het overgrote deel van Freuds werken treedt buiten de psychoanalytische situatie en formuleert een theorie over het functioneren van de menselijke persoonlijkheid.
Welke zijn de belangrijkste concepten van de psychoanalyse als theorie? Het zijn de vijf die wij al zagen optreden in de psychoanalytische situatie: de vrije inval, het verdrongen onbewuste, het kind in de volwassene, de overdracht, de weerstand en de lichamelijkheid. Deze vijf concepten van de psychoanalyse zijn, om met Janet Malcolm te spreken, "tot de grote boulevard van de psychoanalytische invloed" op de Westerse cultuur geworden, "de meerbaans supersnelweg waarlangs het psychoanalytisch denken zich waagde naar gebieden als de psychiatrie, sociale filosofie, antropologie, het recht, de literatuur, het onderwijs en de kinderopvoeding" ("the multilane superhighway of psychoanalytic thought's incursions into psychiatry, social philosophy, anthropology, law, literature, education and child-rearing").[1] We moeten dus naast de psychoanalytische situatie een tweede betekenis van het begrip psychoanalyse onderscheiden. Ik noem deze betekenis de psychoanalytische essentie. Een boek als Anton Ehrenzweigs The Hidden Order of Art[2] is een voorbeeld van de wijze waarop de psychoanalytische essentie wordt doorvorst en verrijkt door onderzoek op het gebied van de kunst. De niet-klinische bevindingen van Ehrenzweig veranderen ons inzicht in wat er in de klinische psychoanalytische situatie plaats vindt, met name wat betreft de vraag: hoe werkt het primair proces in relatie tot het verdrongene?
Onder de psychoanalytische essentie moeten wij niet vijf losse concepten verstaan, zoals deze door buitenstaanders veelal behandeld worden, maar een subtiel netwerk, waarin alle vijf complexe verbindingen met elkaar aangaan. Daarbij behoort ook een bepaald soort wetenschapsbeoefening met eigen regels en kenmerken en een bepaald soort kennisoverdracht. Bij nader inzien blijkt er een dialectiek te bestaan tussen de psychoanalytische situatie en de psychoanalytische essentie. Ze zijn duidelijk onderscheiden. De essentie is werkzaam buiten de situatie, maar ze zijn zonder elkaar ondenkbaar. Wie ze poogt los te maken van elkaar vernietigt beide. Generaliserend kunnen we zeggen: de psychoanalytische situatie is de broedplaats bij uitstek van de psychoanalytische essentie. Janet Malcolm onderscheidt in haar boven geciteerde metafoor naast de "multilane superhighway" "het smalle, naar binnen voerende achterweggetje van de psychoanalytische therapie: een verborgen, bijna geheime, secundaire weg, door weinigen bereden (de analytici en hun patiënten)" ("the narrow, inward-turning path of psychoanalytic therapy: a hidden, almost secret byway travelled by few (the analysts and their patients))".[3] In de psychoanalytische situatie wordt door beide, vorsend en zwoegend, de psychoanalytische essentie verder ontwikkeld: het stap voor stap doordringen in de geheimen van de psyche, het ontdekken hoe het kind gevormd wordt en hoe de volwassen patiënt in elkaar zit.
Ons analytici treft zo vaak die merkwaardige discrepantie tussen wat in de publiciteit psychoanalyse heet en wat in de psychoanalytische situatie gebeurt, waarin stap voor stap in uiterst geduldig werk de psyche doorvorst wordt. Dat laatste heeft met charlatanerie niets te maken. Als je de grappenmakerij van iemand als Karel van het Reve[4] leest, zou je denken: wat is dat toch een idioot vak. Het is ook wel een raar vak, maar toch in een heel andere zin.
Met situatie en essentie is de psychoanalyse nog onvoldoende beschreven. Psychoanalyse heeft nog een derde betekenis. Deze heeft zich pas in een latere fase ontwikkeld en is later uitgekristalliseerd. Het is de moeilijkste te omschrijven. Ik waag een poging. Daarbij ga ik uit van de vraag: hoe werkt de psychoanalytische essentie in de psychoanalytische situatie? Dus hoe worden het verdrongen onbewuste etc. bewust gemaakt en hoe ontdekt men dat? Zoals dat gewoonlijk bij de ontwikkeling van een discipline gaat, heeft men zich aanvankelijk deze dingen veel simpeler voorgesteld dan ze later bleken te zijn. Freud zelf heeft het zich aanvankelijk ook veel simpeler voorgesteld. Hij heeft in het begin gedacht dat als iemand zich de theoretische kennis van de psychoanalyse heeft eigen gemaakt, in cursussen of door lectuur, dat die dan als analyticus kan gaan werken. Simplistisch gesteld: de analyticus in deze zin is een technicus, een koele ingenieur van de ziel. Hij weet wat onbewuste impulsen zijn, hoe ze worden afgeweerd, wat bizarre compromisformaties zijn, hoe de infantiele gevoelens worden overgedragen, en zijn belangrijkste instrument hierbij is de theoretische duiding, de uitleg aan de patiënt. Hij vertelt de patiënt hoe het allemaal in elkaar zit: als het onbewuste van de patiënt door de duiding van de analyticus bewust gemaakt wordt, verdwijnen de neurotische conflicten.
Met veel pijn en moeite hebben analytici in de loop van tientallen jaren geleerd dat de zaak oneindig veel ingewikkelder en weerbarstiger is dan men eerst gedacht had. Ik moet met enkele korte aanduidingen volstaan. Het bleek dat het belangrijkste instrument van de analyticus niet zijn theoretische 'technische' kennis en vaardigheid zijn, maar zijn eigen persoon. Het belangrijkste element in de opleiding bleek te zijn het ontwikkelen van de eigen gevoelswereld van de analyticus als instrument, waardoor de analyticus gevoelig is voor wat er bij de patiënt gaande is. Het gaat hier vooral om een gevoeligheid voor de eigen onbewuste en half-bewuste processen. Ik wil dit toespitsen op één belangrijk punt. Tegen veel weerstand in leert de analyticus in de analyse die hij zelf als patiënt ondergaat, de zogenaamde leeranalyse — hij is echt patiënt en niets anders! — hoe hij zich als klein kind heeft gevoeld, hoe hij heeft gedacht en hoe hij heeft gereageerd. In het algemeen kan men zeggen dat voor ons volwassenen onze kinderwereld een verzonken stad of een verzonken continent is, een wereld waarmee wij geen bewust contact meer hebben. Het is buitengewoon moeilijk deze wereld terug te winnen in ons bewustzijn.
Jeanne Lampl-de Groot heeft in haar schitterende artikel "Twee belevingswerelden" er scherp op gewezen dat het hier niet gaat om intellectueel begrip en kennis van de kinderontwikkeling. Die is er te over. Maar het gaat om het beleven, om het emotioneel begrijpen, het invoelen in de wereld van het kind. Dat betekent in de eerste plaats onze eigen kinderwereld. Deze wereld is niet zo maar vergeten of door de tand des tijds versleten, nee, deze wereld is springlevend in u, maar is als in een afgescheiden wereld ontoegankelijk. Mevrouw Lampl merkt op dat het ook in haar psychoanalytische loopbaan "vele, vele jaren heeft geduurd", zoals ze schrijft, voor zij de wereld van het kind intensief kon meebeleven en deze echt zelf kon voelen. Terzijde: dat is een troost voor opleidingskandidaten die soms denken: duurt mijn analyse niet erg lang?
Het beleven nu van de eigen binnenwereld is voor een analyticus een belangrijk instrument om zijn analysanden werkelijk te begrijpen. Het gaat er dus om dat de analyticus in zich een gevoel ontwikkelt voor de psychoanalytische essentie. In overeenstemming met wat ik beschreven heb is in de laatste tientallen jaren het tweezijdig karakter van de analyse veel sterker naar voren gekomen. Aanvankelijk had de analyse een eenzijdig karakter. Nu heeft ze een tweezijdig karakter, naast de overdracht is de tegenoverdracht tot de essentie van de psychoanalyse gaan behoren.
Ik keer terug naar de vraag: hoe werkt de psychoanalytische essentie in op de psychoanalytische situatie? We stellen deze vraag om een derde betekenis op het spoor te komen. We kunnen nu een antwoord formuleren. De psychoanalytische essentie wordt geïnternaliseerd in de persoon van de analyticus. Elke analyticus ontdekt de psychoanalyse voor zichzelf opnieuw. En hij ontdekt die aan den lijve, in een proces van jaren, met zijn eigen gevoelswereld als instrument. Als hij de psychoanalyse niet voor zichzelf ontdekt, blijft ze een dor apparaat van begrippen, zonder wezenlijke verbinding met zijn eigen denken.
We zijn er nu aan toe de derde betekenis met een term te benoemen. Ik kies hiervoor de term psychoanalytische functie. We kunnen de functie omschrijven als de geïnternaliseerde essentie, dat wat de analyticus doet met de essentie, de innerlijke houding, de geïntegreerde theorie. De essentie wordt verwerkelijkt en wordt vlees en bloed. Zij is, met een groot woord: het pneumatische in de analyse. Functie duidt dus niet alleen op het intellectuele of affectieve of motivationele, het duidt op de existentie van de analyticus, op — nog weer zo'n duur woord! — de identiteit van de analyticus. "Waarom wordt iemand in hemelsnaam ooit analyticus?" riep Stuart Schneiderman uit en zijn antwoord was: "Omdat ik niet iets bedenken kan, wat ik liever doe" — omdat hij geen betere manier wist te bedenken om zijn verlangen te ontplooien in werk.
Voor wie psychoanalyse als een beroep kiest, is ze zijn "way in the world", zijn pad, zijn Tao. Waarom wordt iemand analyticus? Omdat hij het niet laten kan.
Als men de psychoanalytische functie bij een groot aantal analytici bekijkt, kan men dan gemeenschappelijke kenmerken vinden? Ik vond bij het lezen in de literatuur en bij mijn eigen reflectie hierover het volgende. Nieuwsgierigheid naar hoe mensen, maar vooral hoe je zelf in elkaar zit, een sterke neiging tot introspectie en zelfanalyse, creatief vermogen, het vermogen om temidden van een storm nog te kunnen denken, vermogen tot abstinentie en discretie, eindeloos geduld, "negative capability", een term van de dichter John Keats[5], dat wil zeggen het vermogen om onzekerheid, onduidelijkheid, mysteries, twijfel en halve waarheden te verdragen zonder geïrriteerd naar zekerheid te zoeken, dus het vermogen te wachten en de aandacht zwevende te houden, eenzaamheid, isolement en intimiteit in abstinentie te verdragen, een eigen ruimte te hebben, te kunnen luisteren zonder aan het gezegde te tornen, het kunnen scheppen van een analytisch klimaat, invoelen in het kind, er aardigheid in hebben om jaren lang dagelijks zich de wereld van een paar mensen eigen te maken.
Hoe kom je aan de psychoanalytische functie? Ten eerste door er een talent voor te hebben, ten tweede door dit talent te ontwikkelen. Dat gebeurt in de leeranalyse en door van supervisoren op te pikken, hoe zij de psychoanalytische functie overdragen. Na de leeranalyse is voortgaande zelfanalyse een weg die de functie gaat. Het zou een misvatting van mijn verhaal tot nu toe zijn als iemand de drie betekenissen zou opvatten als losjes naast elkaar bestaand. Geen van de drie betekenissen kan los gemaakt of ondergeschikt gemaakt worden aan de ander. Zonder situatie is er geen essentie en functie. Maar dit wil ook zeggen: de situatie is niet herleidbaar tot de essentie en wederkerig. De drie zijn onderscheiden, maar niet te scheiden. Samen vormen zij de eenheid van de psychoanalyse. Psychoanalyse is dus te definiëren als de dialectische eenheid van situatie, essentie en functie.
Met een oude term kunnen we spreken van perichorese, de ommegang van de één naar de ander en de ander naar de één, de één veronderstelt de andere twee en de andere twee veronderstellen de één. De psychoanalyse is één in drie en drie in één. Het feit dat de psychoanalyse deze drie-eenheid is, heeft aan haar ontwikkeling die dynamiek en spankracht en vruchtbaarheid gegeven die haar kenmerkt. Doordat de theorieën gebonden zijn aan de situatie, zijn ze zo star omschreven. Maar doordat de situatie gelieerd is aan deze theorie krijgt ze haar specificiteit en controleerbaarheid. Zonder de concrete strakke vorm, gelieerd aan de essentie, zou de psychoanalytische functie allang verwaterd of geassimileerd en vervluchtigd in de cultuur zijn. Anderzijds echter, zonder de psychoanalytische functie zou de psychoanalytische situatie en de psychoanalytische essentie allang zijn verstard tot dogmatisme, casuïstische orthodoxie, talmoedisme en ontzielde rituelen. De psychoanalyse loopt voortdurend het gevaar daarin terecht te komen, en dat is ook al wel een paar keer gebeurd. Maar zij is er ook steeds weer uit gekomen dankzij die driehoek.
Hoe groot de gevestigde kennis ook moge zijn, elke analyse is een novum, een creatief proces van analysand en analyticus samen. Wat geldige kennis is, kan alleen binnen dit unieke universum van deze ene analysand worden ontdekt. Er wordt telkens nieuw gebied opengebroken. Psychoanalyse als de creatie van twee mensen, analysand en analyticus, betekent en houdt in dat de analysand wel degelijk blootgesteld is aan de opvattingen, de voorkeurstheorieën, de eigenaardigheden en de tekortkomingen van zijn analyticus — en dat de analyticus van zijn kant blootgesteld is aan het nieuwe en eigenaardige van zijn analysand. De analysand moet de taal van de analyticus leren spreken, zoals de analyticus de taal van de analysand moet leren spreken. Welke data de situatie-essentie oplevert, is mede afhankelijk van de functie. Dat maakt het dus voor de wetenschapsbeoefenaar iets om te gillen! In deze zin is de psychoanalytische functie het ferment, het onnavolgbare, dat wat niet te fixeren is, de correctie op geldige gevestigde kennis, op de essentie als een gefixeerd corpus.
Functie houdt ook in dat de analyse buiten de vaste uren van de situatie doorwerkt, blijkens bijvoorbeeld het oude advies dat de analyticus over een goede duiding soms een nachtje moet slapen. Het samenspel van situatie, essentie en functie heeft het correctieve aspect dat de één de andere twee in toom houdt en de twee de één, en het productieve aspect dat de één de andere twee bevrucht en de andere twee de één. Ambacht en technè, dat wat de analyticus doet, is niet te herleiden tot één van de drie, maar tot alle drie tesamen. Men kan ze niet uitspelen tegen elkaar, wel kunnen wij de drie onderscheiden, bijvoorbeeld in de volgende, ogenschijnlijk simpele samenvatting: je moet psychoanalyses doen (de situatie), je moet weten wat je doet (de essentie), en je moet een gevoel ontwikkelen voor hoe je het doet (de functie). Psychoanalyse wordt gedefiniëerd door de drie-eenheid van situatie, essentie en functie.
Wat is psychoanalytisch?
Nu komt de moeilijke vraag: als men de situatie van de psychoanalyse vervangt door de situatie van de psychoanalytische psychotherapie, in welke zin verdient dan de nieuwe situatie de naam 'psychoanalytisch'? Wat gebeurt er met de psychoanalytische essentie en de psychoanalytische functie, als we de psychoanalytische situatie loslaten? Als de nieuwe situatie geen psychoanalyse is, wat is ze dan wel? Sinds de beginjaren '50 is hiermee geworsteld. In wezen is het zeer de vraag inhoeverre we verder gekomen zijn dan wat knappe theoretici toen formuleerden. Er lijkt niet een sluitende oplossing gevonden te kunnen worden. Wel kunnen we met signaalposten het gebied zo goed mogelijk afbakenen. Eén belangrijke signaalpost waarop ik nog nader terugkom is de volgende: een psychoanalyticus kan in het doen van psychoanalytische psychotherapie de psychoanalytische essentie en de psychoanalytische functie behouden dankzij zijn voortdurende ervaring met de psychoanalytische situatie. Als deze psychoanalytische situatie verloren gaat, gaat ook het psychoanalytische van de therapie verloren.
Nu moeten we eerst aandacht besteden aan de vraag: hoe is het tot de psychoanalytische psychotherapie gekomen? In het begin van ons verhaal zagen we reeds dat Freud en zijn vroegste leerlingen de psychoanalyse nooit met de psychoanalytische situatie hebben vereenzelvigd. Vanaf het begin is er in de psychoanalyse een tendens geweest in twee richtingen vanuit de psychoanalytische situatie verder te gaan. De ene richting is, zoals ik aanduidde, naar de cultuur toe, de tweede is naar andere therapeutische situaties toe. Freuds bemoeienissen met de Kleine Hans zijn een voorbeeld.[6] Spoedig daarop breidde Melanie Klein de psychoanalyse uit naar een geheel nieuwe situatie, de analyse van kinderen tussen twee en een half en vier jaar oud. Geen bank, geen vrije associatie, geen regressieve overdrachtsneurose. Daarna volgde de uitbreiding naar andere categorieën patiënten, karakterstoornissen, psychopaten, borderline-patiënten, psychotici, narcistische neurosen en andere diepgaande pre-oedipale stoornissen. De psychoanalytische essentie en functie, samen met elementen overgenomen uit de situatie, bleken zo succesvol dat naast de psychoanalyse zelf een aantal behandelingsvormen ontstond, die aangeduid worden met het predicaat 'psychoanalytisch'.
De moderne psychoanalyse ontleent belangrijke theoretische concepties aan nieuwe behandelingsvormen en dan is er altijd sprake van een combinatie van twee factoren: nieuwe empirie (kinderen, borderlines, narcistische neurosen) leidt tot nieuwe concepten om de empirie te interpreteren. Melanie Kleins concepten van splijting, projectie, fragmentatie, interne objecten, Balints basic fault, zijn voorbeelden hiervan. Hiernaast breidde met Spitz en Mahler en vele anderen de psychoanalyse zich uit naar het observeren van zuigelingen en peuters en naar andere gebieden. De achtergrond en context van de psychoanalytische psychotherapie wordt nu duidelijk: de psychoanalytische essentie en functie bleken zo krachtig en succesvol, dat zij zich steeds naar nieuwe situaties hebben uitgebreid. Dat is de ene kant. Maar de andere kant is dat de hoofdstroom van de psychoanalytische traditie is gebleven: de psychoanalytische situatie. Tussen deze twee kanten bestaat een intensieve spanning.
Om wat orde in dit onoverzichtelijk gebied te krijgen, is het dienstig enkele grote lijnen te trekken. Om te beginnen: er is één psychoanalyse, er zijn vele psychoanalytische psychotherapieën. Dat wil zeggen psychoanalyse is eenduidig, deskundigen zijn het erover eens, er is consensus. Psychoanalytische psychotherapie is veelduidig, er is geen consensus. In de veelheid van psychoanalytische psychotherapieën komt enige orde, als we twee categorieën van psychoanalytische psychotherapie onderscheiden. Ten eerste: psychoanalytische psychotherapie wordt gedaan met een categorie van patiënten die beslist niet voor een psychoanalyse in aanmerking zouden komen, de zogenaamde niet-analysabele patiënten, met wie men niet in de rigoureuze situatie van de bank, vijfmaal per week, abstinentie enzovoort een regressieve overdrachtsneurose kan doorwerken. In de psychotherapeutische situatie kan men wel vruchtbaar met deze patiënten werken.
De tweede categorie van patiënten heeft psychoanalytici veel meer kopzorg gegeven. Het gaat hier om wel analysabele patiënten. Men zou ze in analyse kunnen nemen, maar men doet het niet. Waarom niet? We komen hier bij een harde, onoverzichtelijke factor die in toenemende mate een rol is gaan spelen, de economisch-sociale factor. Een analyse duurt jaren, is kostbaar, ze vraagt een geweldige investering van tijd, geld, moeite en verdriet. Er zijn mensen met intacte neuroses, die baat hebben bij psychoanalytische deskundigheid, maar die de grote investering van een psychoanalyse niet kunnen of willen maken of voor wie die niet per se noodzakelijk is. Ook maatschappelijke factoren spelen een rol, bijvoorbeeld in ons omringende landen vinden sommigen dat een investering van drie maal per week acceptabel is om als 'psychoanalytisch' te gelden. Anderen vinden dit onacceptabel. Hun stelling is: als iemand voor psychoanalyse in aanmerking komt, mag men hem of haar niet iets anders geven.
Ik moet me beperken. Eén opmerking nog hierover. Het zou voor de RIAGG een heilloze ontwikkeling zijn, als men uit het oog zou verliezen dat er een aantal patiënten is voor wie het ondergaan van een psychoanalyse de enige mogelijkheid is om een het leven verlammende neurose om te zetten in een redelijk tot goed leefbaar bestaan. Er zijn patiënten voor wie psychoanalyse letterlijk het verschil uitmaakt tussen to be en not to be. Men kan ten aanzien van deze patiënten ook aantonen, waarom dit zo is.
Ik wil vervolgens aandacht geven aan de vraag, inhoeverre psychoanalytische psychotherapie het predicaat 'psychoanalytisch' verdient. De eerder ontvouwen driehoek kan ons daarbij helpen. Kenmerkend voor de psychoanalytische psychotherapie is de vis-à-vis- setting en de verminderde frequentie. De essentie kan werkzaam blijven dankzij de functie. Om praktische redenen ga ik uit van de vraag: hoe geeft de psychoanalytische functie gestalte aan de psychoanalytische essentie in de psychotherapeutische situatie? De analyticus verandert niet ineens van attitude, wanneer hij psychotherapie doet. Er wordt, ook in de literatuur, nogal eens losjes gedacht alsof de analyticus dan opeens zijn innerlijke attitude verloochent of verandert en zo maar even kan omschakelen. De analyticus/psychotherapeut geeft geen adviezen, grijpt niet in het leven van de patiënt in, wordt niet suggestief of directief, geeft geen magische hulp, geen meningen, verkondigt niet iets over zijn eigen persoon, kortom hij houdt zich aan de psychoanalytische abstinentie.
De patiënt volgt, op uitnodiging van de analyticus, zo veel als mogelijk is zijn vrije invallen, en in dat samenspel van impulsen en afweer is de analyticus alert op de overdracht, is hij gevoelig voor de signalen van het kind in de volwassene enz. En dit kan doordat hij de psychoanalytische essentie heeft geïnternaliseerd en hij er creatief mee kan werken. Het oude adagium dat het de functie van de analyticus is "only to analyze", gaat ook in het doen van psychotherapie op. Pas als we gesteld hebben dat de analyticus in het doen van psychotherapie zijn analytische attitude niet loslaat, kunnen we oog krijgen voor de wijzigingen in zijn werkzaamheid.
Bijna alle theoretici zijn het erover eens dat het cruciale punt de frequentie is. Wanneer een patiënt twee maal of één maal per week komt, kan in het algemeen niet de regressieve overdrachtsneurose ontstaan, waaraan de patiënt zijn infantiele conflicten kan doorwerken. Hiervoor is een dagelijkse frequentie nodig. Dat geldt naar twee kanten: alleen door de dagelijkse frequentie kan ten eerste de weerstand worden afgebroken en is ten tweede er genoeg veiligheid om de ontwrichtende vroege conflicten die dan op het toneel verschijnen te herbeleven en hanteerbaar te houden. Het gaan liggen, met uitschakeling van de realiteit, hoort bij de hoge frequentie. De psychotherapeutische situatie, vis-à-vis, en de geringe frequentie kunnen dit niet mogelijk maken in het algemeen. Dit wordt op verschillende manieren beschreven. Sommigen zeggen dat het in de psychoanalytische psychotherapie gaat om afgeleide conflicten, minder diepe derivative conflicts. Anderen stellen dat wel degelijk ook diepe conflicten erin betrokken worden, maar in beperkte omvang.
Ten aanzien van psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie moet men dialectisch spreken, dat wil zeggen: men moet op twee benen lopen. Het ene is dat men de wezenlijke verschillen niet moet willen verdoezelen, en het andere is dat bij een goed ontwikkelde psychoanalytische functie in een psychoanalytische psychotherapie veel meer mogelijk is dan bij een armetierig ontwikkelde functie. Het gebeurt nogal eens dat de analyticus zegt: deze patiënt moet deze vorm van therapie maar niet hebben. Maar het kan ook zijn dat de analyticus zelf dat in deze situatie niet verdraagt, het niet aan kan.
Het treft mij in het doen van psychoanalytische psychotherapie telkens weer hoe patiënten van hun vrije invallen gebruik kunnen maken. Ik geloof er niets van dat in psychoanalytische psychotherapie de vrije inval uitgeschakeld wordt. Dat hangt helemaal van de patiënt af. Als men de patiënt traint om te letten op de vrije inval, dan zie je zelfs bij twee maal of één maal per week dat de patiënt keer op keer komt met die eruptieve vrije invallen, die hele gebieden van zijn persoon bloot leggen, waarvan hij zich jaren lang onbewust is geweest. Maar hij was er zich wel van bewust dat er iets raadselachtigs was in zijn persoon, waarmee hij niet kon omgaan. Het blijkt dat dit ook in de psychotherapie mogelijk is. Hierbij moet men niet uitpoetsen dat sommige patiënten een bijzondere begaafdheid voor de vrije inval hebben en deze intensief leren gebruiken.
Psychoanalytische groepstherapie
Eén gebied van psychotherapie wil ik even hierbij betrekken, omdat het belang ervan nogal eens wordt onderschat. Ik doel op de psychoanalytische groepstherapie. Intensieve groepstherapie, twee maal per week anderhalf uur gedurende meerdere jaren, blijkt aan patiënten de mogelijkheid te bieden, in het samenspel van de vrije invallen tot regressieve laterale en verticale overdrachtsconstellaties te komen, waarin verrassend veel van de onbewuste infantiele conflicten kunnen worden doorgewerkt. De kracht van de groepstherapie is dat ze de gezinssituatie ensceneert en evoceert. Hierin verschilt naar mijn beperkt inzicht groepstherapie van partnerrelatie-therapie, waarin bovengenoemd doorwerken door het realiteitskarakter van de partners in veel mindere mate mogelijk is. Het is de realiteit die dan zo onhanteerbaar in de ruimte komt. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antoine Mooij meen ik dat groepstherapie in principe het predicaat 'psychoanalytisch' niet ontzegd moet worden.
Ik keer nu terug naar de individuele psychotherapie en wil één centraal aspect nog iets nader benoemen, namelijk het vis-à-vis-aspect. Naar mijn idee heeft dit aspect nog veel te weinig aandacht gekregen. De blik, de ruimte die door de confrontatie van twee paren ogen gecreëerd wordt, het realiteitsgehalte van het totaliserende zien in tegenstelling tot het disperse verspreide horen, het besef dat op elk moment onverwacht de één in de blik van de ander gevangen kan worden, de inperking en de complicering van de fantasie door de realiteit van de visuele waarneming, al deze factoren hebben invloed op de vrije inval, op de bewustwording van de onbewuste fantasieën, overdracht enz.
Waarom hebben psychoanalytici nog zo weinig theorie ontwikkeld over de verschillen tussen het vis-à-vis en het dos-à-vis (het rugaanzicht van de bank)? Vermoedelijk komt dit door de buitengewoon moeilijk in concepten te vangen aard van de confrontatie met een menselijk gelaat. Toch blijft het ontbreken van theorie hierover een ernstig manco van de psychoanalytische psychotherapie. Er moeten bijvoorbeeld verbindingen zijn tussen de magische macht van moeders en vaders gelaat in de vroege kindertijd van de patiënt en het gelaat van de therapeut nu. Er is in de vis-à-vis-situatie ook veel niet-werkelijkheid in het tegenover elkaar zitten in de psychotherapie. Het gelaat van de therapeut is nooit 'gewoon' voor de patiënt, het is altijd geladen met overdracht. En in zekere zin is het ook nooit een gewoon gesprek. Wat woorden in de vroege kindertijd zo machtig en absoluut maakt, is de binding aan de concrete werkelijkheid van het gelaat van moeder en vader. En daardoor zijn de woorden zo gegrift in de diepte van ons en meestal ook ontoegankelijk voor verandering geworden.
Het is een discutabel punt of het ontbreken van de blik in de psychoanalytische situatie naast een verruiming en een verrijking in bepaalde opzichten niet ook een beperking of een verarming van de psychotherapeutische ruimte inhoudt. Er zijn patiënten voor wie het beleven van de confrontatie met een menselijk gelaat in de overdracht een noodzakelijke ervaring is. Fenomenologische existentialisten hebben belangrijke theorieën ontwikkeld over het menselijk gelaat (Emmanuel Levinas o.a.).[7] Deze kunnen een stimulans zijn voor psychoanalytische theorievorming. Om het controversieel te zeggen: nergens komt het transcendente en onvatbare karakter van de zogenaamd 'gewone' werkelijkheid sterker op ons af dan in een menselijk gelaat.
Conclusies
Het punt is nu gekomen om uit het voorafgaande een conclusie te trekken. Wij ontkomen hierbij niet aan dualiteit. Enerzijds is het mogelijk gebleken psychoanalytisch te werken in de therapeutische situatie. Anderzijds is de driehoek van essentie, functie en situatie tot op vandaag de basis gebleken van waaruit de modificaties in nieuwe situaties vruchtbaar kunnen werken. Vergeten wij hierbij niet dat de innovatoren op de diverse gebieden — en dat is gigantisch, wat zich ontwikkeld heeft buiten de psychoanalytische situatie! — praktiserende psychoanalytici waren, die hun ontdekkingen deden dankzij hun ervaring in de psychoanalytische situatie. Onze conclusie luidt: de psychoanalytische situatie is de broedplaats van al het psychoanalytische. Vanuit deze broedplaats worden toepassingen in andere situaties mogelijk. Ervaring in de psychoanalytische situatie is nodig om te leren kennen wat men in de therapeutische situatie herkent, om de essentie en de functie te ontwikkelen.
Ik noem twee consequenties van deze conclusie: het zelf als patiënt ondergaan van een psychoanalyse is noodzakelijk om als psychoanalytisch therapeut te werken. Het is zeer gelukkig dat de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie aan deze eis heeft vastgehouden. Een tweede consequentie is dat psychoanalytische psychotherapie het best gedaan kan worden door ervaren analytici die tevens ervaring met psychoanalytische psychotherapie opbouwen. Voor het dagelijks werk geldt: wat men leert kennen in de analyse, herkent men in de therapie en niet omgekeerd.
[1] Janet Malcolm: Psychoanalysis. The Impossible Profession. New York: Vintage Books 1980, p. 23. Ned. vert. Psychoanalyse — een onmogelijk vak. Amsterdam: Wereldbibliotheek 1985, p. 33.
[2] Anton Ehrenzweig: The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. Berkeley, CA: University of California Press 1967.
[3] zie noot 1
[4] Karel van het Reve: Freud, Stalin en Dostojevski. Amsterdam: van Oorschot 1982.
Karel van het Reve: Sigmund Freud en Sherlock Holmes. In: Tirade 29 (1985), p. 687-693.
Karel van het Reve: Dr. Freud und Sherlock Holmes. Hrsg. und eingel. von Gerd Busse. Frankfurt a.M.: Fischer 1994.
[5] "Negative Capability, that is, when a man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact and reason", John Keats in een brief aan zijn broers, 21.12.1817.
[6] Sigmund Freud: Analyse der Phobie eines fünfjährigen Knaben (1909). Gesammelte Werke, Bd VII, S. 241-377. Analyse van de fobie van een vijfjarige jongen ['kleine Hans']. Sigmund Freud Werken, Dl 4, p. 428-544. Amsterdam: Boom 2006.
[7] A. Peperzak (Ed.): Emmanuel Levinas, Het menselijk gelaat. Amsterdam: Ambo Anthos 2003.
Dr. W.L. Ietswaart (1924-2017) was psycholoog/psychoanalyticus met een privépraktijk in Groningen en opleidingsanalyticus bij de Ned. Ver. voor Psychoanalyse.
Als we naar de maatschappelijke erkenning kijken, dan is psychotherapie nog een zeer jong vak, dat pas in de laatste jaren door de overheid erkend is. Als we vakinhoudelijk kijken, kunnen we het ontstaan van de psychotherapie als vak en beroep vrij nauwkeurig dateren. Het ligt tussen 1880 en 1900, tussen Anna O.s baanbrekende ontdekkingen samen met Josef Breuer en Freuds inzicht dat de psychische realiteit een gebied tegenover de externe realiteit is dat men methodisch kan onderzoeken. Maar om te illustreren dat psychotherapie c.q. psychoanalyse zich bezig houdt met een zeer oud gebied van onderzoek wil ik u een kleine bloemlezing geven van citaten uit vroeger eeuwen.
Psychoanalyse avant la lettre
"Als je voortbrengt wat in je is, zal dat wat door jou wordt voortgebracht je redden. Als je niet voortbrengt wat in je is, zal dat wat door jou niet wordt voortgebracht, je vernietigen." Aldus Jezus van Nazareth in het Thomas-Evangelie, 2e eeuw.
"Wat ik doe, dat ken ik zelf niet. Wat ik wil, dat doe ik niet. Wat ik niet wil, ja wat ik haat, dat doe ik. Ik doe het niet, maar iets anders dat in mij woont, doet het. In mijn leden zie ik een andere wet, die strijdt voert tegen de wet van mijn zedelijk inzicht en die mij tot gevangene maakt." Aldus Paulus van Tarsus, 1e eeuw.
"Gevoelens kunnen aanwezig zijn, zonder dat wij ons daarvan bewust zijn." Aldus Plotinus, 3e eeuw.
"Er is iets in de mens dat ook de geest van de mens die in hem is niet weet. Als de geest te eng is om zichzelf te bezitten, waar is dan dat, wat hij van zichzelf niet begrijpt? Er is in mij iets onbekends dat mij doet huiveren. Wee mij, dat ik niet eens weet, wat ik niet weet." Aldus Augustinus, 4e eeuw.
"Er zijn processen in de ziel waarvan wij ons niet bewust zijn." Aldus Thomas van Aquino, 13e eeuw.
"Als wij het alleronbegrijpelijkste niet begrijpen, blijven wij onbegrijpelijk voor onszelf." Aldus Pascal, 17e eeuw.
"De mens kan slechts vrede hebben met zijn rede, zijn ik, door met zijn driften in oorlog te zijn. Zo is hij altijd verdeeld en met zichzelf in conflict." Aldus eveneens Pascal.
"Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent." Aldus eveneens Pascal.
"De mensen hebben het vermogen niet te denken aan die dingen waaraan ze niet willen denken. Maar er zijn ook mensen zich niet kunnen beletten dit verbodene en bedreigende toch te denken. Die mensen maken zich vrij." Aldus eveneens Pascal.
"Ik begrijp niet hoe deze gedachte in mij opkomt, zonder dat mijn wil er enig aandeel aan heeft." Aldus Jakob Böhme, 17e eeuw.
"Mensen wanen zich vrij, omdat ze zich bewust zijn van hun wil en hun verlangens. Maar zij denken daarbij niet aan de oorzaken die hun wil en verlangen determineren, daar zij deze oorzaken niet kennen." Aldus Spinoza, 17e eeuw.
"Dat heb ik gedaan, zegt mijn herinnering. Dat kan ik niet gedaan hebben, zegt mijn trots. Na enige tijd geeft mijn herinnering toe." Aldus Nietzsche, 19e eeuw.
Na deze vluchtige blik op de lange voorgeschiedenis, wenden wij ons tot de vraag: wat is psychoanalyse? Het zou boeiend zijn om met citaten door te gaan. Er zijn boeken vol die dat aantonen, maar het onbewuste was aan het eind van de 19e eeuw een salonbegrip en de wereld gonsde van mogelijk belangrijke nieuwe ontdekkingen op dit gebied. Na eeuwen voorgeschiedenis was de wereld rijp voor een man die baanbrekende ontdekkingen zou doen. Die man kwam in de persoon van Sigmund Freud.
Wat is psychoanalyse? situatie, essentie, functie
Wat is psychoanalyse? De eenvoudigste definitie is de volgende: psychoanalyse is de oudste vorm van psychotherapie. Zij wordt als volgt gekenmerkt: de patiënt, analysand genaamd, ligt op de bank en de analyticus zit achter de bank, iets opzij, in een stoel. De analysand komt vijf maal per week drie kwartier, de duur van de analyse is onbeperkt, onbepaald in principe, maar in de praktijk duurt ze meestal tussen de vijf en de acht à tien jaar. De methode van de behandeling is de vrije inval — niet de vrije associatie, dat is iets voor de verjaardagsvisite, de receptie en de cocktailparty. Het gaat om de vrije inval, dat wil zeggen datgene wat eruptief uit de diepten van de persoon omhoog komt. De analyticus zwijgt, geeft af en toe een interpretatie. Een psychotherapie die deze kenmerken niet heeft, is geen psychoanalyse.
Wat gebeurt er nu in deze situatie? De analysand komt geladen met emotionele conflicten van jaren. De opdracht is vrije inval, dit lokt het verdrongen onbewuste tevoorschijn. Het blijkt dat het verdrongen onbewuste voert naar de kindertijd. Zonder uitzondering zien wij dat de methode van de vrije inval voert naar het kind in de volwassene. Dit proces voltrekt zich in de relatie met de analyticus. We noemen dit overdracht; direct verbonden met de overdracht is de weerstand die eigenlijk al in het verdrongen onbewuste zit, maar in de overdracht wordt de afweer tot weerstand. Dat is de wijze waarop de afweer zich manifesteert. Ik noemde dus de vrije inval, het verdrongen onbewuste, het kind in de volwassene, overdracht/weerstand. Het vijfde gegeven, essentieel voor de psychoanalyse, is de lichamelijkheid. De infantiele seksualiteit, de infantiele agressie en het lichamelijke karakter van alle gevoelens en cognities — wat controversieel gezegd: het begin en einde van alle psychoanalyse is de lichamelijkheid. Een analyticus is geen schriftgeleerde, maar een driftgeleerde. De psychoanalyse heeft ontdekt dat de hoogste geestelijke culturele uitingen van de mens een taal zijn van het lichaam. Er is geen tegenstelling tussen het hoogste en het lichamelijke. Dit is een misverstand dat Freud uit de weg geruimd heeft.
We kunnen de psychoanalyse dus definiëren als de psychoanalytische situatie, waarin de hier genoemde vijf gegevens te onderkennen zijn. Maar nu blijkt spoedig dat wij ons niet tot deze betekenis van psychoanalyse kunnen beperken. Een enkel voorbeeld: er bestaat een bloeiende psychoanalytische literatuurpsychologie. Het literaire proces bestaat in een communicatie van het onbewuste van de schrijver met het onbewuste van de lezer via het bewustzijn. Alle vijf bovengenoemde essenties spelen in dit proces een rol. Dat de psychoanalyse niet vereenzelvigd kan worden met de psychoanalytische situatie wil ik nog iets verduidelijken. Als we denken aan Freuds belangrijkste werk, Die Traumdeutung, dan moeten we bedenken dat dit werk voornamelijk het product van Freuds zelfanalyse, dus niet van de psychoanalytische situatie is. De grote concepten van de psychoanalyse danken hun bestaan ten dele aan de psychoanalytische situatie. Freud heeft enkele gevalsbeschrijvingen en technische behandelingen geschreven, maar het overgrote deel van Freuds werken treedt buiten de psychoanalytische situatie en formuleert een theorie over het functioneren van de menselijke persoonlijkheid.
Welke zijn de belangrijkste concepten van de psychoanalyse als theorie? Het zijn de vijf die wij al zagen optreden in de psychoanalytische situatie: de vrije inval, het verdrongen onbewuste, het kind in de volwassene, de overdracht, de weerstand en de lichamelijkheid. Deze vijf concepten van de psychoanalyse zijn, om met Janet Malcolm te spreken, "tot de grote boulevard van de psychoanalytische invloed" op de Westerse cultuur geworden, "de meerbaans supersnelweg waarlangs het psychoanalytisch denken zich waagde naar gebieden als de psychiatrie, sociale filosofie, antropologie, het recht, de literatuur, het onderwijs en de kinderopvoeding" ("the multilane superhighway of psychoanalytic thought's incursions into psychiatry, social philosophy, anthropology, law, literature, education and child-rearing").[1] We moeten dus naast de psychoanalytische situatie een tweede betekenis van het begrip psychoanalyse onderscheiden. Ik noem deze betekenis de psychoanalytische essentie. Een boek als Anton Ehrenzweigs The Hidden Order of Art[2] is een voorbeeld van de wijze waarop de psychoanalytische essentie wordt doorvorst en verrijkt door onderzoek op het gebied van de kunst. De niet-klinische bevindingen van Ehrenzweig veranderen ons inzicht in wat er in de klinische psychoanalytische situatie plaats vindt, met name wat betreft de vraag: hoe werkt het primair proces in relatie tot het verdrongene?
Onder de psychoanalytische essentie moeten wij niet vijf losse concepten verstaan, zoals deze door buitenstaanders veelal behandeld worden, maar een subtiel netwerk, waarin alle vijf complexe verbindingen met elkaar aangaan. Daarbij behoort ook een bepaald soort wetenschapsbeoefening met eigen regels en kenmerken en een bepaald soort kennisoverdracht. Bij nader inzien blijkt er een dialectiek te bestaan tussen de psychoanalytische situatie en de psychoanalytische essentie. Ze zijn duidelijk onderscheiden. De essentie is werkzaam buiten de situatie, maar ze zijn zonder elkaar ondenkbaar. Wie ze poogt los te maken van elkaar vernietigt beide. Generaliserend kunnen we zeggen: de psychoanalytische situatie is de broedplaats bij uitstek van de psychoanalytische essentie. Janet Malcolm onderscheidt in haar boven geciteerde metafoor naast de "multilane superhighway" "het smalle, naar binnen voerende achterweggetje van de psychoanalytische therapie: een verborgen, bijna geheime, secundaire weg, door weinigen bereden (de analytici en hun patiënten)" ("the narrow, inward-turning path of psychoanalytic therapy: a hidden, almost secret byway travelled by few (the analysts and their patients))".[3] In de psychoanalytische situatie wordt door beide, vorsend en zwoegend, de psychoanalytische essentie verder ontwikkeld: het stap voor stap doordringen in de geheimen van de psyche, het ontdekken hoe het kind gevormd wordt en hoe de volwassen patiënt in elkaar zit.
Ons analytici treft zo vaak die merkwaardige discrepantie tussen wat in de publiciteit psychoanalyse heet en wat in de psychoanalytische situatie gebeurt, waarin stap voor stap in uiterst geduldig werk de psyche doorvorst wordt. Dat laatste heeft met charlatanerie niets te maken. Als je de grappenmakerij van iemand als Karel van het Reve[4] leest, zou je denken: wat is dat toch een idioot vak. Het is ook wel een raar vak, maar toch in een heel andere zin.
Met situatie en essentie is de psychoanalyse nog onvoldoende beschreven. Psychoanalyse heeft nog een derde betekenis. Deze heeft zich pas in een latere fase ontwikkeld en is later uitgekristalliseerd. Het is de moeilijkste te omschrijven. Ik waag een poging. Daarbij ga ik uit van de vraag: hoe werkt de psychoanalytische essentie in de psychoanalytische situatie? Dus hoe worden het verdrongen onbewuste etc. bewust gemaakt en hoe ontdekt men dat? Zoals dat gewoonlijk bij de ontwikkeling van een discipline gaat, heeft men zich aanvankelijk deze dingen veel simpeler voorgesteld dan ze later bleken te zijn. Freud zelf heeft het zich aanvankelijk ook veel simpeler voorgesteld. Hij heeft in het begin gedacht dat als iemand zich de theoretische kennis van de psychoanalyse heeft eigen gemaakt, in cursussen of door lectuur, dat die dan als analyticus kan gaan werken. Simplistisch gesteld: de analyticus in deze zin is een technicus, een koele ingenieur van de ziel. Hij weet wat onbewuste impulsen zijn, hoe ze worden afgeweerd, wat bizarre compromisformaties zijn, hoe de infantiele gevoelens worden overgedragen, en zijn belangrijkste instrument hierbij is de theoretische duiding, de uitleg aan de patiënt. Hij vertelt de patiënt hoe het allemaal in elkaar zit: als het onbewuste van de patiënt door de duiding van de analyticus bewust gemaakt wordt, verdwijnen de neurotische conflicten.
Met veel pijn en moeite hebben analytici in de loop van tientallen jaren geleerd dat de zaak oneindig veel ingewikkelder en weerbarstiger is dan men eerst gedacht had. Ik moet met enkele korte aanduidingen volstaan. Het bleek dat het belangrijkste instrument van de analyticus niet zijn theoretische 'technische' kennis en vaardigheid zijn, maar zijn eigen persoon. Het belangrijkste element in de opleiding bleek te zijn het ontwikkelen van de eigen gevoelswereld van de analyticus als instrument, waardoor de analyticus gevoelig is voor wat er bij de patiënt gaande is. Het gaat hier vooral om een gevoeligheid voor de eigen onbewuste en half-bewuste processen. Ik wil dit toespitsen op één belangrijk punt. Tegen veel weerstand in leert de analyticus in de analyse die hij zelf als patiënt ondergaat, de zogenaamde leeranalyse — hij is echt patiënt en niets anders! — hoe hij zich als klein kind heeft gevoeld, hoe hij heeft gedacht en hoe hij heeft gereageerd. In het algemeen kan men zeggen dat voor ons volwassenen onze kinderwereld een verzonken stad of een verzonken continent is, een wereld waarmee wij geen bewust contact meer hebben. Het is buitengewoon moeilijk deze wereld terug te winnen in ons bewustzijn.
Jeanne Lampl-de Groot heeft in haar schitterende artikel "Twee belevingswerelden" er scherp op gewezen dat het hier niet gaat om intellectueel begrip en kennis van de kinderontwikkeling. Die is er te over. Maar het gaat om het beleven, om het emotioneel begrijpen, het invoelen in de wereld van het kind. Dat betekent in de eerste plaats onze eigen kinderwereld. Deze wereld is niet zo maar vergeten of door de tand des tijds versleten, nee, deze wereld is springlevend in u, maar is als in een afgescheiden wereld ontoegankelijk. Mevrouw Lampl merkt op dat het ook in haar psychoanalytische loopbaan "vele, vele jaren heeft geduurd", zoals ze schrijft, voor zij de wereld van het kind intensief kon meebeleven en deze echt zelf kon voelen. Terzijde: dat is een troost voor opleidingskandidaten die soms denken: duurt mijn analyse niet erg lang?
Het beleven nu van de eigen binnenwereld is voor een analyticus een belangrijk instrument om zijn analysanden werkelijk te begrijpen. Het gaat er dus om dat de analyticus in zich een gevoel ontwikkelt voor de psychoanalytische essentie. In overeenstemming met wat ik beschreven heb is in de laatste tientallen jaren het tweezijdig karakter van de analyse veel sterker naar voren gekomen. Aanvankelijk had de analyse een eenzijdig karakter. Nu heeft ze een tweezijdig karakter, naast de overdracht is de tegenoverdracht tot de essentie van de psychoanalyse gaan behoren.
Ik keer terug naar de vraag: hoe werkt de psychoanalytische essentie in op de psychoanalytische situatie? We stellen deze vraag om een derde betekenis op het spoor te komen. We kunnen nu een antwoord formuleren. De psychoanalytische essentie wordt geïnternaliseerd in de persoon van de analyticus. Elke analyticus ontdekt de psychoanalyse voor zichzelf opnieuw. En hij ontdekt die aan den lijve, in een proces van jaren, met zijn eigen gevoelswereld als instrument. Als hij de psychoanalyse niet voor zichzelf ontdekt, blijft ze een dor apparaat van begrippen, zonder wezenlijke verbinding met zijn eigen denken.
We zijn er nu aan toe de derde betekenis met een term te benoemen. Ik kies hiervoor de term psychoanalytische functie. We kunnen de functie omschrijven als de geïnternaliseerde essentie, dat wat de analyticus doet met de essentie, de innerlijke houding, de geïntegreerde theorie. De essentie wordt verwerkelijkt en wordt vlees en bloed. Zij is, met een groot woord: het pneumatische in de analyse. Functie duidt dus niet alleen op het intellectuele of affectieve of motivationele, het duidt op de existentie van de analyticus, op — nog weer zo'n duur woord! — de identiteit van de analyticus. "Waarom wordt iemand in hemelsnaam ooit analyticus?" riep Stuart Schneiderman uit en zijn antwoord was: "Omdat ik niet iets bedenken kan, wat ik liever doe" — omdat hij geen betere manier wist te bedenken om zijn verlangen te ontplooien in werk.
Voor wie psychoanalyse als een beroep kiest, is ze zijn "way in the world", zijn pad, zijn Tao. Waarom wordt iemand analyticus? Omdat hij het niet laten kan.
Als men de psychoanalytische functie bij een groot aantal analytici bekijkt, kan men dan gemeenschappelijke kenmerken vinden? Ik vond bij het lezen in de literatuur en bij mijn eigen reflectie hierover het volgende. Nieuwsgierigheid naar hoe mensen, maar vooral hoe je zelf in elkaar zit, een sterke neiging tot introspectie en zelfanalyse, creatief vermogen, het vermogen om temidden van een storm nog te kunnen denken, vermogen tot abstinentie en discretie, eindeloos geduld, "negative capability", een term van de dichter John Keats[5], dat wil zeggen het vermogen om onzekerheid, onduidelijkheid, mysteries, twijfel en halve waarheden te verdragen zonder geïrriteerd naar zekerheid te zoeken, dus het vermogen te wachten en de aandacht zwevende te houden, eenzaamheid, isolement en intimiteit in abstinentie te verdragen, een eigen ruimte te hebben, te kunnen luisteren zonder aan het gezegde te tornen, het kunnen scheppen van een analytisch klimaat, invoelen in het kind, er aardigheid in hebben om jaren lang dagelijks zich de wereld van een paar mensen eigen te maken.
Hoe kom je aan de psychoanalytische functie? Ten eerste door er een talent voor te hebben, ten tweede door dit talent te ontwikkelen. Dat gebeurt in de leeranalyse en door van supervisoren op te pikken, hoe zij de psychoanalytische functie overdragen. Na de leeranalyse is voortgaande zelfanalyse een weg die de functie gaat. Het zou een misvatting van mijn verhaal tot nu toe zijn als iemand de drie betekenissen zou opvatten als losjes naast elkaar bestaand. Geen van de drie betekenissen kan los gemaakt of ondergeschikt gemaakt worden aan de ander. Zonder situatie is er geen essentie en functie. Maar dit wil ook zeggen: de situatie is niet herleidbaar tot de essentie en wederkerig. De drie zijn onderscheiden, maar niet te scheiden. Samen vormen zij de eenheid van de psychoanalyse. Psychoanalyse is dus te definiëren als de dialectische eenheid van situatie, essentie en functie.
Met een oude term kunnen we spreken van perichorese, de ommegang van de één naar de ander en de ander naar de één, de één veronderstelt de andere twee en de andere twee veronderstellen de één. De psychoanalyse is één in drie en drie in één. Het feit dat de psychoanalyse deze drie-eenheid is, heeft aan haar ontwikkeling die dynamiek en spankracht en vruchtbaarheid gegeven die haar kenmerkt. Doordat de theorieën gebonden zijn aan de situatie, zijn ze zo star omschreven. Maar doordat de situatie gelieerd is aan deze theorie krijgt ze haar specificiteit en controleerbaarheid. Zonder de concrete strakke vorm, gelieerd aan de essentie, zou de psychoanalytische functie allang verwaterd of geassimileerd en vervluchtigd in de cultuur zijn. Anderzijds echter, zonder de psychoanalytische functie zou de psychoanalytische situatie en de psychoanalytische essentie allang zijn verstard tot dogmatisme, casuïstische orthodoxie, talmoedisme en ontzielde rituelen. De psychoanalyse loopt voortdurend het gevaar daarin terecht te komen, en dat is ook al wel een paar keer gebeurd. Maar zij is er ook steeds weer uit gekomen dankzij die driehoek.
Hoe groot de gevestigde kennis ook moge zijn, elke analyse is een novum, een creatief proces van analysand en analyticus samen. Wat geldige kennis is, kan alleen binnen dit unieke universum van deze ene analysand worden ontdekt. Er wordt telkens nieuw gebied opengebroken. Psychoanalyse als de creatie van twee mensen, analysand en analyticus, betekent en houdt in dat de analysand wel degelijk blootgesteld is aan de opvattingen, de voorkeurstheorieën, de eigenaardigheden en de tekortkomingen van zijn analyticus — en dat de analyticus van zijn kant blootgesteld is aan het nieuwe en eigenaardige van zijn analysand. De analysand moet de taal van de analyticus leren spreken, zoals de analyticus de taal van de analysand moet leren spreken. Welke data de situatie-essentie oplevert, is mede afhankelijk van de functie. Dat maakt het dus voor de wetenschapsbeoefenaar iets om te gillen! In deze zin is de psychoanalytische functie het ferment, het onnavolgbare, dat wat niet te fixeren is, de correctie op geldige gevestigde kennis, op de essentie als een gefixeerd corpus.
Functie houdt ook in dat de analyse buiten de vaste uren van de situatie doorwerkt, blijkens bijvoorbeeld het oude advies dat de analyticus over een goede duiding soms een nachtje moet slapen. Het samenspel van situatie, essentie en functie heeft het correctieve aspect dat de één de andere twee in toom houdt en de twee de één, en het productieve aspect dat de één de andere twee bevrucht en de andere twee de één. Ambacht en technè, dat wat de analyticus doet, is niet te herleiden tot één van de drie, maar tot alle drie tesamen. Men kan ze niet uitspelen tegen elkaar, wel kunnen wij de drie onderscheiden, bijvoorbeeld in de volgende, ogenschijnlijk simpele samenvatting: je moet psychoanalyses doen (de situatie), je moet weten wat je doet (de essentie), en je moet een gevoel ontwikkelen voor hoe je het doet (de functie). Psychoanalyse wordt gedefiniëerd door de drie-eenheid van situatie, essentie en functie.
Wat is psychoanalytisch?
Nu komt de moeilijke vraag: als men de situatie van de psychoanalyse vervangt door de situatie van de psychoanalytische psychotherapie, in welke zin verdient dan de nieuwe situatie de naam 'psychoanalytisch'? Wat gebeurt er met de psychoanalytische essentie en de psychoanalytische functie, als we de psychoanalytische situatie loslaten? Als de nieuwe situatie geen psychoanalyse is, wat is ze dan wel? Sinds de beginjaren '50 is hiermee geworsteld. In wezen is het zeer de vraag inhoeverre we verder gekomen zijn dan wat knappe theoretici toen formuleerden. Er lijkt niet een sluitende oplossing gevonden te kunnen worden. Wel kunnen we met signaalposten het gebied zo goed mogelijk afbakenen. Eén belangrijke signaalpost waarop ik nog nader terugkom is de volgende: een psychoanalyticus kan in het doen van psychoanalytische psychotherapie de psychoanalytische essentie en de psychoanalytische functie behouden dankzij zijn voortdurende ervaring met de psychoanalytische situatie. Als deze psychoanalytische situatie verloren gaat, gaat ook het psychoanalytische van de therapie verloren.
Nu moeten we eerst aandacht besteden aan de vraag: hoe is het tot de psychoanalytische psychotherapie gekomen? In het begin van ons verhaal zagen we reeds dat Freud en zijn vroegste leerlingen de psychoanalyse nooit met de psychoanalytische situatie hebben vereenzelvigd. Vanaf het begin is er in de psychoanalyse een tendens geweest in twee richtingen vanuit de psychoanalytische situatie verder te gaan. De ene richting is, zoals ik aanduidde, naar de cultuur toe, de tweede is naar andere therapeutische situaties toe. Freuds bemoeienissen met de Kleine Hans zijn een voorbeeld.[6] Spoedig daarop breidde Melanie Klein de psychoanalyse uit naar een geheel nieuwe situatie, de analyse van kinderen tussen twee en een half en vier jaar oud. Geen bank, geen vrije associatie, geen regressieve overdrachtsneurose. Daarna volgde de uitbreiding naar andere categorieën patiënten, karakterstoornissen, psychopaten, borderline-patiënten, psychotici, narcistische neurosen en andere diepgaande pre-oedipale stoornissen. De psychoanalytische essentie en functie, samen met elementen overgenomen uit de situatie, bleken zo succesvol dat naast de psychoanalyse zelf een aantal behandelingsvormen ontstond, die aangeduid worden met het predicaat 'psychoanalytisch'.
De moderne psychoanalyse ontleent belangrijke theoretische concepties aan nieuwe behandelingsvormen en dan is er altijd sprake van een combinatie van twee factoren: nieuwe empirie (kinderen, borderlines, narcistische neurosen) leidt tot nieuwe concepten om de empirie te interpreteren. Melanie Kleins concepten van splijting, projectie, fragmentatie, interne objecten, Balints basic fault, zijn voorbeelden hiervan. Hiernaast breidde met Spitz en Mahler en vele anderen de psychoanalyse zich uit naar het observeren van zuigelingen en peuters en naar andere gebieden. De achtergrond en context van de psychoanalytische psychotherapie wordt nu duidelijk: de psychoanalytische essentie en functie bleken zo krachtig en succesvol, dat zij zich steeds naar nieuwe situaties hebben uitgebreid. Dat is de ene kant. Maar de andere kant is dat de hoofdstroom van de psychoanalytische traditie is gebleven: de psychoanalytische situatie. Tussen deze twee kanten bestaat een intensieve spanning.
Om wat orde in dit onoverzichtelijk gebied te krijgen, is het dienstig enkele grote lijnen te trekken. Om te beginnen: er is één psychoanalyse, er zijn vele psychoanalytische psychotherapieën. Dat wil zeggen psychoanalyse is eenduidig, deskundigen zijn het erover eens, er is consensus. Psychoanalytische psychotherapie is veelduidig, er is geen consensus. In de veelheid van psychoanalytische psychotherapieën komt enige orde, als we twee categorieën van psychoanalytische psychotherapie onderscheiden. Ten eerste: psychoanalytische psychotherapie wordt gedaan met een categorie van patiënten die beslist niet voor een psychoanalyse in aanmerking zouden komen, de zogenaamde niet-analysabele patiënten, met wie men niet in de rigoureuze situatie van de bank, vijfmaal per week, abstinentie enzovoort een regressieve overdrachtsneurose kan doorwerken. In de psychotherapeutische situatie kan men wel vruchtbaar met deze patiënten werken.
De tweede categorie van patiënten heeft psychoanalytici veel meer kopzorg gegeven. Het gaat hier om wel analysabele patiënten. Men zou ze in analyse kunnen nemen, maar men doet het niet. Waarom niet? We komen hier bij een harde, onoverzichtelijke factor die in toenemende mate een rol is gaan spelen, de economisch-sociale factor. Een analyse duurt jaren, is kostbaar, ze vraagt een geweldige investering van tijd, geld, moeite en verdriet. Er zijn mensen met intacte neuroses, die baat hebben bij psychoanalytische deskundigheid, maar die de grote investering van een psychoanalyse niet kunnen of willen maken of voor wie die niet per se noodzakelijk is. Ook maatschappelijke factoren spelen een rol, bijvoorbeeld in ons omringende landen vinden sommigen dat een investering van drie maal per week acceptabel is om als 'psychoanalytisch' te gelden. Anderen vinden dit onacceptabel. Hun stelling is: als iemand voor psychoanalyse in aanmerking komt, mag men hem of haar niet iets anders geven.
Ik moet me beperken. Eén opmerking nog hierover. Het zou voor de RIAGG een heilloze ontwikkeling zijn, als men uit het oog zou verliezen dat er een aantal patiënten is voor wie het ondergaan van een psychoanalyse de enige mogelijkheid is om een het leven verlammende neurose om te zetten in een redelijk tot goed leefbaar bestaan. Er zijn patiënten voor wie psychoanalyse letterlijk het verschil uitmaakt tussen to be en not to be. Men kan ten aanzien van deze patiënten ook aantonen, waarom dit zo is.
Ik wil vervolgens aandacht geven aan de vraag, inhoeverre psychoanalytische psychotherapie het predicaat 'psychoanalytisch' verdient. De eerder ontvouwen driehoek kan ons daarbij helpen. Kenmerkend voor de psychoanalytische psychotherapie is de vis-à-vis- setting en de verminderde frequentie. De essentie kan werkzaam blijven dankzij de functie. Om praktische redenen ga ik uit van de vraag: hoe geeft de psychoanalytische functie gestalte aan de psychoanalytische essentie in de psychotherapeutische situatie? De analyticus verandert niet ineens van attitude, wanneer hij psychotherapie doet. Er wordt, ook in de literatuur, nogal eens losjes gedacht alsof de analyticus dan opeens zijn innerlijke attitude verloochent of verandert en zo maar even kan omschakelen. De analyticus/psychotherapeut geeft geen adviezen, grijpt niet in het leven van de patiënt in, wordt niet suggestief of directief, geeft geen magische hulp, geen meningen, verkondigt niet iets over zijn eigen persoon, kortom hij houdt zich aan de psychoanalytische abstinentie.
De patiënt volgt, op uitnodiging van de analyticus, zo veel als mogelijk is zijn vrije invallen, en in dat samenspel van impulsen en afweer is de analyticus alert op de overdracht, is hij gevoelig voor de signalen van het kind in de volwassene enz. En dit kan doordat hij de psychoanalytische essentie heeft geïnternaliseerd en hij er creatief mee kan werken. Het oude adagium dat het de functie van de analyticus is "only to analyze", gaat ook in het doen van psychotherapie op. Pas als we gesteld hebben dat de analyticus in het doen van psychotherapie zijn analytische attitude niet loslaat, kunnen we oog krijgen voor de wijzigingen in zijn werkzaamheid.
Bijna alle theoretici zijn het erover eens dat het cruciale punt de frequentie is. Wanneer een patiënt twee maal of één maal per week komt, kan in het algemeen niet de regressieve overdrachtsneurose ontstaan, waaraan de patiënt zijn infantiele conflicten kan doorwerken. Hiervoor is een dagelijkse frequentie nodig. Dat geldt naar twee kanten: alleen door de dagelijkse frequentie kan ten eerste de weerstand worden afgebroken en is ten tweede er genoeg veiligheid om de ontwrichtende vroege conflicten die dan op het toneel verschijnen te herbeleven en hanteerbaar te houden. Het gaan liggen, met uitschakeling van de realiteit, hoort bij de hoge frequentie. De psychotherapeutische situatie, vis-à-vis, en de geringe frequentie kunnen dit niet mogelijk maken in het algemeen. Dit wordt op verschillende manieren beschreven. Sommigen zeggen dat het in de psychoanalytische psychotherapie gaat om afgeleide conflicten, minder diepe derivative conflicts. Anderen stellen dat wel degelijk ook diepe conflicten erin betrokken worden, maar in beperkte omvang.
Ten aanzien van psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie moet men dialectisch spreken, dat wil zeggen: men moet op twee benen lopen. Het ene is dat men de wezenlijke verschillen niet moet willen verdoezelen, en het andere is dat bij een goed ontwikkelde psychoanalytische functie in een psychoanalytische psychotherapie veel meer mogelijk is dan bij een armetierig ontwikkelde functie. Het gebeurt nogal eens dat de analyticus zegt: deze patiënt moet deze vorm van therapie maar niet hebben. Maar het kan ook zijn dat de analyticus zelf dat in deze situatie niet verdraagt, het niet aan kan.
Het treft mij in het doen van psychoanalytische psychotherapie telkens weer hoe patiënten van hun vrije invallen gebruik kunnen maken. Ik geloof er niets van dat in psychoanalytische psychotherapie de vrije inval uitgeschakeld wordt. Dat hangt helemaal van de patiënt af. Als men de patiënt traint om te letten op de vrije inval, dan zie je zelfs bij twee maal of één maal per week dat de patiënt keer op keer komt met die eruptieve vrije invallen, die hele gebieden van zijn persoon bloot leggen, waarvan hij zich jaren lang onbewust is geweest. Maar hij was er zich wel van bewust dat er iets raadselachtigs was in zijn persoon, waarmee hij niet kon omgaan. Het blijkt dat dit ook in de psychotherapie mogelijk is. Hierbij moet men niet uitpoetsen dat sommige patiënten een bijzondere begaafdheid voor de vrije inval hebben en deze intensief leren gebruiken.
Psychoanalytische groepstherapie
Eén gebied van psychotherapie wil ik even hierbij betrekken, omdat het belang ervan nogal eens wordt onderschat. Ik doel op de psychoanalytische groepstherapie. Intensieve groepstherapie, twee maal per week anderhalf uur gedurende meerdere jaren, blijkt aan patiënten de mogelijkheid te bieden, in het samenspel van de vrije invallen tot regressieve laterale en verticale overdrachtsconstellaties te komen, waarin verrassend veel van de onbewuste infantiele conflicten kunnen worden doorgewerkt. De kracht van de groepstherapie is dat ze de gezinssituatie ensceneert en evoceert. Hierin verschilt naar mijn beperkt inzicht groepstherapie van partnerrelatie-therapie, waarin bovengenoemd doorwerken door het realiteitskarakter van de partners in veel mindere mate mogelijk is. Het is de realiteit die dan zo onhanteerbaar in de ruimte komt. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antoine Mooij meen ik dat groepstherapie in principe het predicaat 'psychoanalytisch' niet ontzegd moet worden.
Ik keer nu terug naar de individuele psychotherapie en wil één centraal aspect nog iets nader benoemen, namelijk het vis-à-vis-aspect. Naar mijn idee heeft dit aspect nog veel te weinig aandacht gekregen. De blik, de ruimte die door de confrontatie van twee paren ogen gecreëerd wordt, het realiteitsgehalte van het totaliserende zien in tegenstelling tot het disperse verspreide horen, het besef dat op elk moment onverwacht de één in de blik van de ander gevangen kan worden, de inperking en de complicering van de fantasie door de realiteit van de visuele waarneming, al deze factoren hebben invloed op de vrije inval, op de bewustwording van de onbewuste fantasieën, overdracht enz.
Waarom hebben psychoanalytici nog zo weinig theorie ontwikkeld over de verschillen tussen het vis-à-vis en het dos-à-vis (het rugaanzicht van de bank)? Vermoedelijk komt dit door de buitengewoon moeilijk in concepten te vangen aard van de confrontatie met een menselijk gelaat. Toch blijft het ontbreken van theorie hierover een ernstig manco van de psychoanalytische psychotherapie. Er moeten bijvoorbeeld verbindingen zijn tussen de magische macht van moeders en vaders gelaat in de vroege kindertijd van de patiënt en het gelaat van de therapeut nu. Er is in de vis-à-vis-situatie ook veel niet-werkelijkheid in het tegenover elkaar zitten in de psychotherapie. Het gelaat van de therapeut is nooit 'gewoon' voor de patiënt, het is altijd geladen met overdracht. En in zekere zin is het ook nooit een gewoon gesprek. Wat woorden in de vroege kindertijd zo machtig en absoluut maakt, is de binding aan de concrete werkelijkheid van het gelaat van moeder en vader. En daardoor zijn de woorden zo gegrift in de diepte van ons en meestal ook ontoegankelijk voor verandering geworden.
Het is een discutabel punt of het ontbreken van de blik in de psychoanalytische situatie naast een verruiming en een verrijking in bepaalde opzichten niet ook een beperking of een verarming van de psychotherapeutische ruimte inhoudt. Er zijn patiënten voor wie het beleven van de confrontatie met een menselijk gelaat in de overdracht een noodzakelijke ervaring is. Fenomenologische existentialisten hebben belangrijke theorieën ontwikkeld over het menselijk gelaat (Emmanuel Levinas o.a.).[7] Deze kunnen een stimulans zijn voor psychoanalytische theorievorming. Om het controversieel te zeggen: nergens komt het transcendente en onvatbare karakter van de zogenaamd 'gewone' werkelijkheid sterker op ons af dan in een menselijk gelaat.
Conclusies
Het punt is nu gekomen om uit het voorafgaande een conclusie te trekken. Wij ontkomen hierbij niet aan dualiteit. Enerzijds is het mogelijk gebleken psychoanalytisch te werken in de therapeutische situatie. Anderzijds is de driehoek van essentie, functie en situatie tot op vandaag de basis gebleken van waaruit de modificaties in nieuwe situaties vruchtbaar kunnen werken. Vergeten wij hierbij niet dat de innovatoren op de diverse gebieden — en dat is gigantisch, wat zich ontwikkeld heeft buiten de psychoanalytische situatie! — praktiserende psychoanalytici waren, die hun ontdekkingen deden dankzij hun ervaring in de psychoanalytische situatie. Onze conclusie luidt: de psychoanalytische situatie is de broedplaats van al het psychoanalytische. Vanuit deze broedplaats worden toepassingen in andere situaties mogelijk. Ervaring in de psychoanalytische situatie is nodig om te leren kennen wat men in de therapeutische situatie herkent, om de essentie en de functie te ontwikkelen.
Ik noem twee consequenties van deze conclusie: het zelf als patiënt ondergaan van een psychoanalyse is noodzakelijk om als psychoanalytisch therapeut te werken. Het is zeer gelukkig dat de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie aan deze eis heeft vastgehouden. Een tweede consequentie is dat psychoanalytische psychotherapie het best gedaan kan worden door ervaren analytici die tevens ervaring met psychoanalytische psychotherapie opbouwen. Voor het dagelijks werk geldt: wat men leert kennen in de analyse, herkent men in de therapie en niet omgekeerd.
[1] Janet Malcolm: Psychoanalysis. The Impossible Profession. New York: Vintage Books 1980, p. 23. Ned. vert. Psychoanalyse — een onmogelijk vak. Amsterdam: Wereldbibliotheek 1985, p. 33.
[2] Anton Ehrenzweig: The Hidden Order of Art. A Study in the Psychology of Artistic Imagination. Berkeley, CA: University of California Press 1967.
[3] zie noot 1
[4] Karel van het Reve: Freud, Stalin en Dostojevski. Amsterdam: van Oorschot 1982.
Karel van het Reve: Sigmund Freud en Sherlock Holmes. In: Tirade 29 (1985), p. 687-693.
Karel van het Reve: Dr. Freud und Sherlock Holmes. Hrsg. und eingel. von Gerd Busse. Frankfurt a.M.: Fischer 1994.
[5] "Negative Capability, that is, when a man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact and reason", John Keats in een brief aan zijn broers, 21.12.1817.
[6] Sigmund Freud: Analyse der Phobie eines fünfjährigen Knaben (1909). Gesammelte Werke, Bd VII, S. 241-377. Analyse van de fobie van een vijfjarige jongen ['kleine Hans']. Sigmund Freud Werken, Dl 4, p. 428-544. Amsterdam: Boom 2006.
[7] A. Peperzak (Ed.): Emmanuel Levinas, Het menselijk gelaat. Amsterdam: Ambo Anthos 2003.